ECLI:NL:GHARL:2024:1002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.325.547
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een vader die zijn partner heeft vermoord, met betrekking tot de verblijfplaats van de kinderen en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van een vader die zijn partner heeft vermoord. De vader, die in detentie zit, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen, waarin zijn gezag over zijn twee minderjarige kinderen was beëindigd. De kinderen, geboren in Syrië, wonen momenteel bij hun grootouders in Duitsland. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over deze zaak, omdat de kinderen een nauwe band met Nederland hebben en daar hun gewone verblijfplaats hadden op het moment van indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank had eerder het gezag van de vader geschorst en de gecertificeerde instelling (GI) belast met de voorlopige voogdij. De vader heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij betrokken wil blijven bij de beslissingen over de kinderen, maar het hof oordeelt dat de omstandigheden, waaronder de moord op de moeder en de detentie van de vader, een ernstige bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de kinderen. De raad voor de kinderbescherming en de GI hebben ook verweer gevoerd tegen het gezag van de vader, waarbij zij benadrukken dat de kinderen geen contact met hem willen en dat hun huidige situatie bij de grootouders veilig en stabiel is.

Het hof heeft de grieven van de vader verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging van de kinderen te dragen. De kinderen hebben behoefte aan rust en duidelijkheid in hun leven, en het hof concludeert dat de vader niet meer belast kan worden met het gezag over hen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.547
(zaaknummer rechtbank Gelderland 410956)
beschikking van 13 februari 2024
inzake
[verzoeker],
verblijvende in de PI in [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan in Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 april 2023;
  • het verweerschrift van de raad;
  • de brief van de GI van 28 juni 2023;
  • de brief van de GI van 14 november 2023;
  • de brief van de GI van 15 januari 2024.
2.2
Het hof heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgenodigd om met één van de raadsheren over de zaak te komen praten. Zij hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling van 7 juli 2023 is aangehouden omdat de advocaat van de vader en de GI niet aanwezig waren. De mondelinge van behandeling van 27 oktober 2023 is aangehouden omdat de vader en de GI niet aanwezig waren. De mondelinge behandeling is voortgezet op 16 januari 2024. Aanwezig waren:
- mr. Ouwejan,
- een zittingsvertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
De vader heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De GI was met bericht vooraf niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader is getrouwd geweest met [de moeder] (verder: de moeder). De moeder is overleden [in] 2022. De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren in [plaats1] (Syrië) [in] 2009;
  • [de minderjarige2] , geboren in [plaats1] (Syrië) [in] 2011.
3.2
In de beschikking van 18 augustus 2022 heeft de rechtbank het gezag van de vader geschorst en de GI belast met de voorlopige voogdij over de kinderen. De rechtbank heeft bepaald dat aan de GI alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de kinderen, die in hun belang noodzakelijk zijn, worden toegekend.
3.3
De kinderen woonden tot 2015 met de ouders in Syrië. Van 2015 tot aan het overlijden van de moeder [in] 2022 woonden de kinderen met de vader en de moeder in [plaats2] . Sinds het overlijden van de moeder wonen de kinderen bij hun opa en oma (mz) in [plaats3] (Duitsland).

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de raad, het gezag van de vader over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over hen.
4.2
De vader komt in hoger beroep. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen, althans nietig te verklaren en de raad alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans die verzoeken alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

bevoegdheid
5.1
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren in Syrië en nu in Duitsland wonen
.
Op grond van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter zijn, onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 8, 9 en 10 van die verordening, ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
5.2
Brussel II-ter bevat geen definitie van het begrip ‘gewone verblijfplaats’. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is de ‘gewone verblijfplaats’ van een minderjarige de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Die plaats moet worden bepaald aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. De bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere lidstaat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door bepaalde tastbare maatregelen zoals de koop of de huur van een woning of de aanvraag voor een sociale woning in de lidstaat van ontvangst, kan een aanwijzing zijn voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats. Voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats naar de lidstaat van ontvangst geldt vooral de wens van betrokkene om daar het permanente of gewone centrum van zijn belangen te vestigen met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen. De duur van het verblijf kan bij de beoordeling van de bestendigheid van de verblijfplaats dus slechts een aanwijzing vormen. Bovendien kan de leeftijd van het kind van bijzonder belang zijn. Doorgaans is de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving. Voor deze omgeving is of zijn bepalend de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen. Daarbij kunnen criteria zoals de redenen voor de verhuizing van de ouders, hun talenkennis en hun geografische en familiale wortels relevant zijn.
5.3
Op het moment van indienen van het verzoekschrift bij de rechtbank, op 7 november 2022, waren de kinderen tijdelijk bij familie in Duitsland ondergebracht. Zij verbleven daar nog geen drie maanden. Op dat moment was nog niet duidelijk wat het woonperspectief van de kinderen zou zijn. Aangezien [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van 2015 tot aan het overlijden van de moeder [in] 2022 met hun ouders in Nederland woonden, daar ook naar school gingen en zij de Nederlandse nationaliteit hebben, is het hof van oordeel dat de kinderen op het moment van indiening van het verzoekschrift met Nederland een nauwe band hadden, en daarmee in Nederland hun gewone verblijfplaats. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd om te oordelen over deze zaak.
5.4
De Nederlandse rechter past Nederlands recht toe op deze zaak (artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
beëindiging gezag
de wet
5.5
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
standpunten
5.6
De vader stelt dat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor gezagsbeëindiging. Volgens de vader zijn een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen afdoende, zodat hij betrokken kan blijven bij beslissingen over de kinderen met de GI als tussenpersoon. Hoewel de vader inmiddels is veroordeeld wegens moord op de moeder, is dit geen aanleiding voor de vader zijn verzoeken in hoger beroep in te trekken: de vader wil dat de kinderen ooit kunnen zien dat hij voor het gezag heeft gevochten.
5.7
De raad vindt dat de vader geen gezag meer over de kinderen moet hebben. Een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet voldoende. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gezagsbeëindiging. De vader zal nog lang in detentie blijven en dat kan vertraging veroorzaken bij het nemen van beslissingen. Er is al langdurig geen contact met de kinderen, die dat ook nog steeds niet willen, waardoor de vader geen zicht heeft op wat de kinderen nodig hebben en niet bij hen kan aansluiten.
5.8
De GI vindt dat de vader niet meer belast mag zijn met het gezag. De kinderen zijn op 18 augustus 2022 in één klap hun vader en hun moeder kwijtgeraakt. De vader zit sindsdien in detentie. De kinderen zijn liefdevol opgevangen bij hun opa en oma (mz) in Duitsland, en hebben daar inmiddels hun leven weer opgebouwd. Volgens de GI staat de vader niet achter de keuze dat de kinderen daar verblijven. Het Jugendambt heeft onderzoek gedaan en vindt de situatie daar veilig. De kinderen willen geen contact met de vader. De vader heeft vanuit detentie geen zicht op de kinderen. Als de kinderen ooit weer contact willen met de vader, moet dat volgens de GI onder begeleiding van een voogd gebeuren.
oordeel hof
5.9
Het hof is het eens met de beslissing van de rechtbank het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen. Het hof neemt - na eigen onderzoek - de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.1
De vader is op 20 september 2023 door de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor moord op de moeder [1] . De vader heeft [in] 2022 de moeder gedood in de slaapkamer op de bovenverdieping van haar woning. De kinderen waren op dat moment aanwezig in de woning. Sinds die datum zit de vader in detentie en is er geen contact meer tussen de vader en de kinderen geweest.
5.11
De kinderen zijn als gevolg van de gebeurtenissen in augustus 2022 ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De vader heeft de kinderen niet alleen hun moeder afgenomen, ook hun vader zijn zij op de dag van de moord kwijtgeraakt. De kinderen zijn getraumatiseerd en hebben traumabehandeling nodig. Met de liefdevolle verzorging van opa en oma (mz) zijn de kinderen bezig een nieuw bestaan in Duitsland op te bouwen. Het gaat daar naar omstandigheden redelijk goed met hen. De kinderen hebben bij de gezinsvoogd aangegeven dat zij nog steeds geen contact met de vader willen.
5.12
Het hof ziet de vader niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De vader heeft naar het oordeel van het hof de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen willens en wetens veroorzaakt door hun moeder te vermoorden in de woning waar de kinderen op dat moment ook aanwezig waren. Hij is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar. Hij heeft al anderhalf jaar geen contact meer met de kinderen en het hof verwacht niet dat dat er, gelet op de stellige mening daarover van de kinderen zelf, binnen afzienbare tijd zal zijn. De vader heeft zodoende onvoldoende zicht op de kinderen, waardoor hij niet in staat is tot het nemen van gezagsbeslissingen over hen. Bovendien is het voor het slagen van traumabehandeling belangrijk dat er zoveel mogelijk rust en duidelijkheid is in het bestaan van de kinderen. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, die ervan uitgaan dat een ontwikkelingsbedreiging binnen een aanvaardbare termijn kan worden weggenomen, volstaan in dit geval dan ook niet. Naar het oordeel van het hof dient de vader op grond van het voorgaande niet meer belast te zijn met het gezag over de kinderen.
5.13
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
10 januari 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.