In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. Het huwelijk is in 2017 ontbonden na een echtscheidingsverzoek in 2016. De vrouw heeft in de voormalige echtelijke woning gewoond na de scheiding, terwijl de man elders woonruimte heeft moeten huren. De vrouw vordert in hoger beroep betaling van de man voor hypotheeklasten en een gebruiksvergoeding voor de periode dat zij alleen in de woning verbleef. De rechtbank had eerder de man veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw, maar had andere vorderingen afgewezen.
Het hof oordeelt dat de man geacht wordt voor 50% bij te dragen aan de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning, aangezien beide partijen tot de verkoop van de woning gezamenlijk eigenaar waren. De man heeft erkend dat hij sinds de verbreking van de samenleving niet meer heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten. Het hof wijst de vordering van de vrouw tot betaling van € 14.942,- toe, wat de helft is van de door haar betaalde hypotheeklasten. Daarnaast oordeelt het hof dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding van € 8.700,- voor de periode dat zij alleen in de woning verbleef.
Verder wordt de vordering van de vrouw tot verrekening van overige door haar betaalde lasten afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. De vrouw heeft ook recht op de helft van een debetsaldo op een gezamenlijke rekening, wat neerkomt op € 1.447,52. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en bepaalt dat de man in totaal € 12.306,16 aan de vrouw moet betalen, na verrekening van de gebruiksvergoeding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 14 november 2023.