ECLI:NL:GHARL:2023:9943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
200.331.592
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing van een minderjarige na beoordeling van hulpverlening en opvoedcapaciteiten van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De vader, die samen met de moeder het ouderlijk gezag over het kind heeft, was het niet eens met eerdere beslissingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De vader stelde dat hij niet de juiste hulpverlening had ontvangen toen het kind nog bij hem woonde en verzocht het hof om de eerdere beschikkingen te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat na de uithuisplaatsing van de minderjarige meer hulpverlening is ingezet dan daarvoor. De vader had eerder aangegeven dat hij onvoldoende ondersteuning kreeg, ondanks een indicatie voor vijftien uur opvoedondersteuning per week. Het hof oordeelde dat de GI (gecertificeerde instelling) onvoldoende had onderbouwd dat de vader niet in staat was om voor zijn kind te zorgen. De GI had niet adequaat gereageerd op de hulpvragen van de ouders en had geen passende hulpverlening geregeld toen de minderjarige nog bij de vader woonde.

Het hof concludeerde dat de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing onterecht waren verleend, omdat de noodzaak voor uithuisplaatsing niet was aangetoond. De ouders hadden een realistische kijk op de situatie en het hof was van mening dat de vader in staat moest worden gesteld om voor zijn kind te zorgen met de juiste ondersteuning. De eerdere beschikkingen van de kinderrechter werden vernietigd, waardoor de minderjarige weer bij de vader geplaatst moet worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.592 en 200.331.629
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418390, 419691 en 421419)
beschikking van 23 november 2023
in het hoger beroep van:
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Brouwer.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2016.

2.Belangrijke informatie

2.1
De vader en de moeder hebben samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] staat onder toezicht sinds 6 december 2016. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling daarna elk jaar verlengd. Sinds 7 maart 2019 staat [de minderjarige] onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling geldt tot 6 december 2023.
2.3
[de minderjarige] woonde na zijn geboorte bij de moeder. Op 5 juli 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is toen in een pleeggezin gaan wonen.
2.4
In de beschikking van 25 augustus 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is op grond van die machtiging tot 1 oktober 2022 uithuisgeplaatst in een voorziening voor pleegzorg en vanaf 1 oktober 2022 uithuisgeplaatst bij de vader.

3.De beslissing van de kinderrechter

3.1
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft verschillende beslissingen genomen op verzoek van de GI.
3.2
In de mondelinge uitspraak van 25 mei 2023 (op schrift gesteld op 26 mei 2023) heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 mei 2023 tot 22 juni 2023. Die beschikking heeft het zaaknummer 419691 gekregen.
3.3
In de beschikking van 19 juni 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 6 december 2023. Die beschikking heeft de zaaknummers 418390 en 419691 gekregen.
3.4
Op 29 juni 2023 heeft de kinderrechter mondeling een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 29 juni 2023 tot 27 juli 2023. Die beslissing is op 30 juni 2023 op schrift gesteld.
3.5
In de beschikking van 10 juli 2023 heeft de kinderrechter:
  • een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 juli 2023 tot 6 december 2023;
  • een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in een gezinshuis met ingang van 10 juli 2023 tot 6 december 2023, waarbij heeft te gelden dat zodra deze machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis ten uitvoer wordt gelegd, daarmee de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder komt te vervallen;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard
De beschikkingen van 29 juni 2023 en van 10 juli 2023 hebben het zaaknummer 419419 gekregen.

4.Het hoger beroep

4.1
De vader is het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter van 25 mei 2023, 19 juni 2023 en 10 juli 2023 en komt in hoger beroep. De vader verzoekt het hof om die beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de GI over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen of de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten.
4.2
De GI voert verweer in hoger beroep. De GI vraagt het hof om de vader in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken van de vader af te wijzen en de beschikkingen van de kinderrechter te bekrachtigen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft aan het hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van 25 mei 2023 en 19 juni 2023 het zaaknummer 200.331.592 gegeven. Het hoger beroep van de vader tegen de beschikking van 19 juli 2023 heeft van het hof het zaaknummer 200.331.629 gekregen.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
in de zaak 200.311.592
  • het beroepschrift, binnengekomen op 24 augustus 2023, met bijlagen;
  • het verweerschrift van de GI met bijlagen;
  • een brief van de GI van 20 oktober 2023;
in de zaak 200.331.629
- het beroepschrift, binnengekomen op 24 augustus 2023, met bijlagen.
5.2
De mondelinge behandeling bij het hof was op 27 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • de persoonlijk begeleider van de vader, als toehoorder;
  • de ambulant begeleider van de moeder, als toehoorder.

6.De redenen voor de beslissing

In de zaken 200.311.592 en 200.331.629
6.1
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind. De kinderrechter kan een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afgeven, als de zitting niet kan worden afgewacht vanwege onmiddellijk en ernstig gevaar voor het kind (artikel 800 lid 3 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
6.2
Het hof is van oordeel dat de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing onterecht zijn verleend. Het hof zal de verschillende machtigingen hierna gezamenlijk bespreken.
6.3
Het hof stelt vast dat [de minderjarige] een kwetsbaar jongetje is. Hij heeft weinig inzicht in wat er om hem heen gebeurt en heeft neutrale, korte instructies nodig, die zo vaak als nodig herhaald worden. [de minderjarige] is snel overvraagd en overprikkeld. Dat uit hij in ernstige gedragsproblemen, zoals slaan, bijten, spugen en spullen kapotmaken. [de minderjarige] functioneert op sociaal-emotioneel gebied op het niveau van een kind van achttien maanden. Dit maakt dat [de minderjarige] heel veel vraagt van zijn opvoeders.
6.4
De GI vindt dat de vader niet aan deze opvoedvraag van [de minderjarige] kan voldoen. De GI had voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van [de minderjarige] . Volgens de GI was de vader overvraagd door de opvoeding. De GI vindt ook dat de vader onvoldoende leerbaar is en stelt dat de opvoedsituatie niet verbeterde, ondanks de inzet van hulpverlening.
6.5
Het hof is van oordeel dat de GI deze stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De vader heeft namelijk aangevoerd dat hij niet de hulpverlening kreeg die hij nodig had toen [de minderjarige] nog bij hem woonde. De vader heeft verteld dat hij een indicatie had voor vijftien uur opvoedondersteuning per week, maar dat hij in de praktijk maar maximaal zes uur begeleiding kreeg. De GI heeft dat niet betwist. De vader heeft vaak aangekaart bij de GI dat hij meer of beter passende hulpverlening nodig had, maar de GI heeft die hulpverlening niet ingezet. De GI schrijft in het verweerschrift dat de vader beperkt inzicht heeft in de problematiek van [de minderjarige] . De vader heeft echter terecht opgemerkt dat hetzelfde geldt voor de GI. De GI heeft namelijk op de mondelinge behandeling verteld dat er nog meer diagnostiek onderzoek moet komen voor [de minderjarige] . Tot nu toe was het leven van [de minderjarige] daarvoor nog te onrustig. Het hof stelt vast dat de problematiek van [de minderjarige] zeer complex is en vindt dat het begrijpelijk is dat zowel de GI als de vader hierin nog beperkt inzicht hebben. Het hof is echter ook van oordeel dat de GI niet om deze reden kan concluderen dat de vader onvoldoende leerbaar is om aan te sluiten bij [de minderjarige] : je moet eerst weten wat een kind nodig heeft, voordat je kunt beoordelen of een ouder dat het kind kan bieden.
6.6
Hetzelfde geldt voor de opmerking van de GI dat de vader [de minderjarige] tegen de adviezen in meenam naar prikkelrijke omgevingen, zoals de kermis of de supermarkt. De vader heeft namelijk verteld dat de omgang met [de minderjarige] regelmatig, met goedkeuring van de GI, plaatsvindt bij [naam1] . De GI heeft niet voldoende uitgelegd waarom een supermarkt teveel prikkels geeft voor [de minderjarige] en [naam1] niet.
6.7
Het hof is van oordeel dat de GI ook onvoldoende heeft onderbouwd dat de vader overvraagd werd door de opvoeding van [de minderjarige] . De vader heeft onbetwist gesteld dat [de minderjarige] in de periode voor de uithuisplaatsing al extra overprikkeld was, doordat hij twee uur per dag in de taxi zat naar school. [de minderjarige] kon vanaf april 2023 niet meer naar school bij [naam2] , omdat het taxibedrijf [de minderjarige] niet meer wilde vervoeren. De GI heeft destijds geen vervangende dagbesteding voor [de minderjarige] geregeld, terwijl al sinds december 2022 bekend was dat [de minderjarige] vanaf 30 juni 2023 sowieso niet meer naar [naam2] kon. Hierdoor zat de vader hele dagen thuis met [de minderjarige] . Dat hij daardoor overvraagd raakte is niet vreemd: de pleegouders van [de minderjarige] hebben de GI laten weten dat zij de zorg voor [de minderjarige] ook niet aan konden als hij geen dagbesteding had. Die dagbesteding is vervolgens door de GI wel geregeld sinds [de minderjarige] bij de pleegouders woont. Niet gebleken is dat de GI zich heeft ingespannen om dagbesteding voor [de minderjarige] te regelen toen hij nog bij de vader woonde.
6.8
Het hof stelt vast dat sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] aanzienlijk meer hulpverlening is ingezet. Sinds juni 2023 gaat [de minderjarige] naar de dagbesteding van [naam3] in [woonplaats1] . [de minderjarige] verblijft in een gezinshuis met twee gezinshuisouders. De gezinshuisouders krijgen daarnaast nog intensieve en professionele ondersteuning van een gedragswetenschapper en een gezinshuishulpverlener van [naam4] . De vader en de moeder hebben verteld dat zij tijdens de gehele ondertoezichtstelling van [de minderjarige] regelmatig hebben gevraagd om extra hulpverlening, maar dat zij die nooit gekregen hebben. Het lijkt erop dat er sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op dat gebied plotseling een stuk meer mogelijk was. Dat is natuurlijk fijn voor [de minderjarige] , maar het hof vindt het wel kwalijk dat de GI niet eerder op de uitdrukkelijke hulpvraag van de ouders stappen heeft ondernomen om die hulp in te zetten bij hen. Dat het in het gezinshuis nu beter gaat met [de minderjarige] is mogelijk mede het gevolg van de hulpverlening, die pas na de plaatsing in het gezinshuis echt op gang is gekomen. De GI heeft het hof er niet van kunnen overtuigen dat met dezelfde inzet van hulpverlening niet hetzelfde resultaat bij de vader thuis zou zijn behaald.
6.9
Een uithuisplaatsing is een zeer verstrekkende maatregel, die alleen mag worden ingezet als een laatste redmiddel. Het uitgangspunt is dat een kind moet opgroeien bij zijn eigen ouder(s), tenzij het echt niet anders kan. Het hof is van oordeel dat de noodzaak van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet is aangetoond.
6.1
Het hof heeft de indruk dat de vader en de moeder allebei een realistische kijk hebben op de situatie van [de minderjarige] . De ouders begrijpen allebei dat de vader ondersteuning nodig heeft om voor [de minderjarige] te zorgen. De dagopvang van [de minderjarige] is nu in [woonplaats1] , op fietsafstand van het huis van de vader. Het hof ziet ook niet in waarom de vader geen ondersteuning zou kunnen krijgen van de gedragswetenschapper en de gezinshuishulpverlener door wie de gezinshuisouders de afgelopen tijd ondersteund zijn. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de GI zich ervoor zal inspannen dat alle hulpverlening die op dit moment wordt ingezet, blijft doorlopen als [de minderjarige] weer bij de vader verblijft.
6.11
Het hof is ook van oordeel dat op 25 mei 2023 geen sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar, waardoor een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing nodig was. Het hof vindt daarvoor niet voldoende dat de vader overvraagd was en dat een (anonieme) melding was gemaakt van een incident in de Aldi. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op zijn minst de procedure voor een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing had moeten volgen.
6.12
Het hof is aldus van oordeel dat de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing uit de beschikkingen van 25 mei 2023, 19 juni 2023 en 10 juli 2023 ten onterechte zijn verleend. Het hof zal die beschikkingen vernietigen. Dat betekent dat de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing vervallen en dat [de minderjarige] weer bij de vader geplaatst moet worden.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter Gelderland van 25 mei 2023, uitgesproken onder zaaknummer 419691;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter Gelderland van 19 juni 2023, uitgesproken onder zaaknummers 418390 en 419691;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter Gelderland van 10 juli 2023, uitgesproken onder zaaknummer 421419.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023.