ECLI:NL:GHARL:2024:1009

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.330.739
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot stopzetten zorgregeling en toewijzing vakantieregeling in ouderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder tot stopzetten van de zorgregeling met de vader van hun minderjarige kind. De moeder had in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin een zorgregeling was vastgesteld, aangevochten. Het hof heeft het primaire verzoek van de moeder tot stopzetten van de zorgregeling afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat het in het belang van het kind is dat er een zorgregeling blijft bestaan. De moeder had ook een subsidiair verzoek ingediend voor een alternatieve zorgregeling, maar het hof heeft geoordeeld dat de bestaande regeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in stand blijft. Het hof heeft echter wel het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een vakantieregeling toegewezen. De ouders zijn verplicht om de schoolvakanties bij helfte te verdelen, in onderling overleg te bepalen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak benadrukt het belang van een stabiele zorgregeling voor het kind en de noodzaak voor ouders om samen te werken in het belang van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.739/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418145)
beschikking van 13 februari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.C.G.M. Joosten te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2023, uitgesproken onder zaaknummer 418145 (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 augustus 2023;
- het verweerschrift met een productie;
- een journaalbericht van mr. Cox van 21 september 2023 met één productie;
- een journaalbericht van mr. Cox van 8 januari 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Joosten van 9 januari 2024 met producties; en
- een journaalbericht van mr. Cox van 15 januari 2024 met een aanvullend verzoek en één productie.
2.2
De moeder heeft bij haar beroepschrift het hof ook verzocht om de schorsing te bevelen van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking en gevraagd om een voorlopige zorgregeling vast te stellen.
2.3
Bij beschikking van 17 oktober 2023 heeft het hof deze verzoeken afgewezen. Het hof heeft overwogen dat, omdat [de minderjarige] de vader al enige tijd niet had gezien, het hof het in het belang van [de minderjarige] acht dat de zorgregeling zo snel mogelijk weer wordt opgepakt. Het hof heeft bepaald dat:
- de vader [de minderjarige] op woensdag 25 oktober 2023 tussen 17.00 uur en 18.00 uur bij het kinderdagverblijf ophaalt en [de minderjarige] op vrijdag 27 oktober 2023 tussen 7.30 uur en 9.00 uur weer terugbrengt bij het kinderdagverblijf.
- vanaf 1 november 2023 de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde structurele zorgregeling wordt uitgevoerd.
2.4
De mondelinge behandeling van het verzoek in de hoofdzaak heeft op 19 januari 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Cox;
- de vader, bijgestaan door mr. Joosten; en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn [in] 2020 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank van 2 februari 2022 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2020 in [plaats1] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking is een opbouwregeling voor de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld.

4.De omvang van het geschil in de hoofdzaak

4.1
Tussen partijen is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) in geschil. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een opbouwregeling voor de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld, waarbij de opbouw in ieder geval op 1 oktober 2023 dient te zijn gerealiseerd en als structurele zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
- in de even weken haalt de vader [de minderjarige] op woensdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur op bij
het kinderdagverblijf en brengt [de minderjarige] op vrijdag tussen 7.30 uur en 9.00 uur weer terug
bij het kinderdagverblijf,
- in de oneven weken haalt de vader [de minderjarige] op vrijdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur op bij
het kinderdagverblijf en brengt hem op maandagochtend tussen 7.30 uur en 9.00 uur
terug bij de moeder.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof – na aanvulling van haar verzoeken – de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- primair: te bepalen dat er geen zorgregeling is tussen de man en [de minderjarige] ;
- subsidiair:
  • tot 19 augustus 2024 een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] de ene week van dinsdagmiddag (uit kinderdagverblijf) tot en met woensdagochtend (naar kinderdagverblijf) bij de vader verblijft en de andere week van woensdagmiddag (uit kinderdagverblijf) tot vrijdagochtend (naar kinderdagverblijf);
  • vanaf 19 augustus 2024 een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] de ene week van donderdag (uit school) tot vrijdag (naar school) bij de vader verblijft en de andere week van vrijdag (uit school) tot maandag (naar school); en
  • de vakanties bij helfte te verdelen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een zorgregeling omvatten of een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.2
De moeder stelt dat de regeling die door de rechtbank is vastgesteld niet in het belang van [de minderjarige] is. De moeder weet niet wat [de minderjarige] met de vader doet en waar [de minderjarige] met de vader naar toe gaat. Er is geen overdracht tussen de ouders. [de minderjarige] komt oververmoeid en ziek terug als hij bij de vader is geweest. De vader brengt hem regelmatig te laat en in dezelfde kleding bij de moeder thuis. Het kinderdagverblijf merkt ook dat [de minderjarige] oververmoeid is, snel overstuur en prikkelbaar. De moeder is er erg van geschrokken toen [de minderjarige] haar vertelde dat de vader hem pijn heeft gedaan. De moeder vraagt zich af waar deze uitspraken vandaan komen. Los van de vraag of het klopt wat [de minderjarige] tegen haar heeft verteld, mag hier niet zomaar overheen worden gestapt. Om deze redenen is het in het belang van [de minderjarige] om geen zorgregeling vast te stellen tussen hem en de vader, aldus de moeder.
Als het hof wel een zorgregeling vaststelt, dan is de subsidiaire zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] . Deze zorgregeling is rustiger dan de regeling die door de rechtbank is vastgesteld omdat de overdrachten via het kinderdagverblijf of de school verlopen, aldus de moeder.
5.3
De vader voert aan dat de zorgregeling tussen hem en [de minderjarige] goed verloopt en dat er geen redenen zijn om die te wijzigen. De zorgen die de moeder heeft, worden door geen enkele instantie bevestigd. Op de foto’s die de vader aan het hof heeft overgelegd, is te zien dat [de minderjarige] en de vader het leuk hebben met elkaar. Dat [de minderjarige] aan de moeder heeft verteld dat de vader hem pijn heeft gedaan, is een teken van zijn loyaliteitsconflict; [de minderjarige] vertelt aan de ene ouder iets waarvan hij denkt dat de andere ouder dat wil horen. Zo zegt [de minderjarige] bijvoorbeeld tegen de vader dat hij nooit iets leuks doet met de moeder, aldus de vader.
5.4
Op de mondelinge behandeling heeft de raad het hof geadviseerd. De grote zorg van de raad is dat er tussen de ouders geen enkele communicatie, afstemming en hoor en wederhoor plaatsvindt. Alles verloopt nu via [de minderjarige] : over wat [de minderjarige] bij de vader doet en de zorgen die de moeder over [de minderjarige] heeft als hij bij de vader is. De raad denkt dat [de minderjarige] haarfijn aanvoelt dat de situatie tussen de vader en de moeder gespannen is en dat de ouders over en weer geen vertrouwen hebben in elkaar.
De raad vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om de zorgregeling tussen hem en de vader stop te zetten. [de minderjarige] heeft in het verleden al meegemaakt dat de vader uit zijn leven ging. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om dat opnieuw mee te maken. [de minderjarige] moet er op kunnen vertrouwen dat de vader in zijn leven is en blijft.
De raad vindt het belangrijk dat de moeder en de vader gaan onderzoeken hoe zij met elkaar kunnen samenwerken en met elkaar kijken wat [de minderjarige] van hen nodig heeft. De raad vindt een traject bij [naam1] , zoals de moeder op de mondelinge behandeling naar voren bracht, een goede optie, maar nog beter zou zijn als de ouders een gezamenlijk traject in gaan, zoals [naam2] . Maar hiervoor moeten de ouders wel met elkaar om de tafel en gemotiveerd zijn om samen dat traject in te gaan, aldus de raad.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er een zorgregeling is tussen [de minderjarige] en de vader. Uit wat de moeder aan het hof heeft verteld, blijkt namelijk niet dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader niet goed is. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de vader een bestendige rol in het leven van [de minderjarige] speelt. Het hof zal daarom het primaire verzoek van de moeder afwijzen. Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de moeder. De moeder en de vader hebben op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat sinds 1 november 2023 de zorgregeling wordt uitgevoerd zoals door de rechtbank is vastgesteld (overeenkomstig de beschikking van het hof van 17 oktober 2023). Het hof acht het van belang dat, na een periode waarin de vader onregelmatig in het leven van [de minderjarige] was, de zorgregeling die nu loopt wordt voortgezet. [de minderjarige] is inmiddels gewend aan het schema, zoals dat door de rechtbank is vastgesteld. Een wijziging hiervan acht het hof niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder stelt dat de door haar verzochte zorgregeling rustiger is, maar het hof acht die eerder onrustiger als [de minderjarige] in de eerste week slechts één avond bij de vader is. Het hof is van oordeel dat er ook verder geen redenen zijn aangevoerd om [de minderjarige] een kortere tijd bij de vader te laten verblijven. Het hof ziet ook geen aanleiding om de plaats van de overdracht (het kinderdagverblijf in plaats van bij de moeder thuis) te wijzigen. Zoals de raad opmerkte, praten de ouders niet met elkaar en stemmen zij niet op elkaar af. Het hof acht het van belang dat de ouders daarmee aan de slag gaan. Idealiter via een traject van [naam2] , en anders als dat de ouders samen niet lukt, via een traject via [naam1] waarvoor de moeder de eerste stap al heeft gezet. Het is belangrijk dat de ouders – gezamenlijk of individueel – een traject ingaan om de communicatie te verbeteren, maar het gebrek aan communicatie en samenwerking is onvoldoende reden om de plaats van de overdracht te wijzigen. Daarbij vinden de overdrachten bij de moeder thuis slechts een keer in de twee weken op de maandagen plaats en zal [de minderjarige] vanaf 19 augustus 2024 (als hij naar groep 1 gaat) op de maandagen door de vader naar school worden gebracht in plaats van naar de moeder. Het hof zal het verzoek van de moeder tot het wijzigen van de zorgregeling daarom afwijzen. De regeling zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgesteld blijft dus in stand.
Het verzoek tot het vaststellen van een vakantieregeling zal het hof toewijzen. Het hof zal met ingang van 19 augustus 2024 een vakantieregeling vaststellen waarbij [de minderjarige] de ene helft van de schoolvakanties bij de vader en de andere helft bij de moeder verblijft, in onderling overleg te bepalen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover die ziet op de vaststelling van de structurele zorgregeling, bekrachtigen. Omdat de rechtbank al het overige verzochte, waaronder het verzoek van de moeder tot vaststelling van een vakantieregeling heeft afgewezen, zal het hof de bestreden beschikking op dat onderdeel vernietigen en een vakantieregeling vaststellen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2023, voor zover het de afwijzing van de vaststelling van de vakantieregeling betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat met ingang van 19 augustus 2024 de schoolvakanties bij helfte in onderling overleg tussen de ouders worden verdeeld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 2023, voor zover het de vaststelling van de structurele zorgregeling betreft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 13 februari 2024 door mr. K.A.M. van Os-ten Have uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.