ECLI:NL:GHARL:2023:9922

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
21-004025-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van vernieling en bedreiging met zware mishandeling, ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid en oplegging van TBS met verpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van vernieling en bedreiging met zware mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 tot en met 22 november 2021 opzettelijk en wederrechtelijk huisraad van een asielzoekerscentrum heeft vernield en een beveiligingsmedewerker heeft bedreigd met een brandblusser. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar had hem ook ontslagen van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid en een TBS-maatregel opgelegd. Het hof heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat was om zijn gedragingen te begrijpen. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien het hoge risico op recidive en de noodzaak voor behandeling. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 250,00.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004025-22
Uitspraak d.d.: 22 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 september 2022 met parketnummer 16-317660-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
wonende te [woonplaats en adres] ,
thans verblijvende in P.I. [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld voor zover het ziet op de tenlastegelegde feiten 3, 4 en 5.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten en ontslag van alle rechtsvervolging met oplegging van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege. Tevens heeft de advocaat-generaal toewijzing gevorderd van de vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.G. Roethof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis d.d. 21 september 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten vrijgesproken en ter zake van de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft verdachte een ongemaximeerde tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd en de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, te weten tot € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen nu de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 november 2021 tot en met 22 november 2021 te [pleegplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk de huisraad en/of vloer van [bungalow] (waaronder één of meerdere deken(s), laken(s), kussenslo(o)p(en), theedoek(en), handdoek(en), lampenkap(pen), stoel(en), een matras, een kussen, een toiletkraan, een toiletspiegel, een mopemmer, een deurplaat en/of een brandmelder), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het asielzoekerscentrum te [pleegplaats] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 22 november 2021 te [pleegplaats] , [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een brandblusser te pakken,
- deze brandblusser boven zijn hoofd te houden,
- eén of meerdere slaande bewegingen met die brandblusser richting die [benadeelde partij] te maken en/of
- ( met die brandblusser) achter die [benadeelde partij] aan te rennen/gaan en/of
- de brandblusser in de richting van [benadeelde partij] te gooien;
5.
hij op of omstreeks 23 november 2021 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een kussen, matras, kussenhoes en/of toilet, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Regiopolitie IJsselland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde feit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat nu aangever [benadeelde partij] en getuige [getuige 1] ten overstaan van de politie en de raadsheer-commissaris wisselende verklaringen hebben afgelegd, deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en derhalve van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
Ter zake van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Betrouwbaarheid van het bewijs
In strafzaken dient als uitgangspunt dat aangiftes en andere verklaringen kritisch en zorgvuldig worden bezien. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dat kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Het hof stelt allereerst vast dat het verdachte verweten feit in een relatief kleine ruimte plaatsvond waar het chaotisch was.
Het hof heeft de verklaringen van getuigen [benadeelde partij] en [getuige 1] in ogenschouw genomen en is van oordeel dat voornoemde getuigen in de kern consistent zijn geweest in hun verklaringen tijdens hun verhoor bij de politie, dat kort na het feit ter plaatse, respectievelijk op het politiebureau plaatsvond en in hun verklaringen bij de raadsheer-commissaris.
Het hof heeft gezien dat getuige [benadeelde partij] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard meer te hebben waargenomen dan de politie als zijn verklaring heeft genoteerd. De getuige geeft evenwel een concrete beschrijving van hetgeen hij heeft gezien en gehoord en geeft uitleg op vragen die hem daarover worden gesteld. Dat [benadeelde partij] latere verklaring niet volledig overeenkomt met hetgeen hij aanvankelijk heeft verklaard, valt in de gegeven situatie redelijkerwijs te wijten aan de wijze van totstandkoming van de eerste verklaring, meer dan aan de gedachte dat de getuige feiten erbij verzint. Dat de latere verklaring afwijkt, doet in de gegeven situatie niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Getuige [benadeelde partij] verklaart op eigen wijze wat hij al dan niet heeft waargenomen en is daar bij de raadsheer-commissaris helder in. Het hof acht de verklaringen authentiek en overtuigend.
Daar komt bij dat de verklaring van getuige [benadeelde partij] op het punt van het gooien van de brandblusser inhoudelijk ondersteuning vindt in hetgeen getuige [getuige 1] hierover verklaart. Ook daarin vindt het hof aanleiding om uit te gaan van de betrouwbaarheid van de verklaring. Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1] . Het feit dat deze getuige nadien bij de raadsheer-commissaris niet goed meer feitelijk kan verklaren over hetgeen hij heeft waargenomen, acht het hof gezien de uitleg daarover van de getuige, voorstelbaar. Tevens houdt het hof er rekening mee dat de werking van het geheugen bij het tijdsverloop invloed heeft op de wijze van verklaren. In de kern blijft deze getuige bij hetgeen hij eerder heeft verklaard.
Het hof acht de verklaringen van de getuigen [benadeelde partij] en [getuige 1] derhalve betrouwbaar en zal deze verklaringen voor bewijs bezigen.
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank heeft met verwijzing naar de redengevende bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden in het vonnis d.d. 21 september 2022 vastgesteld. Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank en neemt deze over, met inachtneming van enkele correcties en aanvullingen.
Feit 3
[naam] doet op 22 november 2021 namens het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) in [pleegplaats] aangifte van vernielingen in [bungalow] van het AZC, gepleegd door verdachte in de nacht van 21 op 22 november 2022. Verdachte is bewoner van deze bungalow. [2] Het AZC heeft hierdoor schade geleden. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] komen in de vroege ochtend van 22 november 2022 ter plaatse en zien dat veel huisraad buiten voor [bungalow] op de grond lag. In de hal en in de woonkamer van de bungalow lagen overal op de grond witte stukken stof. Twee scharnieren van de deur van de meterkast waren vernield. [4]
Getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte alle spullen uit kasten en de koelkast op de grond had gegooid. (…) Verdachte heeft het brandalarm en de wasbak kapot gemaakt en liep al plassend door het huis. [5]
Getuige [getuige 3] heeft gezien dat een medebewoner van hetzelfde huisje, wiens naam begint met een [letter] en die woont in kamer 4, deuren kapot heeft geslagen. Deze bewoner van kamer 4 heeft met een brandblusser tegen een deur en andere dingen aangeslagen. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij in kamer 4 van [bungalow] van het AZC in [pleegplaats] woont. In de nacht van 22 november 2021 heeft hij met het katoen uit zijn kussen rotzooi gemaakt in de bungalow. Hij heeft al zijn spullen uit zijn kamer buiten de bungalow gegooid. [7]
Van de vernielingen zijn foto’s gemaakt. [8]
Feit 4
[benadeelde partij] , als beveiliger werkzaam op het AZC in [pleegplaats] , verklaart dat hij op 22 november 2021 omstreeks 00:15 uur samen met een collega beveiliger naar [bungalow] is gegaan naar aanleiding van een melding van overlast. In de woning trof [benadeelde partij] verdachte aan. Verdachte werd vanuit het niets boos, begon te schreeuwen en ging dreigend met een brandblusser in de lucht voor [benadeelde partij] en zijn collega staan. [9] Omdat verdachte slaande bewegingen met de brandblusser maakte, hebben [benadeelde partij] en zijn collega de woning verlaten. Terwijl zij wegliepen, gooide verdachte de brandblusser in hun richting. De brandblusser vloog langs [benadeelde partij] en kwam tegen een raam terecht. [10]
[getuige 1] verklaart dat hij samen met collega beveiliger [benadeelde partij] (het hof begrijpt: [benadeelde partij] ) naar [bungalow] is gelopen. In de bungalow zat een man op een stoel bij een tafel. Voor de man, op tafel, stond een brandblusser. Op het moment dat [getuige 1] en [benadeelde partij] weg wilden lopen, stond de man van zijn stoel op, pakte de brandblusser van de tafel en gooide deze in de richting van [getuige 1] en [benadeelde partij] . De brandblusser ging vlak langs het lichaam van [benadeelde partij] , op enkele centimeters langs zijn schouder. [11] Vervolgens hoorde [getuige 1] een knal. [12]
Feit 5
[naam] , medewerker arrestantenzorg van het cellencomplex in het politiebureau in [plaats] , doet namens Regiopolitie lJsselland aangifte van vernieling, gepleegd op 23 november 2021 in [plaats] . [13] Verdachte was ingesloten in cel 2. [naam] zag dat verdachte een vreemd gewaad droeg; van de hoes die normaal gesproken om het matras zat, had hij een soort jurk gemaakt. De stukken die verdachte niet had gebruikt om een jurk van te maken, had verdachte in het toilet geduwd, evenals het zogeheten blauwe scheurpak. Het toilet was hierdoor niet meer te gebruiken. De hoes van het kussen was eraf en het matras en het kussen waren dusdanig kapot dat deze vernieuwd moesten worden. [14]
Verdachte verklaart dat hij het kussen heeft beschadigd en dat hij de leren hoes die om het matras zat, eraf heeft gehaald. [15]
Van de vernielingen is een foto gemaakt. [16]

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij in de periode van 21 november 2021 tot en met 22 november 2021 te [pleegplaats] opzettelijk en wederrechtelijk huisraad van [bungalow] , toebehorende aan het asielzoekerscentrum te [pleegplaats] , heeft beschadigd;
4.
hij op 22 november 2021 te [pleegplaats] , [benadeelde partij] heeft bedreigd met zware mishandeling, door:
- een brandblusser te pakken,
- deze brandblusser boven zijn hoofd te houden,
- slaande bewegingen met die brandblusser richting die [benadeelde partij] te maken,
- met die brandblusser achter die [benadeelde partij] aan te rennen en
- de brandblusser in de richting van [benadeelde partij] te gooien;
5.
hij op 23 november 2021 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een kussen, matras, kussenhoes en toilet, toebehorende aan Regiopolitie IJsselland, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof verenigt zich met de overwegingen en de conclusies van de rechtbank in het vonnis d.d. 21 september 2022 omtrent de strafbaarheid van de verdachte en maakt deze tot de zijne.

Over verdachte zijn onder meer de volgende rapporten opgemaakt:
  • een Pro justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 24 maart 2022, opgemaakt door B. van der Hoorn, psychiater, en R. Kruis, psychiater in opleiding:
  • een Pro justitia rapport psychologisch onderzoek van 15 april 2022, opgemaakt door L. Vermeulen, GZ-psycholoog.
De deskundigen Van der Hoorn en Vermeulen hebben op de zitting van 1 juni 2022 een toelichting gegeven op hun rapporten.
Het rapport van de deskundigen Van der Hoorn en Kruis houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een stoornis in gebruik van cannabis. Er is een uitgestelde diagnose ten aanzien van een mogelijke posttraumatische stressstoornis en persoonlijkheidspathologie. Ten tijde van het tenlastegelegde werden de keuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed door de psychotische symptomen, waarbij het cannabisgebruik waarschijnlijk een luxerende factor is geweest in combinatie met het staken van zijn antipsychotische medicatie. Tegelijkertijd maakte verdachte bewuste keuzes om zijn antipsychotische medicatie te staken, geen zorg te accepteren en cannabis te blijven gebruiken, ondanks de wetenschap dat dit negatieve invloed heeft op zijn lichamelijke en psychische gezondheid. Deze keuzes kunnen verdachte worden aangerekend. Gelet hierop adviseren de deskundigen het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De deskundige Van der Hoorn heeft op de zitting toegelicht dat de psychopathologie fors en chronisch is en in de komende jaren niet zal overgaan. De toerekeningsvatbaarheid dient ten minste als sterk verminderd te worden beschouwd, maar met een andere afstemming met de deskundige Vermeulen had ook tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid kunnen worden geconcludeerd.
Het rapport van de deskundige Vermeulen houdt onder meer in dat bij verdachte sprake is van een chronische psychotische stoornis, namelijk schizofrenie, en van een stoornis in cannabisgebruik (in remissie). Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en de psychotische stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig. Er was sprake van een dusdanig verstoorde realiteitstoetsing dat verdachte niet meer instond voor wat hij deed. Om die reden wordt geadviseerd het ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen. De deskundige Vermeulen heeft op zitting toegelicht dat tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid is geadviseerd om reden dat de pathologie, de psychose waar verdachte in verkeerde, ten tijde van het tenlastegelegde de overhand had.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Vermeulen op de daartoe in hun rapporten genoemde gronden over. Voor wat betreft de toerekenbaarheid van het bewezen verklaarde aan verdachte volgt de rechtbank het advies van de deskundige Vermeulen, in die zin dat het bewezen verklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank acht met name het standpunt van de deskundige Vermeulen dat ten tijde van het tenlastegelegde de pathologie van verdachte de overhand had en dat sprake was van een dusdanig verstoorde realiteitstoetsing dat verdachte niet meer instond voor wat hij deed, overtuigend om te concluderen tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Daarbij komt dat ook de deskundige Van der Hoorn heeft gesteld dat de psychopathologie van verdachte fors en chronisch is en de komende jaren niet zal overgaan. De rechtbank ziet hiervoor bevestiging in de Pro justitia rapporten ter zake psychiatrisch en psychologisch onderzoek uit 2018, waaruit eveneens blijkt dat bij verdachte sprake was van een psychotische stoornis en het hem (destijds) ten laste gelegde in het geheel niet kon worden toegerekend, om reden dat hij zijn gedragingen volledig onder invloed van die stoornis had begaan. Ten slotte begrijpt de rechtbank uit de door de deskundige Van der Hoorn ter zitting gegeven toelichting dat het advies van de deskundigen Van der Hoorn en Kruis tendeert naar eenzelfde advies als van de deskundige Vermeulen, namelijk tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid, in die zin dat ten
minste sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid en dat met een andere afstemming met de deskundige Vermeulen ook tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid had
kunnen worden geconcludeerd.
Gelet op liet voorgaande concludeert de rechtbank dat het bewezen verklaarde in het geheel
niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar wordt geacht.’
Het hof stelt in aanvulling hierop nog vast dat de deskundigen in aanvullende rapportages d.d. 15 mei 2023 en 16 juni 2023 hebben uiteengezet dat en waarom zij bij hun conclusies tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid blijven.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft oplegging van een ongemaximeerde tbs-maatregel met verpleging van overheidswege gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte primair in vrijheid dient te worden gesteld, gelet op de ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit bepleite vrijspraak alsmede de (lagere) straffen die ter zake van de onder 3 en 5 tenlastegelegde feiten in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, nu slechts van één gewelddadig moment sprake is geweest, de noodzaak tot oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege ontbreekt en derhalve dient te worden afgezien tot oplegging daarvan.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste afweging heeft gemaakt. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank omtrent de op te leggen straf en/of maatregel waar de rechtbank overweegt:
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een beveiligingsmedewerker van het AZC in [pleegplaats] (…). Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan vernieling van goederen toebehorende aan het AZC (…), door die goederen kapot te slaan, althans op de grond of naar buiten te gooien. Ten slotte heeft verdachte in een politiecel goederen vernield en het toilet onbruikbaar gemaakt door (vernielde) goederen in het toilet te duwen.
Met dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de beveiligingsmedewerker en geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. Weliswaar valt dit gedrag verdachte niet toe te rekenen, maar dergelijke feiten dragen bij aan gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij medewerkers en bewoners van het AZC in [pleegplaats] , maar ook in de samenleving in het algemeen.
Ontslag van alle rechtsvervolging
Nu de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en verdachte niet strafbaar wordt geacht, zal verdachte ter zake het bewezen verklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit het voorgaande volgt dat het opleggen van een straf niet aan de orde is.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of aan verdachte een maatregel moet
worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (‘strafblad') van 31 januari 2022;
  • voornoemd Pro justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 24 maart 2022, opgemaakt door B. van der Hoorn, psychiater, en R. Kruis, psychiater in opleiding;
  • voornoemd Pro justitia rapport psychologisch onderzoek van 15 april 2022, opgemaakt door L. Vermeulen, GZ-psycholoog;
  • een reclasseringsadvies van 24 mei 2022, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker van Reclassering Nederland te [plaats] ;
  • een schrijven van 5 augustus 2022 van C.M.C. ten Noever de Brauw , psychiater en geneesheer-directeur van Fivoor, met bijlagen;
  • een (niet gedateerd) schrijven van C.M.C. ten Noever de Brauw voornoemd, overgelegd bij email van 21 augustus 2022;
  • email correspondentie tussen de officier van justitie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst van mei en augustus 2022.
Uit het uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld. Dat was in 2018 wegens een poging tot doodslag. Daarvoor is hij veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
Uit de rapporten van de deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Vermeulen volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen zoals hiervoor in rubriek 7 is omschreven. Uit deze rapporten en de daarop door de deskundigen Van der Hoorn en Vermeulen ter zitting van 1 juni 2022 gegeven toelichtingen blijkt het volgende.
De deskundigen Van der Hoorn en Kruis adviseren een stevig, intensief en langdurig behandeltraject, gezien de forse en invaliderende combinatie van psychopathologie, het huidige instabiele beeld en het hoog ingeschatte risico op recidive op de korte en middellange termijn. Dit behandeltraject zou kunnen bestaan uit toediening van medicatie in depotvorm en onthouding van cannabis, intensivering van de externe structuur in de vorm van zinvolle dagbesteding of werk, zoveel mogelijk stabiele huisvesting als haalbaar gezien de omstandigheden van de lopende asielprocedure, begeleiding bij stress voortkomend uit de asielprocedure en te zijner tijd nadere diagnostiek ten aanzien van eventuele PTSS en persoonlijkheidspathologie.
De onderzoekers adviseren het uitvoeren van het behandeltraject binnen het kader van een ZM(het hof begrijpt: zorgmachtiging)
op basis van artikel 2.3 Wfz in combinatie met bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. De onderzoekers raden aan om hierbij (opnieuw) te kiezen voor plaatsing op een FPA en van daaruit toe te werken naar ambulante begeleiding door een forensisch FACT-team en reclasseringstoezicht. Hiermee kan het risico op recidive verminderd worden.
De deskundige Vermeulen acht, om het hoge risico op herhaling terug te dringen, een psychiatrische behandeling in een forensisch klinische setting noodzakelijk. De behandeling dient in eerste instantie gericht te zijn op het instellen op antipsychotica om de psychose te doen verbleken.
Gezien het eerdere behandelverloop in een FPA, waarbij de psychotische symptomen verdwenen bij het gebruik van antipsychotica, adviseert de deskundige te laten onderzoeken of een ZM zou kunnen worden opgelegd. Verdachte kan dan behandeld worden op een FPA. De deskundige heeft een advies tot het opleggen van een tbs-maatregel weliswaar overwogen, maar is van mening dat een ZM toereikend is.
De deskundige Ten Noever de Brauw heeft bij het schrijven van 5 augustus 2022 onder meer een zorgplan en een medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging overgelegd. Het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van artikel 2:1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en kan dienen als voorstel voor een ZM. Zowel de onafhankelijk psychiater J. Corthals als de zorgverantwoordelijke [naam] hebben echter aangeven dat een ZM onvoldoende mogelijkheden biedt om verdachte voldoende te stabiliseren en toe te werken naar een langdurig, duurzaam herstel en dat een zodanige machtiging het gevaar alleen op korte termijn (een halfjaar) kan afwenden. De deskundige Ten Noever de Brauw sluit zich aan bij het advies van de deskundigen Van der Hoorn en Kruis tot het uitvoeren van een behandeltraject binnen het kader van een ZM in combinatie met bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf en daarbij (opnieuw) te kiezen voor plaatsing op een FPA en van daaruit toe te werken naar ambulante begeleiding en reclasseringstoezicht. Verdachte zal na stabilisatie terugvallen op ambulante zorg, maar het is de vraag waar verdachte op dat moment terecht zal kunnen, aangezien het lastig zo niet onmogelijk is om voor een niet-statushouder ambulante forensische zorg in het
kader van een ZM te regelen. De situatie kan zich voordoen dat verdachte na stabilisatie rechtstreeks met een ZM ambulant geplaatst kan worden in de regio (AZC) waar hij geacht wordt te verblijven gezien zijn asielstatus. Of opname op een FPA nodig zal zijn, zal alsdan worden bepaald aan de hand van de beoordeling van de actuele situatie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychotische stoornis, namelijk schizofrenie, en van een stoornis in cannabisgebruik. De psychopathologie is fors en chronisch en zal in de komende jaren niet overgaan. Het risico op recidive op korte en middellange termijn wordt hoog ingeschat. Dat verdachte (potentieel) gevaarlijk is, blijkt niet alleen uit voornoemde Pro justitia rapporten, maar ook uit het feit dat verdachte de thans bewezen verklaarde feiten heeft begaan terwijl hij nog maar enkele jaren geleden, in 2018, is veroordeeld ter zake een zeer ernstig misdrijf, poging tot doodslag, waarbij aan hem een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar is opgelegd. Naar thans is gebleken heeft deze behandeling niet geleid tot stabiliteit bij verdachte en het uitblijven van
strafbare feiten.
Uit de hiervoor genoemde rapportages en de verklaringen van verdachte op de zittingen van 1 juni 2022 en 7 september 2022 blijkt dat ziektebesef en -inzicht ontbreken en dat hij niet bereid is mee te werken aan een behandeling en aan het innemen van medicatie. Onder die omstandigheden is behandeling van verdachte in een vrijwillig kader niet mogelijk. De psychische stoornis waaruit het gedrag van verdachte voortvloeit kan zonder toepassing van verplichte zorg niet worden afgewend. Op dezelfde gronden acht de rechtbank ook een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden niet mogelijk.
Gelet op het hiervoor overwogene resteren naar het oordeel van de rechtbank de mogelijkheden om verdachte te behandelen in het kader van een ZM op basis van artikel 2.3 van de Wfz, waarbij kan worden gekozen voor plaatsing op een FPA, dan wel om verdachte te behandelen in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank oordeelt, gezien de forse psychopathologie en het chronische karakter daarvan, het huidige instabiele beeld en het hoog ingeschatte risico op recidive op de korte en middellange termijn, een stevig, intensief en langdurig behandeltraject noodzakelijk. Om het hoge risico op herhaling terug te dringen, dient deze behandeling plaats te vinden in een forensisch klinische setting. Daarbij geldt dat het instellen op antipsychotica noodzakelijk is teneinde de psychose te doen verbleken en te kunnen komen tot stabilisatie van verdachte. Deze behandeling dient bovendien te zijn gericht op langdurige stabilisatie van verdachte.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 15 juni 2022 heeft onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijkheid tot het verlenen van een ZM. In dit kader heeft psychiater J. Corthals een medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging opgesteld. De deskundige Corthals acht een ZM niet passend en heeft daartoe het volgende gesteld. Met een ZM kan verdachte slechts een halfjaar behandeld worden in een kliniek en zal het niet mogelijk zijn om een goed vervolg te organiseren. Verdachte heeft langdurig intensieve verplichte zorg nodig waarbij ook een stabiele verblijfplaats noodzakelijk is. Hij is eerder een jaar in een FPA behandeld en daarna is het opnieuw mis gegaan. Door het compleet afwezige ziektebesef en -inzicht zal een behandeling van een halfjaar nu niet ineens voor een langdurige stabilisatie zorgen. Juist nu verdachte niet floride psychotisch is, blijft hij volharden in zijn wens om geen behandeling te krijgen en medicatie te stoppen. Daarmee is er geen perspectief na een behandeling van een halfjaar onder een ZM, aldus deskundige Corthals .
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige Corthals over. Daaruit volgt dat een ZM geen voldoende stevig, intensief en langdurig behandeltraject zal bieden dat noodzakelijk is teneinde te komen tot een langdurige stabilisatie van verdachte en terugdringing van het hoge risico op recidive. Niet alleen is de duur van een ZM van een halfjaar onvoldoende hetgeen kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat een eerdere behandeling van een jaar in een FPA niet heeft geleid tot (langdurige) stabiliteit bij verdachte en het uitblijven van strafbare feiten, maar ook bestaan er onvoldoende mogelijkheden voor een vervolgbehandeling met voldoende toezicht en begeleiding, mede nu oplegging van een (voorwaardelijke) straf en daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de deskundigen Van der Hoorn, Kruis en Ten Noever de Brauw, niet mogelijk is. De adviezen van deze deskundigen worden in zoverre dan ook gepasseerd.’
Aanvullende overwegingen
In aanvulling op het voorgaande overweegt het hof dat gedurende de procedure in hoger beroep door deskundigen Van der Hoorn, Van der Vlist en Vermeulen, alsmede door de reclassering aanvullend is gerapporteerd.
De deskundigen Van der Hoorn en Van der Vlist zijn van mening dat een steviger kader nodig is dan een ZM om het intensieve en langdurig forensisch behandeltraject toe te passen, gezien de forse en invaliderende combinatie van psychopathologie, de verschillende momenten van staken van de behandeling in de voorgeschiedenis, het huidige instabiele beeld alsmede het hoog recidiverisico op middellange termijn en een matig verhoogd risico op recidive op de korte termijn. Ook is inmiddels voldoende gebleken dat verdachte, indien hij psychotisch decompenseert, een gevaar kan zijn voor anderen, hetgeen advisering van een tbs-maatregel rechtvaardigt. Omdat verdachte het nut van de behandeling niet inziet, denken de deskundigen dat het niet mogelijk is om de behandeling uit te voeren onder voorwaarden. Derhalve wordt geadviseerd om verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging van overheidswege op te leggen, waarbij gedacht kan worden aan een FPC waar ervaring is met transculturele problematiek, zoals het centrum te Veldzicht.
De deskundige Vermeulen concludeert dat oplegging van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging de enige overgebleven behandeloptie lijkt te zijn, nu meerdere deskundigen negatief hebben geadviseerd omtrent de oplegging van een ZM. Omdat er bij verdachte geen sprake is van ziektebesef en hij ook niet gemotiveerd is om abstinent te blijven van cannabis, vervallen kaders met voorwaarden als optie. Om het risico op recidive terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau, is echter een klinisch behandelkader een forensische setting nodig binnen. In het PPC is immers gebleken dat verdachte zonder medicatie meerdere keren per jaar psychotisch decompenseert en moet men dan adequaat handelen om escalatie te voorkomen. Derhalve wordt geadviseerd om een tbs-maatregel met bevel tot verpleging op te leggen.
Blijkens het reclasseringsadvies d.d. 6 november 2023 ziet de reclassering, gelet op de psychiatrische problematiek van verdachte en het ontbreken van ziektebesef en -inzicht, geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden in het kader van (bijzondere) voorwaarden. Er is een strak en gefundeerd kader nodig om verdachte te kunnen behandelen.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de persoon van verdachte, de aanwezigheid van een forse psychopathologie met een chronisch karakter, het ingeschatte (hoge) recidivegevaar alsmede de aard en ernst van de bewezenverklaarde bedreiging, voor welk feit verdachte niet toerekeningsvatbaar is, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt en tevens proportioneel is.
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van een tbs-maatregel, nu het beschikt over recente adviezen van gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater. Daaruit blijkt dat door de gedragsdeskundigen is vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Tevens betreft het door verdachte begane feit, te weten de onder 4 tenlastegelegde bedreiging, een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Op grond van de in de rapportages beschreven psychiatrische problematiek, onder meer het volledige gebrek aan ziektebesef en motivatie tot medicatie-inname, kunnen geen vooraarden worden geformuleerd waaraan verdachte mee zou werken. Het hof is in de gegeven situatie van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de tbs-maatregel vereist. Het hof heeft bij zijn afweging meegenomen de reële mogelijkheid dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een geweldsmisdrijf. Daarbij heeft het hof naast het door de deskundigen ingeschatte hoge recidiverisico, acht heeft geslagen op het feit dat verdachte zich onder invloed van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in 2018 reeds schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsdelict waarvoor destijds art 37 Strafrecht werd toegepast.
Ongemaximeerde TBS
Het hof overweegt dat bedreiging niet zonder meer is aan te merken als een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege in beginsel de maximale duur van vier jaren niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter ook bij een bewezenverklaring van bedreiging een ongemaximeerde tbs-maatregel worden opgelegd. Dat doet zich naar het oordeel van het hof voor in deze zaak, gezien de omstandigheden waaronder het onder 4 bewezen geachte feit is begaan. Dat feit werd immers niet alleen voorafgegaan, vergezeld en gevolgd door niet-verbaal agressief gedrag ten opzichte van de bedreigde, maar ook is aannemelijk dat de bedreiging zou worden uitgevoerd. Het hof leidt dat af uit het feit dat de brandblusser in de richting van de bedreigde werd gegooid. Gelet op de uit het strafdossier blijkende dreigende en gewelddadige situatie acht het hof het aannemelijk dat de bedreigde evengoed slachtoffer van zware mishandeling had kunnen worden. Derhalve is de totale duur van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege niet beperkt tot de duur van vier jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 22 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal maken onderdeel uit van het dossier met proces-verbaalnummer 2021369203, sluitingsdatum 2 december 2021, opgemaakt door politie Midden-Nederland, Recherche [pleegplaats] [plaats] , met bijlagen, genummerd pagina’s tot en met 92. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 35.
3.Pagina 48.
4.Pagina 70.
5.Pagina’s 25 en 26.
6.Pagina’s 65 en 66.
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 1 juni 2022.
8.Pagina’s 40, 43 en 44 - geschriften, te weten: foto’s.
9.Pagina 31.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij] d.d. 1 mei 2023, afgelegd ten overstaande van de raadsheer-commissaris.
11.Pagina 33.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 1 mei 2023, afgelegd ten overstaande van de raadsheer-commissaris.
13.Pagina’s 51 en 53.
14.Pagina 53.
15.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 1 juni 2022.
16.Pagina 55 - een geschrift, te weten: een foto.