ECLI:NL:GHARL:2023:9946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
200.331.846
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met afwijzing van verzoek tot beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 juli 2023 de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft bevolen. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging verleend voor uithuisplaatsing in een pleeggezin voor een periode van een jaar.

Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor zijn verzorging en opvoeding. De moeder verzocht om beperking van de machtiging tot een deeltijd uithuisplaatsing, maar het hof heeft geoordeeld dat er op dit moment onvoldoende aanleiding is om de uithuisplaatsing op die wijze te beperken. Het hof heeft zich voldoende voorgelicht geacht en heeft afgezien van het horen van getuigen, zoals door de moeder was verzocht.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de zorgen die er zijn over de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder, en de noodzaak om zijn opgroeiperspectief verder te onderzoeken. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de situatie te kwetsbaar is om [de minderjarige] bij de moeder te laten wonen. De duur van de machtiging is vastgesteld op een jaar, om de benodigde trajecten voor het onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige] te kunnen uitvoeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.846
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 557842)
beschikking van 23 november 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder ,
advocaat: mr. J.J. Weldam te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ) is het kind van de moeder en [de vader] , verder te noemen: de vader.
[de minderjarige] is [in] 2012 te [plaats1] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . In december 2022 is [de minderjarige] bij oma [naam1] (moeder van ex-stiefvader) gaan wonen. [de minderjarige] woont sinds 24 februari 2023 in een pleeggezin in [plaats2] .
2.2.
De raad heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI en om [de minderjarige] voor een periode van een jaar uit huis te mogen plaatsen. De kinderrechter heeft de [de minderjarige] met ingang van 11 juli 2023 tot 11 juli 2024 onder toezicht gesteld van de GI en de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige] met ingang van 11 juli 2023 tot 11 juli 2024 uit huis te plaatsen in een pleeggezin.
2.3.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt en de verzoeken van de raad alsnog worden afgewezen. De raad wil dat de beslissing in stand blijft. Ook de GI wil dat de beslissing in stand blijft.
2.4.
De moeder heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 14 juli 2023, heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
2.5.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 september 2023;
  • een journaalbericht van mr. Weldam van 8 september 2023 met producties
  • waaronder een aanvullende grief en een brief met het verzoek tot het horen van een getuige en getuige-deskundige en tot het horen van de na te noemen minderjarige;
  • een brief van de raad van 25 september 2023,en
  • een journaalbericht van mr. Weldam van 5 oktober 2023 met producties.
2.6.
De zitting bij het hof was op 24 oktober 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • een jeugdzorgwerker namens de GI.

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet
3.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
3.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Wat vindt het hof
3.3
Het hof is het met de kinderrechter en de raad eens dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Voorts is het hof het met de kinderrechter en de raad eens dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Ook bij de behandeling in hoger beroep is gebleken dat er nog zorgen zijn over de omstandigheden waaronder [de minderjarige] bij de moeder opgroeit en de mate waarin die omstandigheden een negatief effect hebben op de verdere ontwikkeling van [de minderjarige] .
De jeugdzorgwerker heeft ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] nog heel erg bezig is om voor de moeder te zorgen als hij bij haar is. Dat is zorgelijk voor een kind van [de minderjarige] leeftijd. Verder is [de minderjarige] op de hoogte van alles. Hij weet wanneer er zittingen zijn en ook dat de omgang met zijn moeder niet verandert. Er worden dingen met hem besproken die beter niet met hem besproken kunnen worden. Ook vanuit school zijn er zorgen over het gedrag van [de minderjarige] . De school ziet in zijn gedrag kenmerken van autisme. [de minderjarige] wordt op school een “mini volwassene” genoemd. Hij kan zichzelf pijn doen door met een liniaal op zijn hand te slaan als hij iets niet begrijpt en hij zou een klasgenoot hebben geslagen. Er zijn wel kenmerken van autisme waargenomen, maar zijn gedrag omvat niet alle kenmerken daarvan. Daar moet verder onderzoek naar gedaan worden. Vanuit [naam2] is via het traject [naam3] inmiddels een perspectiefonderzoek gestart. Dat onderzoek bestaat uit meerdere observaties. Tenslotte is [de minderjarige] aangemeld bij [naam4] , kinder- en jeugd psychotherapie. Daar kan [de minderjarige] ook onderzoeken krijgen, aldus de jeugdzorgwerker. En
3.4
Hoewel het hof verheugd is te horen dat de moeder haar best doet en dat het sinds enige tijd beter met haar gaat - waarvoor het hof haar een compliment wil geven - is het hof van oordeel dat hulpverlening voor [de minderjarige] in het vrijwillig kader op dit moment niet genoeg is. De nieuwe situatie is nog pril. [de minderjarige] heeft door de onveilige thuissituatie bij de moeder veel meegemaakt en laat ook nu nog zorgelijke signalen in zijn gedrag zien.
Nog niet, althans nog niet voldoende is onderzocht of en met welke hulpverlening de moeder de zorg voor [de minderjarige] kan dragen en of zij een voorspelbare en veilige opvoeder voor [de minderjarige] kan zijn en welke hulpverlening daarbij moet worden ingezet. Ook heeft het onderzoek naar de gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [de minderjarige] nog niet plaatsgevonden. Het is dan ook nog onduidelijk waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige] ligt. De situatie is nu nog te kwetsbaar om [de minderjarige] thuis bij de moeder te laten wonen. Eerst dient het perspectief van [de minderjarige] verder onderzocht te worden.
3.5
Gelet op het vorenstaande is het hof met de raad en de GI van oordeel dat het belang van [de minderjarige] meebrengt dat hij voorlopig in het pleeggezin blijft wonen. Het is nu nog onbekend of het blijvend met de moeder goed gaat. Het risico dat het weer een keer met de moeder niet goed gaat en dat zij daardoor niet beschikbaar is voor [de minderjarige] is nog groot. Het gaat nu goed met [de minderjarige] in het pleeggezin. Hij heeft wel last van de wisselingen als hij bij de moeder is geweest, maar als hij eenmaal in het pleeggezin is doet hij het daar goed. [de minderjarige] kan daar voorlopig blijven. Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat hij pas weer bij de moeder kan gaan wonen als duidelijk is dat de moeder hem een duurzaam veilige opvoedomgeving kan bieden. Daar is op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid over. De duur van de machtiging (een jaar) is nodig voor de trajecten die nodig zijn om het perspectief van [de minderjarige] verder te onderzoeken.
3.6
Met de kinderrechter is het hof voorts van oordeel dat het verzoek van de moeder tot beperking van de machtiging tot een deeltijd-uithuisplaatsing in een voorziening voor deeltijdpleegzorg -wat daar verder ook van zij- moet worden afgewezen omdat er op dit moment onvoldoende aanleiding bestaat de uithuisplaatsing op die wijze te beperken.
De situatie is te kwetsbaar en de onderzoeken wat mogelijk is zijn nu nog gaande.
3.7
Het hof acht zich voldoende voorgelicht zodat het hof af ziet van het horen van een getuige en getuige-deskundige zoals de moeder heeft verzocht.

4.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 juli 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 23 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.