ECLI:NL:GHARL:2023:9596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.317.640/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door aangetast isolatiemateriaal en vrijwaring tussen toeleverancier en afnemer

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Doscha B.V. en Ouwehand Bouw Plus B.V. over schadevergoeding wegens aantasting van isolatiemateriaal door maden en motten. Doscha, de leverancier van het isolatiemateriaal, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin Ouwehand schadevergoeding was toegewezen. Ouwehand had op 13 november 2018 isolatiemateriaal van schapenwol besteld, dat later bleek te zijn aangetast door insecten. Na de oplevering van de werkzaamheden heeft Ouwehand de schade aan Doscha gemeld, die deze aansprakelijkheid niet wilde erkennen. Ouwehand vorderde uiteindelijk € 20.484,39, waarvan € 11.769,39 werd toegewezen door de kantonrechter. Doscha heeft in vrijwaring Walotex B.V. ingeschakeld, de producent van het isolatiemateriaal, die ook aansprakelijk zou zijn voor de gebrekkige kwaliteit. Het hof heeft de grieven van Doscha verworpen en de vordering van Ouwehand grotendeels toegewezen, met een schadevergoeding van € 15.029,78. Het hof oordeelde dat Doscha tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de algemene voorwaarden niet van toepassing waren. De aansprakelijkheid van Walotex werd ook besproken, maar het hof oordeelde dat Doscha onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.317.640/01 (hoofdzaak) en 200.317.648/01 (vrijwaring)
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8952498
arrest van 14 november 2023
in de hoofdzaak met nummer 200.317.640/01 van
Doscha B.V.,
die is gevestigd in Blaricum,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
Doscha,
advocaat: mr. T.J.K. van Santen te Amsterdam,
tegen
Ouwehand Bouw Plus B.V.,
die is gevestigd in Katwijk,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
Ouwehand,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit te Leiden
en in de vrijwaringszaak met nummer 200.317.648/01 van
Doscha B.V.,
die is gevestigd in Blaricum,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in vrijwaring,
advocaat: mr. T.J.K. van Santen te Amsterdam,
tegen
Walotex B.V.,
die is gevestigd in Kortrijk, België
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in vrijwaring,
hierna:
Walotex,
advocaat: mr. M.M.N.C. Schellekens.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Na het arrest van 23 mei 2023 heeft op 16 oktober 2023 in beide zaken een gelijktijdige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
In deze zaak gaat het om een door Doscha aan Ouwehand geleverd en door Walotex geproduceerd isolatiemateriaal van wol dat door maden en motten is aangetast. Ouwehand vordert schadevergoeding van Doscha, die deze schade in geval van toewijzing op Walotex wil verhalen. Het geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
Doscha heeft aan aannemer Ouwehand op 13 november 2018 isolatiemateriaal op basis van schapenwol geleverd voor gebruik in een woning in Leiden. De aan Ouwehand geleverde wol is gebruikt voor de isolatie van muren en de kap van een woning. Ouwehand had dit materiaal op 30 oktober 2018 besteld. Doscha heeft het zelf bij Walotex afgenomen. Die bestelling dateert van 12 november 2018.
2.3
Enige tijd na de oplevering van het werk in de woning bleek de aangebrachte wol maden en motten te bevatten. Deze partij had Walotex ter bescherming tegen dergelijke aantasting laten bewerken met het middel Fermentol 2000 (een derivaat van Permithrine). Later in 2018 heeft Walotex de productie in handen gegeven van een andere partij ( [naam1] ), die een ander procedé heeft toegepast (thermische behandeling).
2.4
Op verzoek van Ouwehand heeft [naam2] , verbonden aan Stichting Kennis- en Adviescentrum Dierplagen, na onderzoek in de woning op 24 maart 2021 geconcludeerd dat de larven van de kleermotten zich voeden op materiaal van dierlijke afkomst en dat materiaal aantasten: “
Het gebruikte materiaal is zeer geschikt als voedsel voor kleermottenlarven. Er zijn dan ook verschillende stadia van de kleermot aangetroffen in het isolatiemateriaal in de gerespecteerde ruimten. Tevens zijn er veel vliegende exemplaren (adulten) waargenomen, voornamelijk op de zolder en de eerste verdieping.” De deskundige concludeert dat de enige afdoende en duurzame oplossing is de isolatie te vervangen door isolatiemateriaal zonder dierlijk product. Volgens de deskundige kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de kleermotten ten tijde van de plaatsing al in de wol hebben gezeten. Hij acht het echter wel aannemelijk dat de eerste motten (larven) met (een deel van) het isolatiemateriaal in de woning zijn geïntroduceerd.
2.5
Ouwehand heeft Doscha aansprakelijk gesteld voor de schade die zij in verband met het gebruik van het isolatiemateriaal heeft geleden. Omdat Doscha deze schade niet wilde vergoeden, heeft Ouwehand bij de kantonrechter gevorderd dat Doscha wordt veroordeeld tot betaling van € 20.484,39, vermeerderd met rente en kosten. Die vordering is tot een bedrag van € 11.769,39 toegewezen. Doscha heeft dit in vrijwaring willen verhalen op Walotex, maar dat is niet gelukt. De bedoeling van het hoger beroep van Doscha in de hoofdzaak is dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen en in de vrijwaring –
als die poging faalt – dat de vordering van Doscha zelf tegen Walotex wordt toegewezen.
2.6
Ouwehand heeft in hoger beroep haar vordering verminderd tot een hoofdsom van € 15.709,12. Tegen deze wijziging bestaat geen bezwaar.

3.Het oordeel van het hof in beide zaken

Inleiding
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van Doscha tegen de beslissingen van de kantonrechter verwerpen en de in hoger beroep verminderde vordering van Ouwehand bijna geheel toewijzen. Die beslissing wordt hierna uitgelegd. De grieven zullen daarbij thematisch worden behandeld.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht (de vrijwaring)
3.2
Omdat Walotex in België is gevestigd, heeft de vrijwaringszaak internationale aspecten. Daarom moet worden vastgesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is. Het eerste volgt uit artikel 8 aanhef en onder 2° van Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012). In hoger beroep wordt niet langer het standpunt verdedigd dat sprake is van een forumkeuze door Doscha en Walotex, zodat deze zaak wordt behandeld door de rechter waar de hoofdzaak aanhangig is. Op de vordering van Doscha is het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende lichamelijke zaken (het Weens Koopverdrag) van toepassing, omdat beide partijen gevestigd zijn in verdragsluitende staten.
De tekortkoming van Doscha
3.3
Doscha voert aan dat zij mocht verwachten dat de isolatiewol die zij aan Ouwehand leverde, goed tegen maden en motten beschermd was, omdat Walotex op een andere beschermingsmethode was overgestapt. Dit verweer is in beide procedures gevoerd, maar het hof ziet niet in dat het af zou kunnen doen aan de aansprakelijkheid van Doscha tegenover haar eigen afnemer, Ouwehand. Voor zover zij bedoelt hiermee te onderbouwen dat Walotex tegenover haar is tekortgeschoten, zal het hof daarop hierna nog ingaan (3.8 en verder).
3.4
Doscha heeft opgemerkt dat het hier om een natuurproduct gaat en dat de verkeersopvattingen meebrengen dat een tekortkoming haar om die reden niet kan worden toegerekend. Dat standpunt, dat verder niet is toegelicht, vindt geen steun in het recht. Hetzelfde geldt voor de suggestie dat de vordering van Ouwehand moet worden afgewezen omdat de marge van Doscha op de levering aan Ouwehand erg klein was (€ 413,66), het voorval niet verzekerd en haar financiële positie slecht is, producent Walotex haar verantwoordelijkheid niet wil nemen en de bedrijfsuitoefening van Doscha om een uit de hand gelopen hobby van haar bestuurder (de heer [naam3] ) gaat. Dit alles wordt niet anders als deze argumenten in samenhang worden bekeken.
3.5
Nu het door Ouwehand aan Doscha gemaakte verwijt verder niet is bestreden, staat vast dat Doscha tegenover Ouwehand is tekortgeschoten (en in verzuim is), en aansprakelijk is voor de door haar afnemer geleden schade. De beoordeling van die schade komt hierna nog aan de orde.
De algemene voorwaarden van Doscha
3.6
In haar factuur aan Ouwehand had Doscha haar algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Daarin staat dat de koper (Ouwehand) in geval van gebreken in het geleverde slechts aanspraken op de verkoper (Doscha) heeft voor zover de zaken niet verwerkt zijn. Deze aansprakelijkheid en iedere andere aansprakelijkheid die voortvloeit uit andere feiten of omstandigheden, gaat op grond van deze voorwaarden nooit verder dan vergoeding van de factuurwaarde dan wel herlevering van zaken. De voorwaarden bepalen verder dat de verkoper nooit aansprakelijk is voor gevolgschade en indirecte bedrijfsschade, stagnatieschade, vertraging van de bouw, verlies van orders, winstderving, bewerkingskosten en dergelijke.
3.7
Doscha heeft aangevoerd dat Ouwehand niet heeft geprotesteerd tegen de verwijzing naar deze voorwaarden in haar factuur. Volgens Doscha zijn die voorwaarden daardoor stilzwijgend aanvaard, en maken ze deel uit van de met Ouwehand gesloten overeenkomst tot levering van het isolatiemateriaal. Dat is niet juist, ook al is het in het commerciële verkeer op zichzelf niet ongebruikelijk dat opdrachten mondeling worden verstrekt en dat algemene voorwaarden van toepassing worden doordat daarnaar later schriftelijk wordt verwezen. Als de wederpartij tegen zo’n verwijzing in een opdrachtbevestiging niet protesteert en de voorwaarden voor die partij voldoende kenbaar zijn, kan de toepasselijkheid daarvan zijn overeengekomen. Een dergelijke situatie doet zich hier echter niet voor, omdat Doscha pas in de factuur naar haar voorwaarden heeft verwezen. De wol was op dat moment al geleverd, en vast staat dat partijen niet eerder met elkaar zaken hadden gedaan. Ouwehand kan dus niet worden geacht al met die voorwaarden bekend te zijn geweest. Ook voor het overige is niets aangevoerd dat de conclusie kan rechtvaardigen dat de algemene voorwaarden van Doscha met Ouwehand zijn overeengekomen. Doscha komt om die reden geen beroep toe op de hiervoor genoemde opgenomen beperkingen van haar aansprakelijkheid (exoneraties). Aan de vraag of een beroep op deze exoneraties onder de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is, komt het hof om die reden niet toe.
De tekortkoming van Walotex
3.8
De vordering van Doscha in vrijwaring is gebaseerd op het standpunt dat Walotex aansprakelijk is voor de non-conformiteit van het geleverde isolatiemateriaal in de zin van artikel 35 van het Weens Koopverdrag. Zij moet dat onderbouwen en zo nodig bewijzen. Doscha baseert haar vordering op twee, hierna te bespreken pijlers. Bij de beoordeling daarvan staat vast dat de wol in dit geval was behandeld volgens de methode Doppelmayer (insecticide), en niet volgens de door [naam1] toegepaste methode (verhitting).
- De methode [naam1]
3.9
Doscha voert ten eerste aan dat zij ervan mocht uitgaan dat [naam1] de wol wel had behandeld. Toen in 2018 klachten binnenkwamen over de met de met permithrine bewerkte wol, is Enkev (Walotex) op zoek gegaan naar een nieuwe behandelaar ( [naam1] ). Die zou een andere, thermische behandeling toepassen. Door de positieve gesprekken met die partij in september 2018 heeft Doscha weer vertrouwen gekregen in het product, en is de verkoop hervat. [naam1] is in oktober 2018 met de behandeling voor Walotex begonnen, en de wol voor Ouwehand is nadien besteld, aldus Doscha. Zij meent dat zij daarom mocht verwachten dat de wol die zij aan Ouwehand leverde met de nieuwe methode was behandeld.
3.1
Volgens Walotex mocht Doscha echter niet verwachten dat zij al was overgestapt op [naam1] . Het hof constateert dat de overgelegde correspondentie steun geeft aan dat verweer en licht dat hierna toe. Het hof merkt daarbij op dat de hierna te noemen e-mails ter zitting zijn besproken. De inhoud ervan staat niet ter discussie.
3.11
Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat twijfels over de afname van de concentratie van Permithrine in de behandelde wol en vrees voor resistentie ertoe hebben geleid dat met [naam1] over een alternatieve behandelmethode contact is opgenomen. Zo schrijft [naam4] (Enkev/Walotex) op 25 juli 2018 aan [naam3] (Doscha) dat hij meer zekerheid van [naam1] hoopt te krijgen over het permanente karakter van diens behandeling. Op 13 september 2018 stuurt hij [naam3] een verslag van zijn bezoek. Hij schrijft dan dat hij door het gesprek met [naam1] een redelijk vertrouwen heeft gekregen in de effectiviteit van deze thermische behandeling. Hij voegt hieraan echter toe dat Walotex produceert op receptuur van haar klanten en dat zij geen garantie kan geven op de effectiviteit daarvan in het eindproduct als van de toeleverancier ( [naam1] ) geen garantie wordt verkregen op de behandeling van de grondstoffen. Hij sluit af met de opmerking dat hij hoopt dat [naam3] op basis van deze informatie een beslissing kan nemen over hoe verder met Doscha.
3.12
[naam3] reageert op 17 september: “
na wikken en wegen denk ik geen andere keus te hebben dan door te zetten en de methode [naam1] te accepteren. Daartoe zullen wij afspraken moeten maken wie welke risico’s en aansprakelijkheid heeft.” Op 24 september bouwt [naam5] (Walotex) hierop voort en spreekt hij over een voorstel omtrent de overgang maar [naam1] . Hij sluit af met de opmerking dat hij graag hoort of [naam1] opdracht moet worden gegeven; “
zodra we groen licht hebben kunnen we bij [naam1] kijken hoe snel e.e.a. in werking gezet kan worden”. [naam3] schrijft hem de dag daarna terug dat [naam1] zijn enige optie is.
3.13
Over de termijn waarop [naam1] daarna aan het werk kan, welke afspraken daarbij met Walotex gelden, en over voorraden die nog op de oude manier zijn behandeld, wordt in deze correspondentie niet gesproken. Wel wordt uit het mailverkeer duidelijk dat de volgens de oude methode behandelde (en niet afgesloten verpakte) wol nog een speciale, van de thermische behandeling door [naam1] te onderscheiden nabehandeling met warmte zou krijgen bij het aan Walotex gelieerde bedrijf Havivank in Tilburg, en opnieuw moet worden verpakt om latere besmetting uit te sluiten. Daarover schrijft [naam5] (Walotex) op 13 september 2018 aan [naam3] dat is aangeboden de op dat moment bestaande voorraad bij een order te gaan verpakken en in Tilburg te gaan verwarmen. In mails van 30 oktober en 7 november 2018, die betrekking hebben op de bestelling voor Ouwehand, refereert [naam3] daar zelf aan en vraagt hij wanneer er rollen wol ‘richting Tilburg gaan’ dan wel wanneer hij die ‘kan komen laten afhalen in Tilburg’. Uit het samenstel van de mails blijkt tegelijkertijd dat nog onduidelijk is hoe het proces bij [naam1] zal gaan verlopen. [naam5] daarover in zijn mail van 13 september: “
Voor nieuwe productie zullen we in samenspraak met jouw en Enkev moeten besluiten hoe we e.e.a. weer gaan opstarten. Welke behandeling gaan we geven, hoe gaan we verpakken, wat gaat dat kosten, wat is de geschatte levertijd voor de eerste order? Als jij [naam6] over [naam1] hebt gesproken is het wellicht zinvol dat we hier wat over gaan zeggen/plannen.” Van dergelijke planning blijkt verder niets, laat staan dat Doscha er in weerwil van de afspraken over de nabehandeling van oude voorraad op mocht vertrouwen dat de bestelling voor Ouwehand (toch) door [naam1] thermisch was bewerkt, en niet met insecticide (gevolgd door een nabehandeling met warmte in Tilburg). Hierbij is het hof niet duidelijk geworden wanneer [naam1] de bewerking feitelijk op zich heeft genomen.
3.14
Gelet op dit alles had van Doscha een nadere onderbouwing mogen worden verwacht van haar standpunt dat zij erop mocht vertrouwen dat de voor Ouwehand bestemde wol door [naam1] was bewerkt, en dat haar niet de met Permithrine bewerkte
(en in Tilburg nabewerkte) zou worden geleverd. Aan die verplichting heeft zij niet voldaan. Voor bewijsvoering ziet het hof daarom geen ruimte.
- De methode Doppelmayer
3.15
In 2004 heeft Walotex ongewijzigd het bewerkingsproces overgenomen dat al werd toegepast vanaf het moment dat Doscha in 1999 isolatiewol ging leveren. Deze methode Doppelmayer bestaat uit de behandeling met Fermenthol/Permithrine. Doscha zegt zich nooit met die productie te hebben beziggehouden en Walotex daarover ook nooit instructies te hebben gegeven. Volgens haar heeft deze methode jarenlang niet tot problemen geleid. Dus ook als Doscha
nietmocht verwachten dat [naam1] een thermische behandeling had toegepast, mocht zij naar eigen zeggen wel verwachten dat de methode Doppelmayer voldoende bescherming zou bieden. Kennelijk, zo redeneert zij, is de wol echter niet goed behandeld of met onbehandelde wol gemixt. Het hof volgt Doscha hierin evenmin, omdat ook dit standpunt afdoende door Walotex is bestreden en door Doscha niet van de vereiste nadere onderbouwing is voorzien. Het hof licht dat hierna toe.
3.16
Het verweer van Walotex komt erop neer dat dat zij al vanaf 2013 haar twijfels heeft geuit over het permanente karakter van de antimotbehandeling volgens de methode Doppelmayer, en daarvoor geen verantwoordelijkheid draagt in haar relatie tot Doscha: al haar klanten – ook Doscha – bepalen zelf hoe de te leveren materialen moeten worden bewerkt. Die klanten zijn voor de kwaliteit van die bewerking zelf verantwoordelijk. Walotex geeft daarvoor aan Doscha geen garanties. Zij heeft er (vanaf 2015 op basis van eigen onderzoek) zelfs voor gewaarschuwd dat de kwaliteit van deze behandeling mogelijk niet duurzaam is, omdat het beschermingsmiddel langzaam uit de wol verdwijnt en de motten er ook weinig gevoelig voor bleken te zijn. Dat onderzoek heeft zij verricht omdat op enig moment gesproken werd over een mogelijke fusie tussen partijen, en zij in dat geval geen aansprakelijkheidsrisico’s wilde lopen. Van een fusie is het echter niet gekomen, en Walotex bleef uiteindelijk als een loonwerkersbedrijf voor Doscha functioneren. Ondanks herhaalde waarschuwingen bleef Doscha echter wol bij Walotex bestellen.
3.17
De opmerkingen over de voorgenomen, maar niet geformaliseerde fusie zijn door Doscha niet bestreden, en voor het overige vindt ook dit verweer steun in de correspondentie: in een mail van 17 juli 2018 schrijft [naam4] (Enkev/Walotex) aan [naam3] dat, zoals hij weet, de wol conform de afspraken wordt geproduceerd volgens de receptuur die [naam3] in het verleden met een zekere [naam6] (vertegenwoordiger van de voorganger van Walotex) heeft afgesproken, en dat Walotex er al vaker op heeft gewezen dat de antimotbehandeling met Permithrine niet een permanent karakter heeft. Uit een e-mail van 24 mei 2017 blijkt inderdaad dat Walotex zich toen al afvroeg of sprake zou kunnen zijn van resistentie bij motten. Later, op 13 september 2018, herhaalt zij dat Walotex op receptuur van haar klanten produceert en geen garantie over de effectiviteit van het eindproduct kan geven. In de genoemde mail van 17 juli 2018 schrijft [naam4] dat partijen inmiddels, na klachten over aantasting van door Doscha geleverde wol, met de neus op de feiten zijn gedrukt: “
We staan op het punt om een nieuwe partij wol te laten behandelen, maar op basis van de recente gebeurtenissen lijkt ons dit niet verstandig. De beslissing ligt uiteraard bij jou (Doscha), want jij bent per slot van rekening onze opdrachtgever. Maar wij stellen voor om de productie te staken totdat er een goed en permanent alternatief gevonden is.” In een andere mail schrijft [naam4] diezelfde dag “
Wij hebben de receptuur voortgezet zoals wij die overgedragen is door [naam6] . Je weet dat ik al meteen mijn twijfels over het permanente karakter daarvan kenbaar heb gemaakt.” Op 25 juli 2018 voegt hij daar op grond van onderzoek aan toe dat wel voldoende motbescherming in de wol aanwezig was
(en Walotex dus niets valt te verwijten), maar dat resistentie en afname van de concentratie een probleem zijn. Hij herhaalt dat in een mail van 28 augustus 2018 van 16.43 uur: “
De hoeveelheid Permithrine is (…) conform de voorschriften. De enige plausibele verklaring die wij thans hebben is dat er een mate van resistentie aanwezig is bij de motjes die in jouw pand zijn aangetroffen.”
3.18
Al het voorgaande vraagt om een nadere onderbouwing van het standpunt van Doscha dat Walotex tegenover haar niet alleen verantwoordelijk was voor de uitvoering van de methode Doppelmayer, maar ook voor de duurzame werking daarvan. Dergelijke onderbouwing van de beweerdelijke non-conformiteit van de door Walotex geleverde prestatie ontbreekt. Doscha erkent juist dat Walotex (toen nog: NV) indertijd de methode Doppelmayer ongewijzigd heeft overgenomen nadat Doscha haar had gevraagd of zij in staat was de wol volgens dat recept te produceren. Dat Walotex op enig moment ook de verantwoordelijkheid voor de deugdelijkheid van dat recept op zich heeft genomen, blijkt nergens uit. Uit de correspondentie volgt juist dat Walotex die deugdelijkheid – zonder tegenspraak door Doscha – bij herhaling in twijfel heeft getrokken en heeft gewezen op de verantwoordelijkheid van Doscha op dat punt.
3.19
Het hof ziet geen aanknopingspunten voor de veronderstelling van Doscha dat
(de opdrachtnemer van) Walotex bij de
toepassingvan de oude methode fouten heeft gemaakt of dat de aan Ouwehand geleverde wol door Walotex met onbewerkte wol was vermengd. Integendeel, Doscha zelf heeft in haar mail van 28 augustus 2018 van 11.58 uur aan Walotex geschreven dat de chemicus gaat onderzoeken of er voldoende werkzame stof in zit: “
Dat antwoord kennen wij al en dat is ja. Daarom is er in eerste instantie de productie niets te verwijten.
3.2
Ook in hoger beroep heeft Doscha dus geen deugdelijke onderbouwing gegeven aan het verwijt dat zij Walotex maakt.
3.21
Het hof schaart zich op grond van al het voorgaande bovendien achter het oordeel van de kantonrechter dat (onvoldoende door Doscha is bestreden dat) Doscha, gelet op de contacten die zij voorafgaand aan levering van het isolatiemateriaal over de mottenproblematiek met Walotex heeft gehad, niet onkundig kon zijn van de omstandigheid dat het met Permithrine bewerkte isolatiemateriaal niet geschikt was voor het doel waarvoor zij dit ten behoeve van Ouwehand had aangeschaft (artikel 35 derde lid Weens Koopverdrag). Ook dit staat aan toewijzing van de vordering van Doscha op Walotex in de weg.
3.22
Aan de vraag of Doscha al dan niet te laat bij Walotex heeft geklaagd in de zin van de artikelen 39 en 40 Weens Koopverdrag, komt het hof dan ook niet toe. Voor bewijslevering ziet het hof opnieuw geen ruimte.
De schade van Ouwehand
3.23
De in dit hoger beroep door Ouwehand gevorderde schade ziet met name op de kosten voor verwijdering van de voorzetwanden en dakbeschot, de verwijdering van het isolatiemateriaal en de plaatsing van nieuw isolatiemateriaal, de aftimmering middels voorzetwanden en dakbeschot en de afwerking daarvan. Ouwehand heeft die schade in hoger beroep berekend op in totaal € 15.709,12. Dat bedrag wordt op onderdelen betwist.
3.24
Het hof stelt vast dat die vordering door overlegging van facturen grotendeels is onderbouwd en daarmee aannemelijk zijn gemaakt. Anders dan Doscha meent, vallen onder die schade alle redelijke kosten die moeten worden gemaakt om de woning alsnog deugdelijk te isoleren – dus ook kosten ter vervanging van de ondeugdelijke isolatie. De gevorderde en overwegend onderbouwde kosten komen het hof niet buitensporig voor, gelet op de aard en omvang van het uit te voeren herstelwerk, en omdat voldoende aannemelijk is dat de meubels vanwege de beperkte omvang van de woning daar niet konden achterblijven, en bewoning gedurende de herstelwerkzaamheden niet mogelijk was. Ook de gevorderde algemene kosten voor werkvoorbereiding, vervoer, transport, parkeerkosten, inschakeling van derden en administratieve verwerking acht het hof voldoende onderbouwd en niet onredelijk hoog (6% van de overige schade).
3.25
Onvoldoende onderbouwd zijn de posten ‘winst en risico’ (€ 601,19 = 4%) en ‘CAR en AVB’ (€ 78,15 = 0,5%). Het gaat hier kennelijk om algemene opslagen die als zodanig geen (direct) verband houden met het herstel waarvoor Doscha aansprakelijk is. Toewijsbaar is dus € 15.029,78 (€ 15.709,12 -/- € 601,19 -/- € 78,15).
Het beroep op matiging
3.26
Het beroep dat Doscha heeft gedaan op de bevoegdheid van het hof de vordering van Ouwehand te matigen, moet het zonder onderbouwing stellen, en wordt om die reden afgewezen.
De conclusie van het hof
3.27
Het hoger beroep slaagt in geen van beide zaken, behoudens waar het de door Ouwehand gevorderde schade betreft. Omdat Doscha overwegend in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar in die procedures tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak, en de door Walotex gevorderde wettelijke rente daarover. Die rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]

4.De beslissing in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 mei 2022, behalve de beslissing onder 7.1, die hierbij wordt vernietigd, en beslist in plaats daarvan het volgende.
7.1
veroordeelt Doscha om aan Ouwehand tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 15.029,78, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 november 2021 tot de voldoening, alsmede € 892,69 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Doscha tot betaling van de volgende proceskosten van Ouwehand in hoger beroep:
€ 2.135 aan proceskosten van de bodemprocedure
€ 2.366 aan salaris van de advocaat van Ouwehand (2 procespunten x appeltarief II);
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
veroordeelt Doscha tot betaling van de volgende proceskosten van Walotex in hoger beroep:
€ 2.135 aan proceskosten van de vrijwaringsprocedure
€ 2.366 aan salaris van de advocaat van Walotex (2 procespunten x appeltarief II);
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, W.F. Boele en A.L. Goederee, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 november 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.