In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van een vader die zijn partner heeft vermoord. De vader, die in detentie zit, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen, waarin zijn gezag over zijn twee minderjarige kinderen was beëindigd. De kinderen, geboren in Syrië, wonen momenteel bij hun grootouders in Duitsland. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over deze zaak, omdat de kinderen een nauwe band met Nederland hebben en daar hun gewone verblijfplaats hadden op het moment van indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank had eerder het gezag van de vader geschorst en de gecertificeerde instelling (GI) belast met de voorlopige voogdij. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij betrokken wil blijven bij de beslissingen over de kinderen, maar het hof oordeelt dat de omstandigheden, waaronder de moord op de moeder en de detentie van de vader, een ernstige bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de kinderen. De raad voor de kinderbescherming en de GI hebben ook verweer gevoerd tegen het gezag van de vader, waarbij zij benadrukken dat de kinderen geen contact met hem willen en dat hun huidige situatie bij de grootouders veilig en stabiel is.
Het hof heeft de grieven van de vader verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging van de kinderen te dragen. De kinderen hebben behoefte aan rust en duidelijkheid in hun leven, en het hof concludeert dat de vader niet meer belast kan worden met het gezag over hen.