ECLI:NL:GHARL:2023:9904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
21-001677-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens meermalen plegen ontucht door zorgverlener met cliënt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1967 en werkzaam als sportleraar en mentale/fysieke coach, is veroordeeld voor meermalen gepleegd ontucht met een cliënt die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. De feiten vonden plaats tussen 15 juni 2019 en 23 oktober 2019. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige seksuele misdragingen, waarbij hij zijn professionele rol heeft misbruikt en de grenzen van de zorgrelatie heeft overschreden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn vrijwillige behandeling voor eigen trauma's en de impact van zijn straf op zijn stiefdochters. De vordering van de benadeelde partij, die € 7.500,00 aan immateriële schade vorderde, is volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001677-23
Uitspraak d.d.: 21 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 29 maart 2023 met parketnummer 18-188251-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot
  • veroordeling van verdachte ten aanzien van het hem tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B.A.E.J. Koster, waarnemend voor mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 29 maart 2023 veroordeeld ten aanzien van het hem tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaren.
Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, mede omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juni 2019 tot en met 23 oktober 2019 te [plaats] , althans in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als sportleraar en/of vechtsportleraar en/of (mentale/fysieke) coach, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens)
  • zijn lichaam tegen het lichaam van die [benadeelde] aangeduwd/aangedrukt en/of
  • die [benadeelde] gezoend en/of de borsten en/of de billen van die [benadeelde] betast en/of
  • de schaamstreek van die [benadeelde] aangeraakt en/of gestreeld en/of die [benadeelde] gevingerd en/of
  • zich laten pijpen door die [benadeelde] en/of
  • de vagina van die [benadeelde] gelikt en/of zijn penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd en/of gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof acht het aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Hierbij heeft het hof mede in acht genomen dat de verdediging in hoger beroep geen grieven naar voren heeft gebracht tegen de bewijsbeslissing van de rechtbank en daarmee ook niet de juistheid of betrouwbaarheid van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen heeft betwist.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 15 juni 2019 tot en met 23 oktober 2019 te [plaats] , terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, te weten als sportleraar en mentale/fysieke coach, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij telkens
  • zijn lichaam tegen het lichaam van die [benadeelde] aangeduwd/aangedrukt en/of
  • die [benadeelde] gezoend en de borsten en de billen van die [benadeelde] betast en/of
  • de schaamstreek van die [benadeelde] aangeraakt en gestreeld en die [benadeelde] gevingerd en/of
  • zich laten pijpen door die [benadeelde] en/of
  • de vagina van die [benadeelde] gelikt en zijn penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan geldt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontucht, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg had toevertrouwd. Verdachte is als sportleraar en mentale/fysieke coach werkzaam geweest. Vanuit deze functie is hij in contact gekomen met aangeefster die om zijn hulp en zorg vroeg. Aangeefster was een jonge en kwetsbare vrouw die met verschillende psychische problemen kampte. Hierdoor was zij niet in staat haar grenzen aan te geven en kon zij in bepaalde situaties dissociëren. Een aanzienlijk deel van deze problemen is bij aangeefster ontstaan vanuit eerdere slechte ervaringen met mannen op seksueel gebied. Aangeefster wilde voor deze problemen een oplossing zoeken. Hiertoe heeft zij verdachte in vertrouwen genomen en over haar psychische problematiek en slechte seksuele ervaringen verteld. Zodoende ontstond er een bijzondere relatie tussen aangeefster en verdachte. Binnen deze relatie was er geen sprake van een gelijke rollenverdeling. Zo is het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster aanzienlijk, was verdachte een professional en was hij iemand waar aangeefster naar opkeek en die zij volledig vertrouwde. Gezien deze dynamiek lag het op de weg van verdachte om ervoor zorg te dragen dat de professionele grenzen ten aanzien van hun relatie niet zouden worden overschreden. Verdachte heeft dit niet gedaan en heeft zelfs het initiatief genomen tot het overschrijden van deze grenzen door seksuele handelingen met aangeefster te initiëren. Aangeefster was vanwege voornoemde psychische problemen niet in staat hier weerstand tegen te bieden. Dit is te meer problematisch omdat verdachte er juist van op de hoogte was dat het aangeven van grenzen voor aangeefster ingewikkeld was en dat zij (mede) daarvoor de hulp en begeleiding van verdachte zocht. Door desondanks telkens seksuele handelingen te initiëren, heeft verdachte niet enkel het vertrouwen van aangeefster geschonden, maar ook een ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit.
Het hof weegt bij de strafoplegging het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 oktober 2023 van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 27 juni 2022 dat met betrekking tot verdachte door Reclassering Nederland is opgemaakt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich ten aanzien van de hoogte van de straf op het standpunt gesteld dat een straf, bestaande uit een combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, het meest bij de persoonlijke omstandigheden van verdachte zou passen. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat het voorval in een moeilijke periode van het leven van verdachte heeft plaatsgevonden. Hij had vele naasten kort na elkaar verloren en zijn vrouw was ernstig ziek geworden. Hierdoor heeft er bij verdachte een bepaalde verlamming of verdoving plaatsgevonden waardoor hij niet goed in staat is geweest de situatie rondom het tenlastegelegde in te schatten. Bovendien wijst de verdediging op de verandering in de proceshouding van verdachte in hoger beroep ten opzichte van die bij de behandeling in eerste aanleg. Verdachte wil hiermee in hoger beroep de verantwoordelijkheid nemen voor zijn handelen. Hierbij valt volgens de verdediging ook te wijzen op de omstandigheid dat verdachte vrijwillig is begonnen aan behandeling om aan zijn eigen trauma’s te werken. De behandeling zal zich in de toekomst ook richten op de onderhavige zaak. Verder wijst de verdediging erop dat verdachte de zorg voor zijn drie (stief)dochters alleen draagt, nu zijn vrouw inmiddels is overleden. Zijn dochter woont buitenshuis, maar zijn twee stiefdochters wonen nog bij hem. Indien verdachte voor langere tijd naar de gevangenis zou moeten, zou dat betekenen dat zijn twee stiefdochters naar een pleeggezin zouden moeten. Zij kunnen niet terug naar hun biologische vader. Tot slot voert de verdediging aan dat een lange gevangenisstraf voor verdachte zou betekenen dat hij zijn huidige baan zou verliezen. Hierdoor zouden de schulden van verdachte ook oplopen.
In het voorgaande ziet het hof, vanwege de aard en de indringende ernst van het bewezenverklaarde feit, geen aanleiding tot het opleggen van een straf, bestaande uit een combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Wel ziet het hof hierin, mede gelet op het tijdsverloop sedert het begaan van de bewezenverklaarde feiten, aanleiding om de straf die door de rechtbank is opgelegd, voor wat betreft het onvoorwaardelijk deel te matigen. Hierbij is ook in aanmerking genomen de jegens het slachtoffer in positieve zin gewijzigde proceshouding van de verdachte. Verdachte heeft daarmee een begin gemaakt met het nemen van zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Verder is ter terechtzitting gebleken dat verdachte zijn werkzaamheden als sportleraar en mentale/fysieke coach inmiddels heeft beëindigd en dat hij een stap in de goede richting heeft gezet door zich vrijwillig te laten behandelen. De behandeling staat primair in het licht van het verwerken van de eigen trauma’s van verdachte, maar er is zicht op dat hij ook over de onderhavige zaak in gesprek zal gaan met zijn behandelaar.
Bij deze stand van zaken en gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van voornoemde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Door of namens de verdachte is geen verweer gevoerd met betrekking tot deze vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is door de benadeelde partij goed onderbouwd en is het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is dan ook tot vergoeding van voornoemde schade gehouden. Het hof ziet geen reden om de hoogte van het toe te wijzen bedrag te matigen, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting
opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 oktober 2019.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.C. Bita, griffier,
en op 21 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.