ECLI:NL:GHARL:2024:1001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.334.959
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezagskwesties tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is van mening dat de plaatsing bij de vader aanzienlijke veiligheidsrisico's met zich meebrengt en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis of residentiële instelling te verlenen. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen dit verzoek en vragen het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige2] is op 13 januari 2023 met een voorlopige ondertoezichtstelling en een voorlopige machtiging uithuisplaatsing uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verlengd tot 6 april 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2024 waren de moeder, de vader, vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig. De moeder heeft zorgen over de veiligheid van [de minderjarige2] bij de vader, terwijl de GI en de vader stellen dat de plaatsing bij de vader in het belang van [de minderjarige2] is.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en oordeelt dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader heeft verlengd. Het hof concludeert dat er op dit moment geen concrete signalen zijn dat de opvoedsituatie bij de vader onveilig is en dat de plaatsing bij de vader momenteel het meest in het belang van [de minderjarige2] is. De eerdere traumatische ervaring van [de minderjarige2] in de crisisopvang speelt ook een rol in deze beslissing. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.959
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 561107)
beschikking van 13 februari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden- Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.J. Coxon te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 september 2023 (hersteld bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 oktober 2023), uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 november 2023;
  • een journaalbericht van mr. Avontuur met producties, gedateerd op 6 december 2023;
  • het verweerschrift van de GI en
  • het verweerschrift van de vader
2.2
Op 8 januari 2024 heeft [de minderjarige2] met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • twee vertegenwoordigers van de GI en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.4
De advocaat van de vader was niet bij de mondelinge behandeling aanwezig en heeft zich ook niet afgemeld.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 te [plaats1] ;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [woonplaats2] , en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2011 te [plaats2] .
De moeder oefent het gezag over de kinderen alleen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Op 13 januari 2023 is [de minderjarige2] met een voorlopige ondertoezichtstelling en een voorlopige machtiging uithuisplaatsing uit huis geplaatst. Zij verbleef tot en met 11 april 2023 op de crisisopvang van [naam1] in [plaats3] .
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
6 april 2023 zijn de kinderen tot 6 april 2024 onder toezicht gesteld van de GI.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 mei 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] verleend bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, met ingang van 26 mei 2023 tot 23 juni 2023.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft bij beschikking van 13 juni 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de vader verlengd tot 23 september 2023.
3.6
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de vader, verlengd tot 6 april 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] wordt verleend om [de minderjarige2] te plaatsen in een gezinshuis of een residentiële instelling.
4.2
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen, althans haar verzoek ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
standpunten
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de vader niet verenigen. De moeder is van mening dat de plaatsing van [de minderjarige2] bij de vader aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich meebrengt en dat het beter is als [de minderjarige2] in een gezinshuis of residentiële instelling geplaatst wordt. Volgens de moeder was er tijdens en na de relatie van partijen sprake van intieme terreur. De dwingende controle van de vader wordt na de relatie gekenmerkt door het opzetten van de kinderen tegen de moeder. De moeder vreest dan ook dat de plaatsing van [de minderjarige2] bij de vader een negatieve impact heeft op de relatie tussen de moeder en [de minderjarige2] en op [de minderjarige1] en [de minderjarige3] en de gezinsdynamiek bij de moeder thuis.
5.3
De GI stelt dat zij een afweging hebben gemaakt over de plaatsing van [de minderjarige2] . Er zijn zorgen over de plaatsing bij de vader, maar een plaatsing in de crisisopvang vindt de GI, gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige2] , nog schadelijker. Er is voor [de minderjarige2] op de korte termijn geen plaats in een gezinshuis en ook een plaatsing binnen het netwerk van de ouders is niet mogelijk. Het enige alternatief, naast plaatsing bij de vader, is dan plaatsing op de crisisopvang. De jongeren op de crisisopvang zijn gemiddeld veel ouder dan [de minderjarige2] en kampen met heftige problematiek. De GI wil [de minderjarige2] daar niet aan blootstellen. Uit het rapport van de ambulante spoedhulp blijkt dat de basis-opvoedvaardigheden van de vader in orde zijn, maar dat er wel zorgen zijn over negatieve uitspraken van de vader over de moeder in het bijzijn van [de minderjarige2] .
De vader en [de minderjarige2] krijgen hulp van Vooruit Zorg en de vader is aangemeld voor intensieve thuisbegeleiding. Ondanks de zorgen die de GI heeft over de plaatsing bij de vader vindt de GI een neutrale plaatsing van [de minderjarige2] op dit moment schadelijker dan een plaatsing bij de vader
5.4
De vader betwist dat er sprake is (geweest) van intieme terreur: dit is nooit vast komen te staan en er zijn ook geen bewijzen voor. [de minderjarige2] heeft last van de voortdurende strijd over haar verblijfplaats. Nu er geen contra-indicaties zijn voor het verblijf bij de vader en de eerdere plaatsing van [de minderjarige2] in de crisisopvang traumatisch voor haar is geweest, is het in het belang van [de minderjarige2] om bij de vader geplaatst te blijven.
5.5
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de plaatsing van [de minderjarige2] bij de vader te bekrachtigen. De verhalen van de ouders staan lijnrecht tegenover elkaar en de kinderen zitten daar tussen. Er zijn zorgen over [de minderjarige2] en over de plaatsing bij de vader. Desondanks vindt de raad een plaatsing van [de minderjarige2] bij de vader op dit moment meer in haar belang dan een plaatsing op een neutrale plek. De raad volgt hierin de afweging die de GI heeft gemaakt.
oordeel van het hof
5.6
Het hof oordeelt dat de kinderrechter terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] bij de ouder zonder gezag heeft verlengd. Het hof neemt de overwegingen van de kinderechter over, maakt die na eigen onderzoek tot de zijne en voegt hieraan het volgende toe.
5.7
Plaatsing van [de minderjarige2] bij de vader is op dit moment het meest in haar belang. Niet is gebleken dat [de minderjarige2] op dit moment onveilig is bij de vader. Er zijn geen concrete signalen dat de opvoedsituatie bij de vader niet goed genoeg is. De ambulante spoedhulp heeft de situatie beoordeeld en vindt dat de basis opvoedvaardigheden van de vader voldoende zijn. [de minderjarige2] heeft op 8 januari 2024 aan een van de leden van het hof verteld dat zij het fijn vindt bij de vader en dat zij graag bij hem wil blijven. De eerdere plaatsing bij de crisisopvang van [naam1] is voor [de minderjarige2] traumatisch geweest. Nu er op dit moment geen goede plekken zijn voor [de minderjarige2] en zij bij een neutrale plaatsing wederom op een crisisopvang zal worden geplaatst, zoals de GI heeft toegelicht, zal plaatsing van [de minderjarige2] op een neutrale plaats haar op dit moment mogelijk verder beschadigen. Daarom heeft plaatsing bij de vader de voorkeur. Een plaatsing bij de moeder ter overbrugging naar een neutrale plek, zoals zij ter zitting heeft geopperd, is gelet op de informatie van de GI en de redenen voor de uithuisplaatsing nu geen goede optie. Bovendien heeft de moeder op dit moment maar weinig contact met [de minderjarige2] .
Het is wel van belang dat de ingezette hulpverlening, in het bijzonder de intensieve thuisbegeleiding bij de vader, wordt in- en voortgezet, zodat er (meer) zicht komt op [de minderjarige2] en de situatie bij de vader thuis.
5.8
De ouders zijn al lange tijd in een hevige strijd verwikkeld. Zij hebben allebei een totaal ander beeld over het verloop van de relatie en de gebeurtenissen die zich tijdens en na het beëindigen van de relatie hebben voorgedaan. Hoewel er zorgen en duidelijke aanknopingspunten zijn voor het standpunt van de moeder, zoals ook de raad voor de kinderbescherming tijdens het onderzoek heeft geconstateerd, ontbreekt concreet bewijs en is niet duidelijk óf de gestelde intieme terreur nog plaatsvindt en zo ja: en op welke manier. De moeder vindt dat de zaak niet moet worden behandeld vanuit de gedachte dat sprake is van een vechtscheiding, maar van intieme terreur. Dat daar sprake van is, staat echter (nog) niet vast. Het hof gaat er wel vanuit dat de inzet van de intensieve thuisbegeleiding en een eventueel nog in te schakelen deskundige meer duidelijkheid zullen brengen, maar daar kan in het kader van deze procedure niet op worden gewacht. [de minderjarige2] woont al vanaf mei 2023 bij de vader en daar heeft de moeder aanvankelijk mee ingestemd. Het gaat nu om een verlenging over de periode van 23 september 2023 tot 6 april 2024 en er is op dit moment geen beter alternatief voorhanden dan [de minderjarige2] bij de vader te laten verblijven zoals in 5.7 is overwogen.
Het hof constateert verder wel dat de moeder veel angst heeft voor de vader en hem wantrouwt, daarnaast maakt zij zich ernstig zorgen over [de minderjarige2] . De vader voelt zich onmachtig hetgeen frustratie oproept. De strijd tussen de ouders heeft een enorme impact op [de minderjarige2] .
[de minderjarige2] begrijpt waarom ze niet bij de moeder kan wonen, maar ze begrijpt niet waarom de moeder moeite heeft met haar plaatsing bij de vader. Ook bestaat er voor [de minderjarige2] veel onduidelijkheid over de zorgregeling tussen haar en de moeder en het contact tussen [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige1] . Zij heeft hier last van. Het hof acht het van belang dat hier op korte termijn duidelijkheid over komt. Hierin ligt ook een belangrijke taak voor de vader, die zich zal moeten onthouden van negatieve uitlatingen over de moeder in het bijzijn van de kinderen en [de minderjarige2] zal moeten blijven stimuleren om het contact met haar moeder aan te gaan.
5.9
Het hof legt in een afzonderlijke brief aan [de minderjarige2] uit welke beslissing het hof heeft genomen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 22 september 2023;
wijst het overige verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, J.B. de Groot en K. Mans, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.B. de Groot, en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.