In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De vader, die samen met de moeder het ouderlijk gezag over het kind heeft, was het niet eens met eerdere beslissingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De vader stelde dat hij niet de juiste hulpverlening had ontvangen toen het kind nog bij hem woonde en verzocht het hof om de eerdere beschikkingen te vernietigen.
Het hof heeft vastgesteld dat na de uithuisplaatsing van de minderjarige meer hulpverlening is ingezet dan daarvoor. De vader had eerder aangegeven dat hij onvoldoende ondersteuning kreeg, ondanks een indicatie voor vijftien uur opvoedondersteuning per week. Het hof oordeelde dat de GI (gecertificeerde instelling) onvoldoende had onderbouwd dat de vader niet in staat was om voor zijn kind te zorgen. De GI had niet adequaat gereageerd op de hulpvragen van de ouders en had geen passende hulpverlening geregeld toen de minderjarige nog bij de vader woonde.
Het hof concludeerde dat de (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing onterecht waren verleend, omdat de noodzaak voor uithuisplaatsing niet was aangetoond. De ouders hadden een realistische kijk op de situatie en het hof was van mening dat de vader in staat moest worden gesteld om voor zijn kind te zorgen met de juiste ondersteuning. De eerdere beschikkingen van de kinderrechter werden vernietigd, waardoor de minderjarige weer bij de vader geplaatst moet worden.