ECLI:NL:GHARL:2024:1015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
21-001756-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte is veroordeeld voor mishandeling, wederspannigheid en opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een ambtenaar. De feiten vonden plaats op 20 juli 2021, toen de verdachte, onder invloed van alcohol, zich agressief gedroeg op een terras van een horecagelegenheid. Na herhaaldelijke verzoeken om te vertrekken, ontstond er een schermutseling waarbij de verdachte de horecabediende mishandelde, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, namelijk een gebroken arm. De verdachte verzet zich ook tegen de politie, wat leidde tot een schaafwond bij een agent. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot bewezenverklaring van de feiten en de opgelegde straffen in stand gehouden. De verdediging voerde aan dat er geen voorwaardelijk opzet was op het letsel en dat er sprake was van noodweer, maar het hof verwierp deze verweren. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze was ingetrokken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001756-22
Uitspraak d.d.: 12 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2022 met parketnummer 18-203777-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het betreft een bij akte beperkt ingesteld hoger beroep, alleen gericht tegen het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De vordering strekt tot bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde en veroordeling ter zake van deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De vordering strekt daarnaast tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. J. Andonovski, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en veroordeling van verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep van belang- tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente]
[benadeelde] heeft mishandeld door met zijn armen om zich heen te (blijven) slaan en/of te duwen, terwijl die [benadeelde] op zijn rug zat, en/of door zich (vervolgens) op te richten en daarbij en/of daarna wild om zich heen te slaan en/of te duwen, tengevolge waarvan de [benadeelde] op de grond is gevallen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] ,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [politieagent] , politieagent in de eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte,
door voornoemde [politieagent] tegen de muur aan te duwen,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond, bij die [politieagent] ten gevolge heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Leeuwarden
opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [hoofdagent] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Nederland, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten,
door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om medewerking te verlenen aan nader onderzoek van zijn uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweren

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd:
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn of letsel kan niet worden bewezen. Verdachte werd door het personeel geduwd, waardoor hij en aangever samen ten val kwamen. De gebroken arm van aangever is een direct gevolg geweest van de val en niet van het eigen handelen van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het geobjectiveerde gevolg, het zwaar lichamelijk letsel.
Meer subsidiair is aangevoerd dat, indien zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen, dit letsel niet redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend, nu de gebroken arm niet een gevolg is geweest van het handelen van verdachte, maar van de val van verdachte en het personeel.
Daarnaast heeft de verdediging een beroep op noodweer gedaan en zich op het standpunt gesteld dat verdachte op deze grond dient te worden vrijgesproken. Aangevoerd is dat aangever op de rug van verdachte was gesprongen, meerdere personen hem vast hadden en er duw- en trekwerk ontstond. Verdachte lag op de grond terwijl meerdere mensen op hem lagen. De manier waarop door het personeel werd ingegrepen dient te worden beschouwd als een wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich moest verdedigen.
Feiten en omstandigheden
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Verdachte zat op 20 juli 2021 in [pleegplaats] op het terras van [restaurant] . Verdachte was dronken en gedroeg zich zodanig dat zijn aanwezigheid op het terras niet langer op prijs werd gesteld. Een van de personeelsleden heeft verdachte verzocht om zich te verwijderen, maar verdachte reageerde daar niet op. De eigenaar van de [restaurant] heeft hem daarna (nogmaals) verzocht te vertrekken. Er ontstond een woordenwisseling en een schermutseling tussen verdachte en de eigenaar van de [restaurant] . Een van de aanwezige personeelsleden probeerde tussenbeide te komen. Verdachte werd daarop verbaal en fysiek agressief. Aangever, eveneens werkzaam bij de [restaurant] , is daarop naar buiten gelopen en heeft zich in het in de tussentijd ontstane duw- en trekwerk gemengd. Verdachte bleef agressief en begon om zich heen te slaan en te duwen. Er ontstond een worsteling, waarbij de drie medewerkers van de [restaurant] grote moeite hadden om verdachte in bedwang te houden, en waarbij het niet lukte om verdachte te kalmeren. De medewerkers probeerden verdachte met zijn drieën naar de grond te werken, maar dat lukte niet; verdachte was daarvoor te sterk. Op enig moment zijn zij allemaal op de grond gevallen en lukte het de personeelsleden om op de rug van verdachte te zitten. Verdachte bleef doorgaan met slaan en duwen en kwam, wild om zich heen slaand en duwend, omhoog. Op dat moment hoorde aangever een ‘knak’ en voelde hij pijn in zijn linker arm. Zijn arm stond haaks achter zijn rug en bleek te zijn gebroken. Uit het overzicht medische informatie volgt dat verdachte een instabiele humerusschacht fractuur heeft opgelopen. De gehele linkerarm werd gegipst en het herstel heeft geruime tijd geduurd, mede vanwege vertraagde botaangroei.
(Voorwaardelijk) opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het tenlastegelegde (al dan niet zwaar lichamelijk) letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedrag dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat verdachte beschonken en uitermate vervelend was tegenover het personeel van de [restaurant] . Verdachte liet zich niet door het personeel wegsturen en werd verbaal en fysiek agressief. Verdachte sloeg en duwde, waarna een wilde worsteling ontstond met het personeel. Verdachte bleef agressief en wilde zich niet gewonnen geven, ook niet toen hij uiteindelijk gezamenlijk met het personeel op de grond terecht was gekomen en het personeel op zijn rug zat. Integendeel, verdachte bleef doorgaan met duwen en slaan.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn slaande en duwende bewegingen en het zich ontworstelen aan de personen die hem onder controle wilden krijgen teneinde hem van het terras te verwijderen een ander letsel zou oplopen.
Zwaar lichamelijk letsel
Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of bepaald letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het slachtoffer heeft een gecompliceerde bovenarmbreuk ter hoogte van de schacht (instabiele humerusschachtfractuur) opgelopen en medisch ingrijpen was noodzakelijk. Hij werd op 20 juli 2021 met spoed naar het ziekenhuis overgebracht. De arm is van schouder tot hand in het gips gezet en het herstel heeft geruime tijd geduurd. Nadat het gips was verwijderd heeft het slachtoffer een bovenarmbrace aangemeten gekregen welke hij zes weken heeft gedragen. Daarna volgde een periode van fysiotherapie in verband met revalidatie in welke periode de brace ook werd gedragen. Uiteindelijk is het slachtoffer enkele maanden geheel en daarna nog een periode deels arbeidsongeschikt geweest. De informatie in de stukken over de uiteindelijke herstelduur is beperkt, maar gezien de aard van de breuk, het medisch ingrijpen en de langere herstelduur is het hof van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt in de zin van artikel 82 van het Wetboek van strafrecht.
Redelijke toerekening/causaliteit
Het hof vat het verweer van de raadsvrouw, dat kort gezegd inhoudt dat het letsel niet het gevolg is geweest van het handelen van verdachte, op als te zijn gericht op de causaliteit.
De beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedragingen en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op hetgeen hierboven reeds is overwogen, is het hof van oordeel dat het niet aan twijfel onderhevig is dat in de keten van gebeurtenissen de gedragingen van verdachte een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg. Het ingetreden gevolg kan ook redelijkerwijs aan de gedragingen van verdachte worden toegerekend, nu verdachte zich had kunnen (en dienen te) realiseren dat door zijn wilde om zich heen slaan en duwen en het zich daarbij oprichten, terwijl er op hem gezeten werd, letsel bij anderen van mogelijk ernstige aard zou kunnen ontstaan.
Noodweer
Vooropgesteld moet worden dat als door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer of noodweerexces, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die voorwaarden houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee de proportionaliteits- en subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Op grond van hetgeen hierboven aan feiten en omstandigheden is vastgesteld is het hof van oordeel dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Ondanks dat verdachte meermalen is verzocht weg te gaan, heeft hij hieraan geen gevolg gegeven en werd verdachte zelf verbaal en fysiek agressief. Duidelijk is dat verdachte zelf de agressor was, en niet aangever of het overige personeel van de [restaurant] . Van een noodweersituatie is aldus niet gebleken. Het beroep op noodweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 20 juli 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] [benadeelde] heeft mishandeld door met zijn armen om zich heen te slaan en te duwen, terwijl die [benadeelde] op zijn rug zat, en door zich vervolgens op te richten, tengevolge waarvan de [benadeelde] op de grond is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 20 juli 2021 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [politieagent] , politieagent in de eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door voornoemde [politieagent] tegen de muur aan te duwen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond bij die [politieagent] ten gevolge heeft gehad;
4.
hij op 20 juli 2021 te Leeuwarden opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [hoofdagent] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Nederland, belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd om medewerking te verlenen aan nader onderzoek van zijn uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 20 juli 2021 schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Verdachte, die op dat moment verkeerde onder invloed van alcohol, heeft een horecabediende mishandeld. Deze bediende heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Toen de gealarmeerde politie arriveerde, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door een politieagent tegen een muur aan te duwen, waardoor de agent een schaafwond opliep. Eenmaal aangehouden en gearriveerd op het politiebureau, heeft verdachte niet voldaan aan het bevel om zich te onderwerpen aan een ademonderzoek.
Zonder aan de ernst van feiten 3 en 4 af te doen betreft feit 2 een verwerpelijk feit. Dit feit speelde zich af in een openbare ruimte, een terras van een horecagelegenheid, waar zich op dat moment klanten bevonden. Zij werden ongewild geconfronteerd met verdachtes kwalijke gedrag toen hij werd verzocht de horecagelegenheid te verlaten. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen inbreuk gepleegd op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer van dit feit, maar hij heeft daarmee ook gevoelens van angst en onzekerheid bij het aanwezige publiek teweeg gebracht.
Namens verdachte is ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte spijt heeft van zijn gedrag en zich realiseert dat hij zich anders had moeten gedragen.
Mede naar aanleiding van deze zaak heeft verdachte hulp gezocht. Hij heeft zich aangemeld en een traject gevolgd FACT+. Dit traject is inmiddels afgerond. Verdachte leeft van een uitkering maar wil binnenkort in de binnenvaart aan het werk gaan, waarbij hij aansluitend drie weken aan boord en één week vrij is.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 januari 2024 is gebleken dat verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld. Kennelijk hebben deze veroordelingen verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht het hof de door de politierechter opgelegde straffen, een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof zal deze straffen ook in de procedure in hoger beroep aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
In de procedure in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij het hof laten weten dat de schade wordt afgewikkeld door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever van de benadeelde partij, dat daarom de vordering tot schadevergoeding in de strafprocedure wordt ingetrokken en dat de hoogte van de vordering daarom wordt verlaagd naar nihil.
Op grond van het voorgaande, maar ook omdat niet is gebleken waarin onder de gegeven omstandigheden het belang van de benadeelde partij bij handhaving van de vordering in de procedure in hoger beroep is gelegen, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten te worden veroordeeld, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 181, 184 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
31 (eenendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. P.S. Bakker en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 12 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.