ECLI:NL:GHARL:2024:1000

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.334.360
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die eerder had besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 20 april 2024. De vader voerde aan dat er geen duidelijke ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen was en dat de hulpverlening tot nu toe onvoldoende was geweest. De GI (gecertificeerde instelling) en de moeder steunden de verlenging van de ondertoezichtstelling, waarbij de GI stelde dat de kinderen vervreemd waren van de moeder en dat de ouders niet in staat waren om de situatie zelfstandig op te lossen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2024 werd duidelijk dat de kinderen al lange tijd geen contact met hun moeder hadden en dat dit schadelijk was voor hun ontwikkeling. Het hof oordeelde dat de redenen voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren en dat de zorg voor de kinderen onvoldoende werd geaccepteerd door de ouders. Het hof benadrukte het belang van professionele hulp en het herstel van contact tussen de kinderen en hun moeder. Uiteindelijk besloot het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.360
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 558459)
beschikking van 13 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken te Zoeterwoude
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Lont te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 november 2023;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • het verweerschrift van de moeder met producties;
  • een journaalbericht van de zijde van de vader van 22 december 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van de zijde van de moeder van 4 januari 2024, met productie.
2.2
Het hof heeft een brief ontvangen van de kinder- en jongerenrechtswinkel Utrecht van 13 december 2023. Het hof stelt vast dat met deze brief, die namens de kinderen is geschreven (en als bijlagen handgeschreven brieven van de kinderen bevat), is beoogd gebruik te maken van de informele rechtsingang. Gelet echter op de onderwerpen van de brief (hoofdverblijf en omgangsregeling) ziet deze brief niet op wat hier in hoger beroep voorligt: de verlenging van de ondertoezichtstelling. Dat is een verzoek waarbij de informele rechtsingang niet openstaat. Daarom laat het hof de brief in deze procedure buiten beschouwing, maar zendt de brief wel door naar de rechtbank.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats2] .
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 20 juli 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland de kinderen onder toezicht gesteld tot 20 juli 2022, welke termijn laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 25 juli 2023 is verlengd van 20 augustus 2023 tot 1 september 2023.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn verlengd tot 20 april 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, te bepalen dat hij op adequate wijze dient te worden aangemerkt als belanghebbende en de GI te veroordelen in de kosten van de eerste en tweede instantie.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
standpunten
5.2
De vader is het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Volgens de vader is niet duidelijk waar de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen uit zou blijken, anders dan dat zij een moeizaam contact met de moeder hebben. De kinderen ontwikkelen zich goed en er zijn verder geen zorgen. Volgens de vader is het ontbreken van contact met de moeder onvoldoende om een ontwikkelingsbedreiging aan te nemen, waardoor de rechtsgrond voor de verlenging van de ondertoezichtstelling ontbreekt. Ook al ziet vader het belang in van hulpverlening, deze is tot op heden ondermaats, ontoereikend en niet effectief. De vader is ook bereid hulpverlening in te schakelen buiten de al bestaande hulpverlening en hij heeft zelfs aangeboden de extra kosten daarvan te dragen. De GI had daarom moeten motiveren waarom het vrijwillig kader niet toereikend zou zijn. Daarnaast vindt de vader dat hij in de procedure in eerste aanleg onvoldoende is betrokken en dat de GI hem onvoldoende heeft gehoord.
5.3
De GI stelt dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging doordat de kinderen al langere tijd nauwelijks contact hebben met de moeder, van haar vervreemden en haar op dit moment geheel uitsluiten. De ouders zijn onvoldoende in staat om op eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen, omdat zij een totaal andere beleving en visie hebben op de ontstane situatie.
De GI erkent dat zij de ouders onvoldoende heeft betrokken bij de verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.4
De moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen is gelegen in het risico dat zij volledig uit het leven van de kinderen verdwijnt. Het afwijzen van de moeder kan op de lange termijn tot grote psychische problemen leiden en schade geven in de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Het lijkt nu goed te gaan, maar de gevolgen op de lange termijn zijn volgens de moeder niet te overzien.
overwegingen van het hof
5.5
Het instellen van hoger beroep is – mede - een gelegenheid om fouten en verzuimen in eerste aanleg te herstellen. Voor zover in eerste aanleg sprake is geweest van een verzuim door de vader niet als belanghebbende aan te merken, is dat verzuim in hoger beroep hersteld. Het hof heeft alle belanghebbenden een kopie van het beroepschrift toegestuurd en in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk te reageren. Ook zijn alle belanghebbenden uitgenodigd voor de mondelinge behandeling. De vader en zijn advocaat zijn op de mondelinge behandeling verschenen en hebben hun standpunten (nader) kenbaar kunnen maken. Hiermee is alsnog voldaan aan de eisen van de goede procesorde. De desbetreffende grief van de vader slaagt derhalve niet.
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de vader aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Het hof acht aannemelijk dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zonder ondertoezichtstelling zodanig zullen opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. De zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is wordt onvoldoende geaccepteerd. Tegelijkertijd is de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer te dragen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.7
Het hof maakt zich zorgen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof stelt vast dat de situatie sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling in 2021 niet is verbeterd. De redenen voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling destijds zijn nog steeds aanwezig. Er is geen sprake van een kale “omgangsondertoezichtstelling”. De GI heeft ter zitting toegelicht dat er volgens de ingeschakelde hulpverlening van [naam1] sprake is van echtscheidings- en loyaliteitsproblematiek. Ook al lijken de jongens zich op cognitief gebied weliswaar goed te ontwikkelen, hun identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling wordt – nog steeds – ernstig bedreigd.
Daarbij is van belang dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog jong zijn, inmiddels al lange tijd geen contact met hun moeder hebben en zeer afwijzend zijn richting haar. De weerstand die zij laten zien, is hevig en zorgelijk. Voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind en voor het vormen van een eigen identiteit is het in het algemeen in het belang van een kind om een goede band op te bouwen en te onderhouden met beide biologische ouders. Het ontbreken van contact met een van de ouders, zonder dat daar een goede reden voor kan worden aangewezen, is schadelijk voor een kind, op de korte maar zeker ook op de lange termijn.
5.8
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat de oorzaak van de afwijzing mogelijk ligt in het conflict tussen de ouders. Ouders volgen nu bij [naam1] het bemiddelingstraject Ouderschap Blijft en daarna is het volgens de GI de bedoeling dat wordt gewerkt aan contactherstel. De GI wil ook achterhalen waar het gedrag van de kinderen vandaan komt, maar moet en zal nu wachten op het ingezette bemiddelingstraject van ouders. Pas daarna kan de volgende stap worden gezet, een stap die ook het hof nodig vindt. Inmiddels is ook een bijzondere curator aangesteld, die onder andere moet onderzoeken hoe contactherstel kan worden bewerkstelligd en waar de weerstand van de kinderen tegen de moeder vandaan komt.
5.9
Het hof acht het van belang dat de GI betrokken blijft zodat, na het advies van de bijzondere curator en na afronding het traject Ouderschap Blijft, kan worden onderzocht waar de weerstand en afwijzing van de moeder door de kinderen vandaan komt, eventueel gepaste hulpverlening ingezet kan worden en/of kan worden gewerkt aan contactherstel. Het hof acht professionele en deskundige hulp voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dan ook dringend geboden en verwacht, gelet op de verstoorde verstandhouding van de ouders en het verschil in visie op de situatie en op de vraag welke hulpverlening nodig is, niet dat hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende effect zal hebben.
5.1
Gelet op de familierechtelijke aard van de zaak zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 augustus 2023;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, J.B. de Groot en K. Mans, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.B. de Groot en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.