ECLI:NL:GHARL:2023:9649

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
21-002718-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen van diefstal met geweld en veroordeling ter zake van poging tot doodslag en meineed

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van diefstal met geweld, maar is wel veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag en meineed. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 1 maart 2019, waarbij het slachtoffer meerdere malen met een mes is gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met twee anderen, betrokken was bij het geweld tegen het slachtoffer, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een doorstoken blindedarm. De verdachte heeft tijdens het proces ontkend betrokken te zijn geweest bij het steekincident, maar het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, waarbij een schadevergoeding van € 27.950,80 is toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002718-20
Uitspraak d.d.: 15 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 29 juli 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-051259-19 en 16-138952-20, tegen

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1960,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 januari 2021, 12 januari 2022, 9 november 2022, 28 februari 2023, 23 oktober 2023 en 15 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 16-138952-20 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat hierop wordt beslist conform de beslissing van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. P.P.J. van der Meij en mr. S. Snelder, naar voren is gebracht.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij door
mr. R. van Huijgevoort, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2020 ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 16-138952-20 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij van € 55.500,80 hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en heeft de rechtbank een bedrag van
€ 3.222,00 aan proceskosten toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 16-051259-19:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de polsen/handen en/of de (onder)buik en/of het gezicht ter hoogte van de (linker)wenkbrauw en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam van die [benadeelde] heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde blinde darm (waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was en waarbij de blinde darm is verwijderd), heeft/hebben toegebracht, door meerdere maken, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de (onder)buik, althans het lichaam van die [benadeelde] te steken en/of snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere maken, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de polsen/handen en/of de (onder)buik en/of het gezicht ter hoogte van de (linker)wenkbrauw en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam van die [benadeelde] heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een portemonnee en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- met die [benadeelde] heeft/hebben gevochten en/of
- met dat pistool, althans dat op een pistool gelijkend voorwerp, die [benadeelde] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- die [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de polsen/handen en/of de (onder)buik en/of het gezicht ter hoogte van de (linker)wenkbrauw en/of de (linker)benen, althans het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden;
zaak met parketnummer 16-138952-20:
hij op of omstreeks 13 mei 2020 te [plaats 2] , in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten ter terechtzitting van de Meervoudige Strafkamer op 13 mei 2020, mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten:
- “ Ik herken de verdachte niet. Ik heb hem nooit eerder gezien” en/of
- “ Ik heb de verdachte nooit in mijn hele leven gezien” en/of
- ( toen hij, verdachte, werd bevraagd over zijn verblijf op (de cellengang van) het politiebureau te [plaats 1] waar hij na zijn aanhouding op 29 januari 2020 naar was overgebracht) “Ik heb geen mensen gezien die gearresteerd of geboeid waren”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Waardering van het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
Parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de betrokkenheid van verdachte blijkt uit de verklaringen van aangever, in combinatie met het aantreffen van het bloed van aangever op de hand van verdachte en meerdere DNA-sporen van aangever op diverse kledingstukken van verdachte. De verklaringen van verdachte met betrekking tot een alternatief scenario zijn op vrijwel alle onderdelen te tegenstrijdig om er een scenario uit te destilleren. Indien er wel een alternatief scenario kan worden vastgesteld, betreft dit een onaannemelijke verklaring nu deze verklaring wordt weersproken door de forensische bewijsmiddelen.
Parketnummer 16-138952-20
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde meineed wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij een schrikreactie bij verdachte waarnam toen verdachte medeverdachte [medeverdachte] zag in het cellencomplex. Daarnaast tonen het DNA-materiaal van [medeverdachte] dat op de jas van verdachte is aangetroffen en de bevindingen met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan dat verdachte medeverdachte [medeverdachte] kende.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair tenlastegelegde
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair tenlastegelegde heeft de verdediging primair betoogd dat verdachte niet betrokken is geweest bij het incident. De verklaringen van aangever roepen dusdanig veel vragen op en bevatten tegenstrijdigheden, waardoor deze dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast kan het telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet aan verdachte gekoppeld worden en heeft verdachte niet het sms’je met zijn adres naar aangever gestuurd. Het NFI-rapport en de aanvulling daarop dienen tevens te worden uitgesloten van het bewijs vanwege de onbetrouwbaarheid ervan. Uit het dossier volgt dat sprake is geweest van contaminatie ten aanzien van de DNA-sporen, omdat de kleren van verdachte die bij zijn aanhouding in beslag zijn genomen, in dezelfde zak zijn gestopt. Dit, tezamen met andere relevante omstandigheden, is buiten beschouwing gelaten in het rapport.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte medepleger is geweest. Verdachte heeft aangever niet gestoken, maar zou hem enkel hebben vastgepakt bij het hoofd toen aangever zich ontworstelde aan de eerdere greep van een andere belager. Verdachte heeft dus intellectueel of materieel geen bijdrage geleverd aan het steken. Ook heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van aangever. Verdachte had geen wetenschap van het feit dat aangever zou worden gestoken. De kans op het overlijden van aangever is in onderhavige zaak niet aanmerkelijk te achten, nu slechts één keer in het onderste deel van de romp is gestoken. Indien wel wordt aangenomen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood, heeft verdachte deze kans niet bewust aanvaard. Verdachte heeft zelf niet gestoken.
Bovendien is het feit dat verdachte zichzelf een uur en een kwartier na het incident bij de politie heeft gemeld een contra-indicatie voor het bewust aanvaarden van het overlijden van aangever.
Parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest bij het incident. Daarnaast kan niet worden bewezen dat er geld is weggenomen en dat verdachte dat geld zou hebben weggenomen.
Parketnummer 16-138952-20
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 16-138952-20 tenlastegelegde heeft de raadsman primair aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verklaring van verdachte vals was. Het aangetroffen DNA-materiaal van medeverdachte [medeverdachte] op de jas van verdachte en het aangetroffen DNA-materiaal van aangever op de schoen van medeverdachte [medeverdachte] , maken niet dat verdachte [medeverdachte] kende en dat zij elkaar eerder zouden hebben gezien. Ten aanzien van de confrontatie tussen verdachte en [medeverdachte] in het cellencomplex heeft de verdediging bepleit dat het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] niet voor het bewijs kan worden gebezigd. [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij een schrikreactie bij verdachte zag toen verdachte [medeverdachte] passeerde, maar [verbalisant 1] is naar eigen zeggen niet deskundig om een schrikreactie te onderscheiden van verbazing of verrassing. Daarnaast liep [verbalisant 1] achter verdachte op het moment van de schrikreactie, waardoor hij het gezicht van verdachte niet heeft gezien. Bovendien is op het moment van de confrontatie niet aan objectieve waarheidsvinding gedaan, nu [verbalisant 1] heeft verklaard dat het de bedoeling was om een confrontatie tussen verdachte en [medeverdachte] te laten plaatsvinden. Tot slot kan het telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet aan verdachte gekoppeld worden.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het afleggen van een valse verklaring. Verdachte heeft te maken met een taalbarrière en zijn Nederlandse woordenschat is beperkt. Hierdoor is het mogelijk dat verdachte de aan hem gestelde vragen niet altijd goed begrijpt en zijn antwoorden niet altijd goed tot uitdrukking komen. Ten aanzien van de confrontatie tussen verdachte en [medeverdachte] in het cellencomplex heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte op dat moment net zelf was aangehouden en daardoor niet goed heeft opgelet op het politiebureau. Hij zag bijvoorbeeld het verschil niet tussen de politieagenten of een gearresteerde verdachte. Ook droeg verdachte op het moment van de confrontatie geen bril, terwijl hij deze wel nodig heeft om goed te kunnen zien.
Oordeel van het hof
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Aangever heeft op 1 maart 2019 tegenover verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat hij
€ 35.000,00 bij zich had. Op diezelfde dag heeft aangever in het ziekenhuis tegenover verbalisant [verbalisant 3] verklaard dat hij € 37.000,00 aan contant geld bij zich had. Drie personen zouden het contante geld, de portemonnee en de mobiele telefoon van aangever hebben gestolen.
Aangever heeft toen ook verklaard dat mogelijk nog een groot deel van het contante geld in zijn auto lag. In het ziekenhuis heeft de politie een telefoon van aangever in beslag genomen. In het voertuig van aangever heeft de politie op de achterbank een roze gekleurde doek met daarop bloedvlekken gevonden, met daarin een hoeveelheid gebundelde bankbiljetten. Het ging om een bedrag van € 9.750,00. Aangever heeft vervolgens in zijn aangifte verklaard dat hij € 37.000,00 bij zich had, in pakketjes van € 5.000,00, en dat in zijn jaszak nog drie coupures van € 500,00 zaten. Deze coupures zijn later door de politie in een jas in de auto van aangever aangetroffen. Aangever heeft verklaard dat hij het geld in de woning eerst op de tafel heeft gelegd en daarna, toen één van de mannen zei: “Geef mij je geld”, in de linker broekzak heeft gestopt. Op 2 maart 2019 is aangever wederom gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij zo’n € 37.400,00 of € 37.500,00 bij zich had. Op 13 maart 2019 is aangever nog eens gehoord en verklaarde hij dat hij € 37.500,00 bij zich had, het geld niet van hem is en dat hij het moet teruggeven. Ter terechtzitting in eerste aanleg is aangever als getuige gehoord. Toen heeft hij verklaard dat hij tussen de € 36.000,00 en
€ 37.000,00 bij zich had.
Het hof is van oordeel dat aangever wisselend heeft verklaard over de hoeveelheid geld die hij bij zich zou hebben gehad. Daarnaast wordt de verklaring van aangever dat een geldbedrag, een portemonnee en een telefoon van hem zijn gestolen, niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Gelet hierop acht het hof het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde niet bewezen. Het hof spreekt verdachte hiervan dan ook vrij.
Bewijsoverweging met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van de politie Eenheid Midden-Nederland met nummer [nummer 1] , inhoudend als verklaring van [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] :
De Koerdische man uit [plaats 1] was woonachtig op de [adres 1] toevoeging [toevoeging] te [plaats 1] (
het hof begrijpt: verdachte). Dit is een man van ongeveer 55 jaar en draagt een bril en hij heeft niet veel haar. Ik noem hem vanaf nu [verdachte ] . Ongeveer 7 dagen geleden ben ik in [plaats 3] geweest voor het bekijken van auto’s. Het adres waar ik in [plaats 3] ben geweest, moet in mijn kleine telefoon staan. [verdachte ] kwam ook naar dit adres toe.
Ik sprak met [verdachte ] op vrijdag 1 maart 2019 af. Ik zou naar de woning van [verdachte ] toe komen op de [adres 1] toevoeging 5 te [plaats 1] . Dit alles moet terug te vinden zijn op mijn kleine telefoon.
Op 1 maart 2019 omstreeks 15:22 uur kwam ik aan op de [adres 1] te [plaats 1] . [verdachte ] had voor mij döner geregeld dus ik ging binnen eten. Intussen verliet [verdachte ] de woning door de voordeur.
Toen [verdachte ] weer binnenkwam waren er twee Marokkaanse mannen bij hem. Een van die twee mannen kende ik nog van een jaar of vier geleden. Ik weet dat hij [betrokkene] heet en in [plaats 2] woonde. [betrokkene] pakte mij beet om mijn bovenlichaam. Toen ik mij los wilde maken, pakte [verdachte ] mijn hoofd vast. Met één hand hield hij mij onder mijn kaak vast en zijn andere hand bovenop mijn hoofd. Nog steeds probeerde ik mij los te maken van [verdachte ] en [betrokkene] . Ik zag dat de derde man op ongeveer twee meter afstand bij mij vandaan stond. Ik zag dat hij in zijn hand een mes vasthield. De derde man kwam op mij af en stak mij. Ik geloof dat de derde man mij aan beide zijden van mijn lichaam één keer met het mes stak. Ik viel over de tafel en kwam op de grond terecht. De drie mannen sprongen op mij. [verdachte ] en [betrokkene] stompten mij en de derde man stak mij nog enkele keren met het mes. Daarna raakte ik even buiten westen. Toen ik bijkwam zag ik de drie mannen niet meer. Ik heb in de keuken mijn geld verstopt in de prullenbak. Vervolgens ben ik gaan kijken of de mannen ook echt weg waren. Daarna heb ik mijn geld weer gepakt, in een vaatdoek gewikkeld en onder het bed verstopt. Ik ben naar buiten gegaan. Een man belde de politie. Ik ben de woning weer ingegaan en pakte mijn geld onder het bed vandaan en mijn jas. Buiten ben ik gelijk naar mijn auto gegaan en heb het geld in de vaatdoek onder de bijrijdersstoel gelegd. Daarna kwamen de politie en een ambulance.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik zag dat het betrokken slachtoffer (
het hof begrijpt: [benadeelde]) op basis van deze triage zeer ernstig/levensbedreigend gewond was. Ik zag dat hij meerdere ernstige bloedingen had, waaronder in zijn buikstreek. Op basis van de snee in zijn buikstreek zag ik dat er mogelijk sprake was van ernstig inwendig bloedverlies, bovendien op een plek waar veel vitale delen van het lichaam zitten.
Ik zag dat het slachtoffer na verloop van minuten zeer duidelijke shockverschijnselen vertoonde, ten gevolge van ernstig bloedverlies. Ik zag dat het bewustzijn van het slachtoffer steeds meer verminderde.
Nadat de ambulance ter plaatse was gekomen, werd ook door hen vastgesteld dat het slachtoffer in shock was, door ernstig bloedverlies. Er werd besloten dat het slachtoffer naar een academisch ziekenhuis gebracht moest worden. Er werd vastgesteld dat het slachtoffer dermate veel bloed had verloren, dat het noodzakelijk was dat de Lifeliner traumahelikopter het Mobiel Medisch Team een rendez-vous maakte met de ambulance, om het bloedniveau van het slachtoffer zo spoedig mogelijk aan te vullen. Deze rendez-vous heeft plaatsgevonden op de oprit van de A27 ter hoogte van [plaats 1] , terwijl de ambulance onderweg was naar het [UMC] [plaats 2] .
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een letselbeschrijving d.d. 15 mei 2019, opgemaakt door [forensisch arts] , forensisch arts [GGD] , opgenomen op pagina 405 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Medische informatie betreffende: [benadeelde] (
het hof begrijpt: [benadeelde])
Geboortedatum: [geboortedatum]
Gemelde toedracht: meneer geeft aan mishandeld te zijn
Lichaamsdeel: hoofd
Beschrijving: onder het linkeroog bevindt zich een blauw gele verkleuring, zich uitstrekkend tot ongeveer 2 cm onder het oog.
Soort: bloeduitstorting
Lichaamsdeel: linkerbeen
Beschrijving: op de buitenzijde van het linkerbeen, ongeveer ter hoogte van het heupgewricht, bevindt zich een dwarse snijwond met een breedte van ongeveer 2 cm, gehecht met 2 hechtingen.
Soort: snijwond
Lichaamsdeel: rechterhand
Beschrijving: op de binnenzijde van de basis van de rechterduim bevindt zich een snijverwonding met een lengte van ongeveer 3,5 cm, gehecht met drie hechtingen.
Soort: snijwond
Lichaamsdeel: linkerhand
Beschrijving: op de rug van de linkerhand, ongeveer drie cm boven de pols, bevindt zich een dwarse snijwond met een breedte van ongeveer 7 cm, gehecht met drie hechtingen.
Soort: snijwond
Lichaamsdeel: buik
Beschrijving: op de voorzijde van de buik bevindt zich een verticaal operatielitteken, om de navel heen gesneden, met een lengte van ongeveer twintig centimeter (ongeveer tien cm boven en tien cm onder de navel).
Uit het operatieverslag blijkt dat de buik is geopend om deze van binnen te inspecteren op verwondingen. Daarbij bleek dat de basis van de blindedarm was doorstoken. De blindedarm is daarom verwijderd.
Op de voorzijde van de buik, ongeveer tien cm rechts van de navel, bevindt zich een krasverwonding met een lengte van ongeveer drie cm.
Ongeveer centraal in het rechter onderkwadrant van de buik bevindt zich een wat rafelige, als het ware kruisvormige, snijverwonding met een hoogte van 3 cm en een breedte van ongeveer twee centimeter, gehecht met 1 hechting.
Soort: snijwond
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2019, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde] :
Ik heb een sms-bericht gekregen. In het bericht stond het adres waar ik moest zijn.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2020, opgenomen op pagina 549 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
De mobiele telefoon van het slachtoffer ( [benadeelde] ) werd onderzocht en de gegevens werden veiliggesteld en aan mij overgedragen.
Het telefoontoestel betrof een Samsung van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] en met als goednummer [goednummer] .
Ik zag dat aan het contact [nummer 2] de naam [naam] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] stond gekoppeld. Dit betrof het telefoonnummer waar het slachtoffer op 1 maart 2019 een sms van kreeg waarin stond dat hij naar het adres [adres 1] moest.
Ik zag dat er in totaal vier inkomende sms-berichten waren van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De sms-berichten bevatten een adres.
SMS Messages From: [telefoonnummer 1] “ [adres 2] ”
Sent: 15-2-2019 10:57:34 (UTC + 0) Folder: Inbox
SMS Messages From: [telefoonnummer 1] “ [plaats 3] ”
Sent: 15-2-2019 10:59:56 (UTC + 0) Folder: Inbox
SMS Messages From: [telefoonnummer 1] “ [adres 1] [plaats 1] ”
Sent: 1-3-2019 10:57:03 (UTC + 0) Folder: Inbox
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2020, opgenomen op pagina 553 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde] :
V: Wie heeft u de sms gestuurd met de locatie [adres 1] te [plaats 1] ?
A: [verdachte ] (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte ]).
V: U heeft eerdere sms’jes gehad van dit nummer, wie had u die sms’jes gestuurd?
A: Ik bedoel gewoon die [naam] dat is het telefoonnummer van [verdachte ] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdachte d.d. 11 maart 2019, opgenomen op pagina 379 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Verdachte
Achternaam: [verdachte ]
Voornamen: [verdachte ]
Geboren: [geboortedag] 1960
Op 1 maart 2019, omstreeks 18:00 uur, hebben wij onderzoek verricht naar de aangehouden verdachte.
De hierna genoemde sporen/sporendragers werden omschreven, gewaarmerkt en - rekening houdende met de aard van de spoorsoort - op de daartoe geëigende wijze veiliggesteld.
Spoornummer: [spoornummer 1]
SIN: [SIN 1]
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Bemonsterset
Datum/tijd veiligstellen: 1 maart 2019 om 18:15 uur
Plaats veiligstellen: Muis binnenzijde linkerhand
Bijzonderheden: Tb-test positief
Spoornummer: [spoornummer 2]
SIN: [SIN 2]
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Bemonsterset
Datum/tijd veiligstellen: 2 maart 2019 om 14:15 uur
Plaats veiligstellen: Trui rechtermouw achterzijde
Bijzonderheden: Boord thv pols
Spoornummer: [spoornummer 3]
SIN: [SIN 3]
Spooromschrijving: Bloed
Wijze veiligstellen: Bemonsterset
Datum/tijd veiligstellen: 2 maart 2019 om 10:00 uur
Plaats veiligstellen: Jas linkermouw
Bijzonderheden: Voorzijde boord
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in [plaats 1] op 1 maart 2019’ d.d. 3 mei 2019, opgenomen op pagina 395 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
SIN (omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[SIN 1] #01
(bloed; muis binnenzijde linkerhand)
DNA-mengprofiel van minimaal drie personen
afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
slachtoffer
[benadeelde]
verdachte
[verdachte ]en minimaal één onbekende persoon
kleiner dan 1 op 1 miljard
niet berekend, omdat het een bemonstering van zijn hand betreft
[SIN 2] #01
(bloed; trui rechtermouw achterzijde)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
slachtoffer
[benadeelde]
niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek
kleiner dan 1 op 1 miljard
[SIN 3] #01
(bloed; jas linkermouw)
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
slachtoffer
[benadeelde]
niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek
kleiner dan 1 op 1 miljard

Toelichting: voor zover er in bewijsmiddel 8 wordt geschreven over ‘slachtoffer [benadeelde] ’ heeft het hof dit verbeterd gelezen als ‘slachtoffer [benadeelde] ’. Uit het dossier blijkt dat de voornaam van het slachtoffer is aangemerkt als zijn achternaam.

Vaststelling feiten en omstandigheden
Op 1 maart 2019 heeft er een steekincident plaatsgevonden in de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] . Aangever is hierbij meerdere malen met een mes gestoken. Door het steekincident heeft aangever snijverwondingen opgelopen in zijn buik, linkerbeen en beide handen. Vanwege ernstig bloedverlies is aangever in shock geraakt. Tijdens de rit naar het ziekenhuis is bovendien een traumahelikoper ingeschakeld om het bloedniveau van aangever aan te vullen. Verdachte is geopereerd. Tijdens de operatie bleek dat de basis van de blindedarm was doorstoken. De blindedarm is daarom verwijderd.
Bewijsoverwegingen
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij het steekincident.
Verklaringen verdachte
Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij het steekincident. Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij aangever een broodje döner kwam brengen en toen zag dat aangever onder het bloed zat. Verdachte is vervolgens weggegaan. Later heeft hij verklaard dat hij een voet, en weer later beide voeten, over de drempel van zijn voordeur had gezet en dat hij het broodje naar binnen heeft gegooid. Ook heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij aangever niet heeft aangeraakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte echter verklaard dat hij - toen hij zag dat aangever onder het bloed zat - de gang van zijn woning inliep, iets tegen aangever aanliep, hij enkele minuten ruzie maakte met aangever en dat hij aangever aanraakte bij het overhandigen van het broodje. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat aangever bij hem thuis kwam en dat verdachte toen een broodje döner voor hem ging halen. Toen verdachte weer terugkwam, trof hij aangever bebloed aan in zijn woning. Verdachte werd boos, heeft een stap over de drempel van zijn woning gezet en heeft het broodje naar aangever gegooid. Hierbij zou verdachte aangever hebben aangeraakt. Aangever zou dit broodje vervolgens hebben opgepakt.
Betrouwbaarheid verklaring aangever
Aangever heeft verklaard dat verdachte één van de personen is die betrokken is geweest bij het steekincident.
Het hof acht de verklaring van aangever ten aanzien van de geweldshandelingen die jegens hem zijn verricht, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De verklaring van aangever wordt op dit onderdeel ondersteund door de overige stukken in het dossier. Zo heeft aangever verklaard dat verdachte een broodje döner aan hem heeft gegeven toen hij in de woning van verdachte kwam en dat hij hier enkele happen van heeft gegeten.
In de woonkamer van de woning van verdachte is een broodje döner aangetroffen waaruit enkele happen waren genomen. Deze bevinding is in lijn met de verklaring van aangever en is tegenstrijdig met de verklaring van verdachte dat hij het broodje in de gang naar aangever heeft gegooid toen aangever al onder het bloed zat. Daarnaast heeft aangever verklaard dat hij – nadat hij was gestoken en de daders waren vertrokken – in verschillende ruimtes in de woning van verdachte is geweest om geld te verstoppen. Dit wordt bevestigd door de bevindingen van de verbalisanten, die door de gehele woning van verdachte, waaronder in de slaapkamer en keuken, bloedsporen hebben aangetroffen. Aangever heeft verklaard dat hij het geld vervolgens in zijn auto heeft gelegd, waar het ook – onder het bloed – is aangetroffen door de politie. Naast het feit dat de verklaring van aangever op meerdere onderdelen wordt ondersteund door de overige stukken in het dossier, heeft aangever ook consistent verklaard ten aanzien van de geweldshandelingen. Het hof gaat bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit dan ook uit van de verklaring van aangever.
Het hof is van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte zijn weerlegging vindt in de inhoud van de bewijsmiddelen en in de bewijsoverwegingen. Het alternatieve scenario is derhalve niet aannemelijk geworden.
Overig bewijs
De vaststelling dat verdachte betrokken is geweest bij het steekincident vindt steun in het navolgende.
Er is onderzoek verricht aan (de kleding van) verdachte, waarbij onder andere monsters zijn genomen van de hand van verdachte, de trui van verdachte en de jas van verdachte. Uit het NFI-rapport van 3 mei 2019 volgt dat op de muis van de binnenzijde van de linkerhand van verdachte een afgeleid DNA-hoofdprofiel is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van aangever. De matchkans van dit DNA-profiel is één op één miljard. Tevens is op de achterzijde van de rechtermouw van de trui van verdachte en de linkermouw van de jas van verdachte een afgeleid DNA-hoofdprofiel aangetroffen dat afkomstig kan zijn van aangever. De matchkans van dit profiel is ook één op één miljard.
De verdediging heeft betoogd dat het NFI-rapport dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu hierin niet is meegenomen dat sprake kan zijn geweest van contaminatie. Het hof overweegt hierover dat op grond van de enkele omstandigheid dat sommige kledingstukken van verdachte niet separaat zijn verpakt, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van contaminatie. Bovendien heeft de verdediging niet betwist dat de aangetroffen contactsporen op verdachtes jas van aangever kunnen zijn.
Voorts blijkt uit het dossier dat aangever heeft verklaard dat hij en verdachte hadden afgesproken dat aangever op 1 maart 2019 naar de [adres 1] in [plaats 1] zou komen en dat dit terug te vinden moet zijn op zijn kleine mobiel. Ook heeft aangever verklaard dat hij kort voor 1 maart 2019 naar [plaats 3] is geweest, dat verdachte hier ook is geweest en dat het adres in zijn kleine telefoon zou moeten staan.
De telefoon van aangever is onderzocht. In deze telefoon stond de contactpersoon ‘ [naam] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Vanaf dit telefoonnummer is een aantal berichten naar aangever gestuurd waarin adressen werden genoemd. Op 1 maart 2019 heeft aangever van dit telefoonnummer een sms-bericht gekregen met de tekst “ [adres 1] [plaats 1] ”. Op 15 februari 2019 heeft aangever van het nummer [telefoonnummer 1] twee sms-berichten gekregen.
Het eerste bericht had de tekst “ [adres 2] ”
(het hof begrijpt “ [adres 2] ”)en in het tweede bericht stond “ [plaats 3] ”
(het hof begrijpt: “ [plaats 3] ”). Aangever heeft verklaard dat verdachte hem deze berichten heeft gestuurd en dat verdachte degene is die als contact ‘ [naam] ’ in zijn telefoon staat opgeslagen. Op basis hiervan concludeert het hof dat verdachte op 1 maart 2019 via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] contact heeft gehad met aangever over het adres van verdachte.
Conclusie
Het hof stelt op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en overwegingen – in onderling verband en samenhang bezien – vast dat verdachte samen met twee andere personen in zijn woning geweld heeft gebruikt tegen aangever, waarbij aangever meerdere malen is gestoken met een mes. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld, door de mededaders binnen te laten en door aangever vast te pakken en te stompen terwijl de derde dader aangever stak met een mes. Op basis hiervan stelt het hof vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeplegers. Er is aldus sprake van medeplegen.
Verder stelt het hof vast dat aangever op 1 maart 2019 meerdere steekverwondingen heeft opgelopen. Kort na het steekincident heeft aangever zo veel bloed verloren dat hij in shock raakte en door de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht. Onderweg werd zijn toestand dermate kritiek dat met bijstand van een traumahelikopter het bloedniveau is aangevuld. Het door de forensisch arts geconstateerde letsel past bij de door aangever verklaarde toedracht, namelijk dat hij met een mes is gestoken. Hierbij is onder meer de blindedarm doorstoken, die als gevolg hiervan is verwijderd. De geweldshandelingen die tegen aangever zijn gepleegd, waaronder het met een mes meerdere malen steken, onder meer in de buik, leveren een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij aangever op. Het is een feit van algemene bekendheid dat de buik – door de zich daar bevindende vitale organen – een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Dit volgt ook uit het feit dat de blindedarm van aangever was doorstoken en operatief verwijderd moest worden. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Gelet op het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag.
(Voorwaardelijke) verzoeken
Voorwaardelijk, in het geval het hof het rapport van het NFI over de bloedspoorpatroon-analyse voor het bewijs bezigt, heeft de verdediging verzocht om het onderzoek te heropenen teneinde een contra-expertise te laten uitvoeren ten aanzien van de bloedspoorpatroon-analyse. Het hof beoordeelt het verzoek aan de hand van het noodzaakcriterium. Nu het hof enkel het rapport van het NFI over de aangetroffen DNA-sporen op de kleding en hand van verdachte voor het bewijs bezigt, en dus niet het rapport over het bloedspoorpatroon-analyse, is niet aan de aan het verzoek verbonden voorwaarde voldaan, zodat het hof niet toekomt aan het beoordelen van dit verzoek.
Ook heeft de verdediging het bij appelschriftuur gedane verzoek tot het uitvoeren van een reconstructie herhaald. Ten aanzien van deze onderzoekswens is het noodzaakcriterium van toepassing. De onderzoekswens is eerder bij tussenarrest van 3 februari 2021 afgewezen.
De verdediging heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht ter onderbouwing van de onderzoekswens. Het hof is van oordeel dat het verrichten van een reconstructie niet kan bijdragen aan de beantwoording van de vraag welk scenario betrouwbaar(der) is. Daar komt bij dat verdachte zich, in zijn verklaring, buiten de woning plaatst. Tevens kan een reconstructie niet de betrouwbaarheid van de feitelijke handelingen aantonen. Nu de noodzaak tot het uitvoeren van een reconstructie niet is gebleken, wijst het hof het verzoek af.
Bewijsoverweging met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 16-138952-20 tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 16-138952-20 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats [plaats 2] , van 14 mei 2020, inhoudende:
De voorzitter doet de verschenen getuige voor zich verschijnen, samen met zijn raadsvrouw. Aangezien de getuige de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst, vindt het verhoor plaats met bijstand van een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de Arabische (Syrisch-Libanees) taal.
De getuige antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn genaamd: [verdachte ] , geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), wonende te [woonplaats] , en legt op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen verklaren.
De getuige antwoordt op vragen van de verdediging als volgt:
Ik heb de verdachte (
het hof begrijpt: verdachte [medeverdachte]) nooit eerder gezien. Ik weet dat heel zeker. De naam [medeverdachte] zegt mij niets. De naam [medeverdachte] zegt mij niets. Ik weet dat heel zeker. Ik heb de verdachte nooit in mijn hele leven gezien. De raadsman houdt mij voor dat ik op 29 januari van dit jaar ben aangehouden en op het politiebureau was, en dat op pagina 505 van het dossier staat dat ik de verdachte zag op het politiebureau en dat ik daarvan schrok. Ik ben van niemand geschrokken. U, de raadsman, vraagt mij of ik ook geen politieagent heb gezien. Ik was op het politiebureau.
De voorzitter vraagt ter verduidelijking of de getuige daarmee bedoelt dat hij wel een politieagent heeft gezien. De tolk vertaalt deze vraag, alsmede de vraag of hij de verdachte zag waardoor hij schrok.
De getuige antwoordt:
Ja, ik heb wel een politieagent gezien. Maar ik heb niemand anders gezien waarvan ik geschrokken ben.
De getuige antwoord op verdere vragen van de raadsman:
Ik heb geen mensen gezien die gearresteerd of geboeid waren.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van de politie Eenheid Midden-Nederland met nummer [nummer 1] , inhoudend als verklaring van [benadeelde] :
De Koerdische man uit [plaats 1] was woonachtig op de [adres 1] toevoeging 5 te [plaats 1] (
het hof begrijpt: verdachte). Op 1 maart 2019 kwam ik aan op de [adres 1] te [plaats 1] . [verdachte ] verliet de woning door de voordeur. Toen [verdachte ] weer binnenkwam waren er twee Marokkaanse mannen bij hem. Een van die mannen ken ik nog van een jaar of vier geleden. Ik weet dat hij [betrokkene] heet en in [plaats 2] woonde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2020, opgenomen op pagina 549 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
De mobiele telefoon van het slachtoffer (
het hof begrijpt: [benadeelde]) werd onderzocht en de gegevens werden veiliggesteld en aan mij overgedragen. Het telefoontoestel betrof een Samsung van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] en met als goednummer [goednummer] .
Ik zag dat aan het contact [nummer 2] de naam [naam] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] stond gekoppeld. Dit betrof het telefoonnummer waar het slachtoffer op 1 maart 2019 een sms van kreeg waarin stond dat hij naar het adres [adres 1] moest.
Ik zag dat er in totaal vier inkomende sms-berichten waren van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De sms-berichten bevatten een adres.
SMS Messages From: [telefoonnummer 1] “ [adres 1] [plaats 1] ”
Sent: 1-3-2019 10:57:03 (UTC + 0) Folder: Inbox
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2020, opgenomen op pagina 553 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde] :
V: Wie heeft u de sms gestuurd met de locatie [adres 1] te [plaats 1] ?
A: [verdachte ] (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte ]).
V: U heeft eerdere sms’jes gehad van dit nummer, wie had u die sms’jes gestuurd?
A: Ik bedoel gewoon die [naam] dat is het telefoonnummer van [verdachte ] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2019, opgenomen op pagina 342 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Uit historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] is gebleken dat er rondom het tijdstip van het steekincident meerdere malen telefonisch contact is geweest met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Het contact bestaat uit zowel inkomend en uitgaand verkeer.
Inkomend
Gesprek
01-03-2019
16:04:44
[telefoonnummer 2]
Uitgaand
Gesprek
01-03-2019
16:14:15
[telefoonnummer 2]
Uitgaand
Gesprek
01-03-2019
16:22:22
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Gesprek
01-03-2019
16:29:30
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Gesprek
01-03-2019
16:31:36
[telefoonnummer 2]
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 551 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Uit onderzoek bij de Sociale Dienst bleek dat het nummer [telefoonnummer 2] was opgegeven door [medeverdachte] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2020, opgenomen op pagina 505 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Kort na de insluiting in een dagcel in het politiebureau in [plaats 1] , werd de verdachte [verdachte ] overgebracht naar een Progris-ruimte in de cellengang, alwaar zijn identiteit door mij werd gecontroleerd. Tijdens deze Progris-controle werd verdachte [medeverdachte] door enkele leden van het arrestatieteam de cellengang binnengebracht, ter insluiting in een dagcel. Verdachte [medeverdachte] was op dat moment geboeid. Verder was hij middels een ooglap voor zijn ogen geblinddoekt.
Ik begeleidde verdachte [verdachte ] vanuit de Progris-ruimte richting zijn dagcel. De verdachte [medeverdachte] was op dat moment opgesteld met zijn rug tegen een muur aan op de fouilleringsplaats in de cellengang. Hij was op dat moment nog steeds geblinddoekt en werd door twee leden van het arrestatieteam bewaakt. Ik zag dat verdachte [verdachte ] tijdens het voorbij lopen keek naar verdachte [medeverdachte] en op dat moment zijn lopende beweging voor een seconde stopte. Hierna zag ik dat verdachte [verdachte ] direct weer doorliep in de richting van zijn dagcel, echter nadat hij verdachte [medeverdachte] gepasseerd was, draaide hij tot tweemaal toe zijn hoofd naar achteren om nogmaals naar [medeverdachte] te kijken.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [verbalisant 1] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, omdat [verbalisant 1] niet deskundig is om een schrikreactie te onderscheiden van verbazing of verrassing. Het hof overweegt hierover dat het gedeelte van de verklaring van [verbalisant 1] die voor het bewijs wordt gebezigd, een feitelijke beschrijving bevat van de gedragingen die hij verdachte heeft zien uitvoeren. Dat het de bedoeling was om een confrontatie tussen verdachte en [medeverdachte] te laten plaatsvinden, doet daaraan niet af.
De verdediging heeft voorts betoogd dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet aan verdachte gekoppeld kan worden. Het hof verwerpt dit verweer en verwijst hierbij naar het hierboven onder het kopje ‘Overig bewijs’ overwogene.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het afleggen van een valse verklaring, omdat bij verdachte sprake was van een taalbarrière en verdachte bij zijn aanhouding op 29 januari 2020 op het politiebureau niet goed heeft opgelet.
Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat de verdachte een onjuiste verklaring heeft afgelegd, niet zonder meer betekent dat sprake is van meineed. Daarvoor is ook vereist dat wordt bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het afleggen van een - onjuiste - verklaring. Van belang daarbij is dat het in het algemeen denkbaar is dat iemand niet willens en wetens in strijd met de waarheid verklaart, maar dat hij zich vergist. Van opzet is dan geen sprake.
Het hof overweegt dat verdachte tijdens het afleggen van zijn verklaring ter terechtzitting van 14 mei 2020 is bijgestaan door een tolk in de taal Arabisch (Syrisch-Libanees). Verdachte heeft toen verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] niet kent en hem nooit eerder heeft gezien. Hij heeft meerdere keren gezegd dat hij dit heel zeker weet. Ook heeft verdachte toen verklaard dat hij in het cellencomplex wel een politieagent heeft gezien, maar geen mensen die gearresteerd of geboeid waren. De tolk heeft ter verduidelijking enkele vragen vertaald voor verdachte en verdachte heeft toen ook geantwoord overeenkomstig zijn eerdere verklaring.
Nu verdachte zijn antwoorden op de aan hem gestelde vragen meerdere keren – en ook nadat de tolk vragen had vertaald – heeft bevestigd, is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van een taalbarrière. Het hof ziet daarnaast geen reden om aan te nemen dat verdachte niet goed heeft opgelet in het cellencomplex, nu hij duidelijk heeft verklaard dat hij wel een politieagent heeft gezien, maar verder niemand. Verdachte heeft aldus een specifieke verklaring afgelegd en is gedurende de ondervraging bij zijn verklaring gebleven, ook nadat de vragen werden herhaald en door een tolk werden vertaald. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte meermalen contact met [medeverdachte] heeft gehad en in het cellencomplex meermalen naar [medeverdachte] – die op dat moment gearresteerd en geboeid was – heeft gekeken, heeft verdachte bewust een leugenachtige verklaring afgelegd.
Het hof zal verdachte vrijspreken van de zinsnede “Ik herken de verdachte niet”, nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte [medeverdachte] op 14 mei 2020 herkende. De overige tenlastegelegde uitingen acht het hof op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 16-138952-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 16-051259-19:
1. primair
hij op 1 maart 2019 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, met een mes, in de handen, de (onder)buik en het been, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak met parketnummer 16-138952-20:
hij omstreeks 13 mei 2020 te [plaats 2] , in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten ter terechtzitting van de Meervoudige Strafkamer op 14 mei 2020, mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten:
- “ Ik heb verdachte nooit eerder gezien” en
- “ Ik heb de verdachte nooit in mijn hele leven gezien” en
- ( toen hij, verdachte, werd bevraagd over zijn verblijf op de cellengang van het politiebureau te [plaats 1] waar hij na zijn aanhouding op 29 januari 2020 naar was overgebracht) “Ik heb geen mensen gezien die gearresteerd of geboeid waren”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot doodslag.

Het in de zaak met parketnummer 16-138952-20 bewezenverklaarde levert op:
in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een
first offendervan in de zestig, die met verscheidene ernstige gezondheidsklachten kampt. Tijdens de detentie van verdachte zijn deze klachten sterk toegenomen. Vanwege de gezondheidsklachten van verdachte is een verblijf in detentie zwaarder voor verdachte dan voor de gemiddelde mens.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het aandeel dat verdachte heeft gehad in het steekincident. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Gelet op deze omstandigheden dient een eventueel op te leggen gevangenisstraf geenszins hoger te zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Het slachtoffer is in een been, beide handen en in zijn buik gestoken, waarbij zijn blindedarm is doorstoken en operatief is verwijderd. Met name de steek in de buik heeft geleid tot een blijvend zichtbaar litteken. Dankzij acuut medisch ingrijpen is het gebleven bij een poging tot doodslag. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien brengen steekincidenten als het onderhavige ernstige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zowel bij het slachtoffer als in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meineed door opzettelijk onder ede een valse verklaring af te leggen op de openbare terechtzitting van de rechtbank in [plaats 2] . Het afleggen van de eed of belofte dient ertoe om de betrouwbaarheid van een verklaring te waarborgen. Door opzettelijk en zonder respect voor de belofte, die hij had afgelegd, in strijd met de waarheid te verklaren, heeft de verdachte niet alleen dit vertrouwen geschonden, maar ook de waarheidsvinding ondermijnd en de rechtsgang in ernstige mate belemmerd.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 18 september 2023. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten, zij het dat deze veroordelingen van langer geleden dateren. Ook houdt het hof rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft gezondheidsklachten en krijgt hiervoor medicatie. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij recent heeft gesolliciteerd voor de functie van bezorger bij een supermarkt.
Naar het oordeel van het hof komt, gelet op de aard en de ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, slechts een gevangenisstraf als strafsoort in aanmerking. In beginsel acht het hof, uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Omdat het hof verdachte vrijspreekt van het bij parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde, gaat het hof uit van een lagere strafoplegging dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 10 augustus 2020 en de uitspraak in hoger beroep op 15 november 2023 zijn 3 jaren en 3 maanden verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in dit geval 16 maanden. De redelijke termijn is hiermee overschreden met 23 maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering. Het hof acht daarom in plaats van voormelde gevangenisstraf, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het onvoorwaardelijke deel van deze straf heeft verdachte reeds in voorarrest ondergaan. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 55.500,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de rechtbank een bedrag van € 3.222,00 aan proceskosten toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • € 19.200,80 aan medische kosten;
  • € 250,00 voor een weggenomen iPhone 6;
  • € 300,00 aan medicijnkosten;
  • € 1.000,00 voor een jas;
  • € 250,00 voor overige kleding;
  • € 27.000,00 aan weggenomen geld.
Weggenomen geld en iPhone 6
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het bij parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering voor zover deze betrekking heeft op het weggenomen geld en de weggenomen iPhone 6.
Medische kosten
De verdediging heeft primair betoogd dat de gevorderde medische kosten dienen te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van deze kosten. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het in redelijkheid niet van verdachte verlangd kan worden om de medische kosten van aangever te betalen terwijl aangever – in strijd met de wettelijke plicht – geen ziektekostenverzekering heeft afgesloten in Duitsland. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de hoogte van de ziektekosten te matigen.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en dat verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden.
Op basis van de stukken in het dossier stelt het hof vast dat de gevorderde medische kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Dat de benadeelde partij zich op de pleegdatum niet had verzekerd tegen ziektekosten neemt niet weg dat de verdachte aansprakelijk is voor de ziektekosten die zijn ontstaan ten gevolge van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde.
Het hof zal het gevorderde bedrag van in totaal € 19.200,80 aan medische kosten daarom toewijzen.
Jas
De verdediging heeft bepleit deze kostenpost aanzienlijk te matigen, omdat zij het onwaarschijnlijk acht dat de jas in een periode van ruim een jaar slechts € 300,00 in waarde is verminderd.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden aan zijn jas en dat verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden. Mede gelet op de afschrijvingslijst van de Consumentenbond acht het hof het gevorderde bedrag van
€ 1.000,00 voor toewijzing vatbaar.
Kleding
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de schadepost ‘kleding’ dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van deze kosten, nu de bijgevoegde factuur onleesbaar is.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden aan zijn kleding. Het hof zal gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid nu het bescheid ter onderbouwing van het precieze schadebedrag onleesbaar is, maar uit het dossier wel blijkt dat de kleding door het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde schade heeft opgelopen. Het hof zal deze materiële schade begroten op een bedrag van € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Medicijnkosten
De benadeelde partij heeft het bedrag voor de medicijnkosten niet gespecificeerd of voorzien van enige onderbouwing. Het hof zal de vordering ten aanzien van de vergoeding van medicijnkosten daarom afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 7.500,00 gevorderd aan immateriële schade.
De verdediging heeft bepleit de hoogte van de immateriële schade te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde.
Om die reden heeft hij een aanspraak op immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering wegens immateriële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden begroot op € 2.085,00.
Hoofdelijkheid
De verdediging heeft bepleit om geen hoofdelijkheid op te leggen, maar het toegewezen bedrag door twee te delen zodat verdachte in de toekomst niet meer geconfronteerd wordt met de medeverdachte.
Het hof heeft eerder vastgesteld dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde met meerdere personen heeft begaan. Op basis daarvan is het hof van oordeel dat verdachte voor deze schade – met de mededaders – hoofdelijk aansprakelijk is. Het hof bepaalt daarbij dat verdachte van zijn schadevergoedingsverplichting is bevrijd als hij en/of zijn mededaders de volledige door het hof toegewezen schade van de benadeelde partij, heeft/hebben vergoed.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij zal aldus hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 27.950,80, bestaande uit € 20.450,80 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag ter algehele voldoening. Ook zal het hof een bedrag van € 2.085,00 aan proceskosten toewijzen. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van het weggenomen geld en de weggenomen iPhone. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63, 207 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 16-138952-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 16-138952-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende, bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 27.950,80 (zevenentwintigduizend negenhonderdvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit € 20.450,80 (twintigduizend vierhonderdvijftig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.085,00 (tweeduizend vijfentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-051259-19 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 27.950,80 (zevenentwintigduizend negenhonderdvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit € 20.450,80 (twintigduizend vierhonderdvijftig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 174 (honderdvierenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 maart 2019.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 15 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.