ECLI:NL:GHARL:2023:9598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.320.205/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over auto, motor en ring na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de eigendom van een auto, een motor en een ring ter discussie staat. De appellante stelt dat zij eigenaar is van deze goederen, terwijl de geïntimeerde betwist dat zij de eigendom heeft verworven. De procedure is gestart na een tussenarrest van 1 augustus 2023, waarna op 22 september 2023 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

De kern van het geschil draait om de eigendom van de auto en motor, die door de geïntimeerde zijn aangeschaft, en de ring, waarvan de appellante stelt dat deze aan haar is geschonken. De kantonrechter heeft de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen en de vorderingen van de appellante afgewezen. In hoger beroep heeft de appellante drie grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat zij haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en oordeelt dat de geïntimeerde eigenaar is van de auto, de motor en de ring.

Het hof concludeert dat de appellante niet heeft aangetoond dat zij de eigendom van de goederen heeft verworven, noch dat er sprake is van een schenking van de ring. De appellante heeft geen bewijs geleverd voor haar stellingen over de geldleningen aan de geïntimeerde. Het hof beslist dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de aard van de procedure die voortvloeit uit de beëindiging van de affectieve relatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.205
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle 9659695
arrest van 14 november 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont op een geheim adres in de gemeente [de gemeente] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij in conventie en eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. U. Yildirim.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Na het tussenarrest van 1 augustus 2023 heeft op 22 september 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van de zitting is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. [appellante] heeft op zeker moment een auto en een motor verkocht die volgens [geïntimeerde] van hem waren en volgens [appellante] van haarzelf. Ook over de eigendom van een ring verschillen partijen van mening. In hoger beroep gaat het daarnaast nog om een geldbedrag, waarvan [appellante] betaling vordert. Zij stelt dat zij [geïntimeerde] dat geld heeft geleend.
2.2.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter in conventie gevorderd:
voor recht te verklaren dat de auto en de motor tot de verkoop op 10 september 2020 aan hem in eigendom toebehoorden,
[appellante] te veroordelen om hem € 7.800,- te betalen aan vervangende schadevergoeding voor de auto en motor,
primair(versterkt met een dwangsom) [appellante] te veroordelen tot afgifte van bepaalde goederen,
subsidiair[appellante] te veroordelen tot betaling van € 3.115,- aan vervangende schadevergoeding voor die goederen.
2.3.
In reconventie heeft [appellante] bij de kantonrechter gevorderd:
opheffing van het beslag op de inhoud van de kluis,
veroordeling van [geïntimeerde] om haar € 18.400,- te betalen, vermeerderd met rente.
2.4.
De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] onder 2 toegewezen en verder heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld om de in conservatoir beslag genomen ring aan [geïntimeerde] af te geven. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] en de overige vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen.
2.5.
[appellante] is in hoger beroep gekomen met drie grieven. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om [appellante] € 1.799,99 (een saldopost van diverse leningen) en € 1.500,- (een zelfstandige lening) te betalen.
2.6.
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Dat wordt hierna uitgelegd. Daarvoor zijn allereerst de feiten van belang zoals die in deze procedure vaststaan.

3.De feiten

3.1.
[geïntimeerde] en [appellante] hebben van januari 2020 tot september 2020 een affectieve relatie gehad. [geïntimeerde] was toen nog getrouwd. Tijdens de relatie met [appellante] verbleef
[geïntimeerde] regelmatig in haar woning, waar zij met haar twee kinderen woont.
3.2.
[geïntimeerde] heeft op 27 februari 2019 een auto gekocht met kenteken [kenteken1] (hierna: de auto). Op 18 april 2020 heeft hij een motor gekocht met kenteken
[kenteken2] (hierna: de motor).
3.3.
De auto heeft op naam gestaan van:
− [geïntimeerde] : van 27 februari 2019 t/m 3 juli 2020
− [naam1] , een vriend van [geïntimeerde] : vanaf 3 t/m 9 juli 2020
− [appellante] : vanaf 9 juli t/m 8 augustus 2020
− [geïntimeerde] : vanaf 8 t/m 31 augustus 2020
− [appellante] : vanaf 31 augustus t/m 10 september 2020
3.4.
De motor heeft op naam gestaan van:
− [geïntimeerde] : vanaf 18 april t/m 2 juni 2020
− [appellante] : vanaf 2 juni t/m 8 augustus 2020
− [geïntimeerde] : vanaf 8 augustus t/m 31 augustus 2020
− [appellante] : vanaf 31 augustus /m 10 september 2020.
3.5.
Op 10 september 2020 heeft [appellante] de auto en motor verkocht aan Autobedrijf [naam2] voor (in totaal) € 2.900,-.
3.6.
Eind 2021 heeft de deurwaarder in opdracht van [geïntimeerde] conservatoir beslag gelegd
op de inhoud van een door [appellante] gehuurde kluis. Tot die inhoud behoorde een gouden zegelring met zwarte inleg (hierna: de ring).

4.Het oordeel van het hof

De eigendom van de auto en motor
4.1.
De eerste grief van [appellante] keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de auto en motor van [geïntimeerde] waren toen zij deze in september 2020 verkocht.
4.2.
[appellante] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat [geïntimeerde] met de aanschaf van de auto in februari 2019 en van de motor in april 2020 eigenaar was van de auto en de motor. Het hof gaat daar daarom ook vanuit.
4.3.
De kantonrechter heeft – terecht en in hoger beroep onbestreden – geoordeeld dat het aan [appellante] is om te stellen en bij (een voldoende gemotiveerde) betwisting te bewijzen dat zij nadien de eigendom van de auto en de motor heeft verkregen. De kantonrechter heeft verder – evenzeer terecht en in hoger beroep onbestreden – geoordeeld dat [appellante] de auto en motor niet in eigendom heeft verkregen, enkel en alleen omdat die op haar naam zijn komen te staan. Het zetten van de auto en/of motor op naam van de ander leidt als zodanig niet tot een eigendomsoverdracht van de één naar de ander. Voor eigendomsoverdracht van zowel de auto als de motor is namelijk nodig een levering op grond van een geldige titel door iemand die bevoegd is over de auto te beschikken. [1]
4.4.
Dat [appellante] brieven over de motorrijtuigenbelasting voor de auto en voor de motor over de periode 31 augustus 2020 tot en met 10 september 2020 heeft ontvangen, komt doordat de auto en de motor in die periode op haar naam stonden. Daaruit blijkt dus niet dat [appellante] eigenaar van de auto en/of de motor was. [appellante] heeft niet betwist dat ook [geïntimeerde] wegenbelasting voor de voertuigen heeft betaald.
4.5.
Over de auto stelt [appellante] dat [geïntimeerde] deze eerst aan [naam1] heeft verkocht en geleverd en dat [naam1] de auto vervolgens aan haar heeft verkocht en geleverd. Over de motor stelt [appellante] dat zij [geïntimeerde] € 1.000,- heeft geleend om de motor te kopen en dat partijen hebben afgesproken dat de motor op haar naam zou komen en haar eigendom zou worden wanneer [geïntimeerde] haar dat geld niet zou (kunnen) terugbetalen. [geïntimeerde] betwist dit alles. In hoger beroep voert [geïntimeerde] aan dat hij de auto alleen op naam van eerst [naam1] en later [appellante] heeft gezet om te voorkomen dat zijn ex-echtgenote achter het bestaan daarvan kwam. Vanwege die betwisting ligt het op de weg van [appellante] om haar stellingen nader te onderbouwen.
4.6.
[appellante] heeft haar stellingen niet met stukken onderbouwd. Het dossier bevat geen overeenkomsten, geen correspondentie daarover, geen verklaringen daarover en geen betalingsbewijzen. [appellante] wijst erop dat [geïntimeerde] in randnummer 31 van de dagvaarding in eerste aanleg heeft opgenomen dat de auto bij haar ‘in beheer’ was. [geïntimeerde] heeft op de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat hij daarmee (alleen) bedoelde dat de autopapieren bij [appellante] waren. Deze omstandigheid vormt daarmee niet een onderbouwing van de stellingen van [appellante] . Ook de omstandigheden dat de auto en/of motor voor de woning van [appellante] geparkeerd stond en dat de sleutels van de auto en/of motor in de woning van [appellante] lagen, doen dat niet. In de periode dat partijen een relatie hadden, verbleef [geïntimeerde] immers regelmatig bij [appellante] nadat hij zijn ex-vrouw en kinderen had verlaten en geen eigen woning meer had.
4.7.
Het bestaan van een overeenkomst van geldlening met Hariri en van de afspraken met [geïntimeerde] over de motor volgt niet uit een door [appellante] overgelegde schriftelijke overeenkomst van geldlening die zij met derden is aangegaan.
4.8.
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellante] over de auto als nadere toelichting gegeven dat zij de sleutels van de auto van [naam1] heeft gekregen en dat zij de auto vervolgens naar haar huis heeft gereden. Deze verklaring van [appellante] staat evenwel haaks op de verklaring van [geïntimeerde] dat alleen hij in de auto heeft gereden en alleen hij de autosleutels had. Vaststaat dat [geïntimeerde] de sleutels had toen [appellante] de auto verkocht. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] de sleutels bij haar had weggenomen. [geïntimeerde] betwist dit weer.
4.9.
Het hof komt vanwege het voorgaande tot de slotsom dat [appellante] haar stellingen over de auto en de motor onvoldoende heeft onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. [appellante] heeft bovendien geen bewijsaanbod gedaan van haar stellingen. Het hof gaat er daarom vanuit dat [geïntimeerde] op 10 september 2020 nog steeds eigenaar van de auto en van de motor was.
Grief 1slaagt niet.
De eigendom van de ring
4.10.
[appellante] stelt dat [geïntimeerde] de ring aan haar had geschonken. [geïntimeerde] betwist dit. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [appellante] om te stellen, en bij (een voldoende gemotiveerde) betwisting te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst van schenking tot stand is gekomen.
4.11.
De tweede grief van [appellante] richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij haar stelling dat [geïntimeerde] haar de ring heeft geschonken onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof deelt dat oordeel van de kantonrechter. Ook als partijen een Islamitisch huwelijk zouden hebben gesloten (wat nog maar zeer de vraag is, omdat [geïntimeerde] dit gemotiveerd betwist), betekent dit nog niet dat [geïntimeerde] haar deze ring heeft geschonken. [geïntimeerde] betwist dit namelijk. Hij heeft, onder meer ter zitting bij het hof, aangevoerd dat het een mannenring is die hij van zijn moeder heeft gekregen en dat hij deze ring steeds zelf heeft gedragen. Dit een en ander is door [appellante] ter zitting niet (voldoende) weersproken. Uit foto’s blijkt ook dat [geïntimeerde] de ring droeg.
4.12.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. [appellante] heeft bovendien geen bewijsaanbod gedaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat [geïntimeerde] eigenaar is van de ring.
Grief 2slaagt niet.
Geldleningen
4.13.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellante] ook haar stelling dat zij geld heeft geleend aan [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan [appellante] is om te stellen, en bij (een voldoende gemotiveerde) betwisting te bewijzen dat partijen overeenkomsten van geldlening zijn aangegaan. [appellante] roept de rechtgevolgen van overeenkomsten van geldlening in. Anders dan [appellante] betoogt, ligt het dus niet op de weg van [geïntimeerde] om het bestaan van een overeenkomst van schenking of een andere titel voor overschrijvingen vanaf haar rekening naar die van hem te stellen en/of te bewijzen.
4.14.
[appellante] voert aan dat in de loop der tijd (vanaf 2016) zij € 1.769,99 aan [geïntimeerde] heeft overgemaakt. Kennelijk moet daaruit de vordering van € 1.799,- worden afgeleid. Uit die bankoverschriften volgt echter niet dat het bij deze overschrijvingen gaat om evenzovele leningen. Voor de kennelijk separate lening van € 1.500,- ontbreekt elke onderbouwing aangaande wanneer en hoe dit bedrag dan aan [geïntimeerde] is geleend. Alleen is overgelegd een whatsapp conversatie van 24 en 27 augustus 2020 waarin [appellante] om teruggave van € 1.500,- verzoekt en [geïntimeerde] aangeeft dat de komende twee dagen alles goed komt. Die whatsapp conversatie is onvoldoende bewijs voor de gestelde lening. Het hof gaat voorbij aan het aanbod om over deze lening een getuige te horen, aangezien [appellante] niet genoeg heeft gesteld.
De conclusie
4.15.
Het hoger beroep slaagt niet.
4.16.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten). Partijen hebben een affectieve relatie gehad en deze procedure hangt samen met de afwikkeling daarvan.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
5.2.
bepaalt dat iedere partij van de procedure in hoger beroep de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, J.H. Kuiper en M.W. Zandbergen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.

Voetnoten

1.Artikel 3:84 lid 1 BW