ECLI:NL:GHARL:2024:1014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.323.229
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontslag bestuurder van een stichting in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ontbinding van een stichting en het ontslag van een bestuurder. De appellanten, een stichting en een van de bestuursleden, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 23 november 2022 uitspraak deed. De stichting, opgericht door de gewezen echtgenoten [appellant2] en [geïntimeerde], had als doel de ontwikkeling van de natuur in [vestigingsplaats]. De Provincie Overijssel had de stichting eerder aangesproken op het niet melden van gekapte houtopstand en de verplichting tot herplanting.

De rechtbank had de stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de verzoeken van zowel [appellant2] als [geïntimeerde] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [appellant2] niet zelfstandig bevoegd was om de stichting te vertegenwoordigen. Het hof heeft het verzoek tot ontbinding van de stichting afgewezen, omdat de gronden daarvoor niet aanwezig waren. Wel heeft het hof het verzoek tot ontslag van [appellant2] als bestuurder toegewezen, omdat hij zijn taak verwaarloosd had en in strijd had gehandeld met de statuten van de stichting en de Handelsregisterwet.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en [appellant2] ontslagen als bestuurder. Tevens is hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde]. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in cassatie gaat bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.229
zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Almelo C/08/284972/ HA RK 22-78
beschikking van 13 februari 2024
in de zaak van

1.Stichting [appellante1]

die is gevestigd in [vestigingsplaats]
2. [appellant2]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als verzoekers en verweerders in zelfstandige tegenverzoeken
hierna gezamenlijk: [appellanten] en ieder afzonderlijk: de Stichting en [appellant2]
advocaat: mr. M.S. van Knippenberg
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verweerster en twee tegenverzoeken heeft ingediend
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. S.J.M. Masselink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De Stichting en [appellant2] hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Overijssel, locatie Almelo op 23 november 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift, met producties
  • het verweerschrift, tevens incidenteel appel, met producties
  • het verweerschrift in incidenteel hoger beroep
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 20 december 2023 is gehouden

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant2] en [geïntimeerde] zijn gewezen echtgenoten. Zij procederen op dit moment nog over de afwikkeling van de echtscheiding. Ze hebben gezamenlijk op 20 mei 1999 de Stichting opgericht. Daarvan zijn zij beiden bestuurslid. Er is geen derde bestuurslid benoemd. Het doel van de Stichting is het bevorderen van de ontwikkeling van de natuur in met name [naam1] in [vestigingsplaats] . De Stichting is op 3 februari 2020 ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Daarbij is alleen [appellant2] als bestuurder ingeschreven. Bij brief van 4 maart 2020 heeft de Provincie Overijssel (hierna: de Provincie) het bestuur van de Stichting bericht dat op het perceel houtopstand is geveld zonder dat dit is gemeld. De Provincie heeft de Stichting de gelegenheid gegeven om binnen drie jaar over te gaan tot herplanting, ter voorkoming van strafrechtelijke vervolging.
2.2.
[appellanten] heeft de rechtbank verzocht om de heer [naam2] te [plaats1] , dan wel de heer [naam3] te [plaats2] te benoemen als bestuurder van de Stichting.
[geïntimeerde] heeft verzocht om [appellant2] als bestuurder van de Stichting te ontslaan, dan wel de Stichting te ontbinden met benoeming van twee onafhankelijke notarissen om de Stichting te vereffenen.
2.3.
De rechtbank heeft de Stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de verzoeken van zowel [appellant2] als [geïntimeerde] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat de Stichting alsnog ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek en dat het verzoek van [appellanten] wordt toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerde] is dat haar afgewezen tegenverzoeken alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De kern van de beslissing van het hof
3.1.
Het hof zal beslissen dat [appellant2] wordt ontslagen als bestuurder van de Stichting. Aan een beoordeling van het door [appellanten] ingestelde hoger beroep komt het hof niet meer toe. Het hof legt hieronder uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Het namens de Stichting ingestelde hoger beroep is niet ontvankelijk
3.2.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat [appellant2] niet zelfstandig bevoegd is om de Stichting in rechte te vertegenwoordigen dan wel als zelfstandige procespartij te laten optreden. Het hof sluit zich op dit punt aan bij wat de rechtbank onder 5.2. van de beschikking heeft overwogen.
De verzoeken van [geïntimeerde] zijn het meest verstrekkend
3.3.
[geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling de volgorde van haar verzoeken veranderd, in die zin dat zij nu primair ontbinding van de Stichting vordert en subsidiair ontslag van [appellant2] als bestuurder van de Stichting. Deze verzoeken zijn verstrekkender in hun gevolgen dan het verzoek van [appellant2] . Daarom zal het hof deze verzoeken eerst behandelen.
De Stichting kan niet worden ontbonden
3.4.
Het hof zal het verzoek tot ontbinding van de Stichting afwijzen, omdat de gronden waarop een dergelijk verzoek zou kunnen worden toegewezen zich niet voordoen. Ontbinding van een stichting kan in de eerste plaats op grond van artikel 2:21 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als aan de totstandkoming van de stichting gebreken kleven, de statuten niet aan de eisen van de wet voldoen of als de stichting niet onder de wettelijke omschrijving van zijn rechtsvorm valt. Geen van deze gronden doet zich hier voor.
Daarnaast is ontbinding van een stichting mogelijk op grond van artikel 2:301 BW als het vermogen van de stichting onvoldoende is voor de verwezenlijking van haar doel en de mogelijkheid dat een voldoende vermogen voor bijdragen of op andere wijze in afzienbare tijd zal worden verkregen in hoge mate onwaarschijnlijk is. De andere mogelijkheid die in artikel 2:301 BW staat is dat het doel van de stichting is bereikt of niet meer kan worden bereikt en wijziging van het doel niet in aanmerking komt.
3.5.
In de akte van levering van 20 mei 1999, die als productie 4 bij het in eerste aanleg door [geïntimeerde] ingediende verweerschrift is overgelegd, staat dat aan de Stichting 98% en aan [appellant2] en [geïntimeerde] elk 1% van de grond aan de [adres] te [woonplaats2] (in totaal 1.14.40 ha groot) is geleverd. Dit betekent dat de Stichting voldoende vermogen heeft voor de verwezenlijking van haar doel (zijnde natuurbehoud). Het is ook niet gebleken dat de (financiële) middelen voor instandhouding van de natuur ontbreken. Dat het doel van de Stichting is bereikt of niet meer kan worden bereikt, is ook niet het geval, omdat de Stichting nog steeds bezig is met de ontwikkeling van de natuur, ook al strijden partijen er over of [geïntimeerde] daarin een verwijt gemaakt kan worden. Ontbinding van de Stichting op deze grond is dus ook niet mogelijk.
Het verzoek tot ontslag van [appellant2] als bestuurder
3.6.
Het hof zal het verzoek tot ontslag van [appellant2] als bestuurder van de Stichting toewijzen. [geïntimeerde] heeft dit verzoek zowel gegrond op de oude wettekst van artikel 2:298 BW als op grond van de huidige tekst van artikel 2:298 BW.
Volgens de huidige tekst van dit artikel kan een bestuurder onder meer ontslagen worden als hij zijn taak heeft verwaarloosd. Daarvan is in elk geval sprake wanneer de bestuurder zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, bijvoorbeeld als hij zich bij de vervulling van zijn taak heeft gericht naar zijn eigen belang in plaats van dat van de stichting en daardoor schade voor de stichting of voor een belanghebbende bij de stichting is opgetreden of kan optreden.
3.7.
[appellant2] heeft op 3 februari 2020 de Stichting ingeschreven in het Handelsregister en daarbij zichzelf als voorzitter en als alleen/zelfstandig bevoegde bestuurder ingeschreven. Deze inschrijving is tot op de dag van de zitting bij het hof gehandhaafd. Door deze inschrijving kon [geïntimeerde] zich niet meer zelf als bestuurder naast [appellant2] inschrijven. Als reden voor deze inschrijving heeft [appellant2] tijdens de zitting bij het hoger beroep genoemd: “
Dat heb ik gedaan omdat ik dacht dat ze straks misschien nog wel meer zou doen wat niet mag. In boosheid wilde ik ervoor zorgen dat dit geblokkeerd werd. Ik was laaiend.
[geïntimeerde] heeft verklaard dat zij zichzelf vervolgens niet meer als bestuurder in het Handelsregister kon laten inschrijven, omdat [appellant2] daarvoor moest tekenen.
[appellant2] heeft daarop verklaard: “
Zo kan ze niks buiten mijn weten om doen.
Toen [appellant2] vervolgens werd gevraagd of hij het goed vindt dat hij alleen ingeschreven staat, antwoordde hij: “
Nee, ik heb het niet gewijzigd om alles wat ze nog meer zou doen te blokkeren.
3.8.
[appellant2] heeft hierdoor willens en wetens in strijd gehandeld met artikel 7 van de statuten van de Stichting, waarin staat dat het bestuur de stichting vertegenwoordigt en dat deze vertegenwoordigingsbevoegdheid ook toekomt aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden. Weliswaar is in artikel 7 lid 3 van de statuten bepaald dat het bestuur volmacht kan verlenen aan één of meer bestuursleden om de stichting binnen de grenzen van de volmacht te vertegenwoordigen, maar daarvan was nu juist geen sprake.
3.9.
Bovendien legt artikel 19 van de Handelsregisterwet 2007 de verplichting op om ervoor te zorgen dat de gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn. In artikel 47 van de Handelsregisterwet 2007 staat vervolgens dat het verboden is om te handelen in strijd met, dan wel niet te voldoen aan een verplichting tot het doen van een opgave ter inschrijving in het handelsregister.
Door te weigeren [geïntimeerde] ook in te schrijven als bevoegde bestuurder van de Stichting, heeft [appellant2] ook deze wettelijke bepalingen geschonden.
3.10.
Het hof rekent [appellant2] het hiervoor vermelde handelen zwaar aan. Dat hij enige tijd geleden boos was omdat [geïntimeerde] zonder zijn medeweten de houtopstand heeft geveld, is onvoldoende rechtvaardiging voor zijn gedrag. Dat [appellant2] tijdens de zitting heeft aangeboden om de gegevens alsnog aan te passen is te laat en onvoldoende. Het hof volgt [appellant2] verder niet in zijn stelling dat [geïntimeerde] het doel van de Stichting heeft gefrustreerd. [geïntimeerde] heeft voldoende onderbouwd dat zij aan de herplantingsplicht heeft voldaan. Zij is ook bereid om voor zover niet alle nieuwe beplanting is aangeslagen, deze te vervangen en wildbeschermers aan te brengen. Dat de diversiteit van de natuur minder groot zou zijn dan [appellant2] wenst, kan geen rechtvaardiging vormen om in strijd met de statuten en de Handelsregisterwet te handelen. Het hof vindt het handelen van [appellant2] een dermate grote verwaarlozing van zijn taak dat het ontslag van hem als bestuurder van de Stichting is gerechtvaardigd en het hof zal daartoe dan ook overgaan.
Het hof komt niet aan het door [appellant2] ingestelde beroep
3.11.
Nu het hof redenen ziet om [appellant2] te ontslaan als bestuurder van de Stichting, komt het hof niet meer toe aan het verzoek van [appellant2] om een van de door hem aangedragen personen naast hem en [geïntimeerde] als bestuurder van de Stichting te benoemen. Het is nu aan [geïntimeerde] zelf, als enig overblijvende bestuurslid, om andere personen naast haar als bestuurder van de Stichting te benoemen. Die bevoegdheid komt haar toe op grond van artikel 3 lid 4 van de statuten.
De conclusie
3.12.
De Stichting is niet-ontvankelijk in het namens haar ingestelde hoger beroep. Het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep slaagt. Daarom zal het hof [appellant2] in de kosten van het door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. Het hof zal niet overgaan tot een afzonderlijke proceskostenveroordeling in het door [appellant2] ingestelde hoger beroep, omdat het hof aan dat hoger beroep niet is toegekomen. Het hof ziet aanleiding om de door de rechtbank uitgesproken compensatie van de proceskosten in die procedure in stand te laten.
3.13.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats [woonplaats1] van 23 november 2022 en beslist als volgt:
4.2.
ontslaat [appellant2] als bestuurder van de Stichting
4.3.
veroordeelt [appellant2] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van de procedure bij de rechtbank;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.B. Boorsma, Th.C.M. Willemse en G.R. den Dekker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.