ECLI:NL:GHARL:2023:9591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.313.997/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerend goed na beëindiging van een affectieve relatie met betrekking tot de financiële consequenties en juridische geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verdelingszaak in het personen- en familierecht. De partijen, een man en een vrouw die een affectieve relatie hadden en samenwoonden van 2011 tot begin 2021, zijn de ouders van drie minderjarige kinderen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd bepaald dat de woning aan de vrouw werd toegedeeld voor een bedrag van € 370.000,-. De man betwistte de verdeling en stelde dat hij benadeeld was voor meer dan een kwart, en voerde aan dat de overeenkomst tot stand was gekomen onder invloed van wilsgebreken, zoals bedrog en misbruik van omstandigheden.

Het hof oordeelde dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de toedeling van de woning en de financiële consequenties daarvan. Het hof verwierp het beroep van de man op benadeling, omdat hij de benadeling te zijnen schade had aanvaard. Ook het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de vrouw op de hoogte was van de psychische toestand van de man en dat zij misbruik had gemaakt van zijn situatie. Het hof bevestigde dat de man niet had aangetoond dat hij niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen ten tijde van de overeenkomst. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.313.997/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 209803)
arrest van 14 november 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna
de mante noemen,
advocaat: mr. E. Henkelman-de Mooy te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
die bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna
de vrouwte noemen,
advocaat: mr. G.E. Knol te Hoogezand.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 8 juni 2022 tussen partijen heeft uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit :
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 juli 2022;
- het tussenarrest van het hof van 30 augustus 2022;
- de memorie van grieven met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 15 november 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 8 december 2022 met als bijlage een akte overlegging producties;
- de memorie van antwoord met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 7 september 2023 met bijlage(n).
1.2
Op 28 september 2023 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond vanaf 2011 tot begin 2021. Zij zijn de ouders van drie minderjarige kinderen.
2.2
Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] (verder ook te noemen: de woning). Aan de woning is een hypothecaire geldlening verbonden bij [naam1] B.V. ( [naam1] ), waarvoor partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. De vrouw woont in de woning.
2.3
De man heeft op 16 november 2020 het volgende app-bericht aan de vrouw gestuurd:
“ Wil je aan je ouders vragen of zij een gedeelte van de hypotheek kunnen overnemen (als beleggingsobject). Dan kun je daar blijven wonen. Anders zullen we dat huis moeten verkopen. Jij een huis en ik een huis.”
2.4
In een e-mail van de vrouw en de man aan de notaris van 15 februari 2021 staat het volgende vermeld:
“ Dag meneer [naam2] ,
Vanochtend hebben we telefonisch gesproken over de nieuwe vorm van hypotheek en dat ik van de bank en de adviseur het bericht kreeg dat er geen taxatie nodig is.
Voor de akte van verdeling:
In de hypotheek afgelost bedrag staat op 10 000
Het gedeelte van de overwaarde van [naam3] en de helft van het afgeloste deel van de hypotheek wordt overgedragen aan [geïntimeerde] .
Gezien bij de start van de aankoop van de [adres1] [geïntimeerde] meer geïnvesteerd heeft in de hypotheek als ook in de inrichting van het huis zoals afwerking en vloeren.
Is het zo voldoende?
Hartelijke groet.
[naam3] en [geïntimeerde] ”
2.5
In een e-mail van de notaris aan de vrouw van 22 februari 2021 staat het volgende vermeld:
“ Kan ik er vanuit gaan dat u overeenstemming heeft en dat de woning zal worden verdeeld voor een waarde van € 370.000, dat u de hypotheekverplichting (€ 325.000,00) voor uw rekening neemt en dat ter zake van de verdeling geen bedrag zal worden uitgekeerd of schuldig gebleven aan de heer [appellant] ? ”
2.6
In een e-mail van de vrouw aan de notaris van 22 februari 2021 staat het volgende vermeld:
“ [naam3] zal reageren op dat wij een overeenstemming hebben.”
2.7
In een e-mail van de man aan de notaris van 23 februari 2021 staat het volgende vermeld:
“ [geïntimeerde] is mij geen bedrag verschuldigd na verdeling van het huis voor een bedrag van 370.000 euro. (Mijn gedeelte van het afgeloste bedrag blijft bij [geïntimeerde] )
Het resterende hypotheekbedrag bedraagt 310.000. Kim zal dit aan u aangeven.”
2.8
In een brief van de notaris aan de vrouw van 4 maart 2021, met als bijlage de conceptakte van verdeling, staat het volgende vermeld:
“ Geachte mevrouw [geïntimeerde] ,
Inzake de verdeling van bovengenoemde woning zend ik u hierbij het ontwerp van de door mij opgestelde akte.
Inhoud akteIn de akte wordt de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] toegedeeld en geleverd aan u voor een door u in onderling overleg overeengekomen waarde van
€ 370.000,00. Deze toedeling vindt plaats onder de verplichting voor u om de verplichtingen uit de bestaande hypothecaire geldlening bij [naam1] BV (blijkens het van u ontvangen jaaroverzicht ten bedrage van € 361.161,95) voor uw rekening te nemen. De heer [appellant] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van deze schuld, uw hypotheekadviseur regelt dit.
Ik heb van u begrepen dat u bij de aankoop van de (nieuwbouw)woning meer uit eigen middelen heeft betaald dan de heer [appellant] en dat u nadien de rente- en aflosverplichtingen ter zake van de hypotheekschuld gedurende een bepaalde periode geheel voor uw rekening heeft genomen. Om die reden komt u overeen dat de verdeling van de woning en de hierop betrekking hebbende hypotheekschuld met een gesloten portemonnee plaatsvindt. Er is derhalve geen sprake van over- of onderbedeling van één van de beide partijen.
(…)
De akte van verdeling kan getekend worden zodra het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening geregeld is. Wij nemen dan contact met u op.”
2.9
In een bericht van de man aan de vrouw van 22 maart 2021 staat het volgende vermeld:
“ Dag [geïntimeerde] , ik zie er toch van af om van mijn op het [adres1] huis af te zien. Om mijzelf van jou emotioneel te ontbinden moet ik dit doen zodat jij in de toekomst ook verder kunt met je leven. Ik ga een advocaat in de armen nemen om mij te laten ondersteunen. Ik zal de notaris hiervan ook op de hoogte stellen. (…) Al die berekeningen van mij was een liefdesdaad richting jou die achter niet werd gewaardeerd.”
De vrouw schrijft in reactie hierop in een bericht van 22 maart 2021 het volgende aan de
man:
“ Het huis gaat dan in de verkoop en ga bij m’n ouders wonen met de kids. Ik bel morgen de makelaar.”
De man schrijft in reactie daarop in een bericht van 23 maart 2021 het volgende aan de
vrouw:
“ Ik heb de voorkeur dat jij het huis overneemt en anders probeer ik t over te nemen. De
makelaar moet t alleen voorlopig taxeren. ”
2.1
Bij e-mail van 29 maart 2021 heeft [naam4] , Financieel Adviseur bij [naam5] te [plaats1] , (verder ook te noemen: de financieel adviseur) aan de vrouw bericht dat de hypotheek akkoord is en dat de stukken zijn verstuurd naar de notaris.
2.11
[naam1] heeft ten behoeve van de ondertekening van de akte van verdeling, in aanvulling op de hypotheekakte van partijen van 27 november 2018, een door partijen te ondertekenen akte ontslag van de man uit hoofdelijke aansprakelijkheid opgemaakt en ondertekend op 29 maart 2021.
2.12
In een e-mail van de man aan de notaris van 29 maart 2021 staat het volgende vermeld:
“ (…) Hierbij kom ik terug op mijn e-mail van 23 2 2021 waarin ik akkoord ging met opstellen akte van verdeling.
Reden wijzigen standpunt
In tegenstelling tot hetgeen ik in deze e-mail heb verklaard, ben ik na het inwinnen van verschillende adviezen tot de conclusie gekomen dat de tot nu toe vastgestelde verdeling niet juist is. Daarbij komt dat, vanwege uw advies aangaande de mogelijke belastingvordering en afwikkelingsproblematiek achteraf, het mij beter voorkomt de verdeling terstond te regelen. Ten tijde van het sturen van mijn e-mail van 23 2 2021 waarin ik akkoord ging met opstellen akte van verdeling was ik niet in de positie om de gevolgen van mijn verklaring te kunnen inschatten. Om deze reden zie ik af van de tot nu toe vastgestelde verdeling en trek ik mijn eerdere verklaring in. (…)
Concreet stel ik voor om de waarde van het huis te taxeren. Daarbij kan mijns inziens onder andere acht worden geslagen op een nabij gelegen woning in dezelfde straat die op dit moment te koop wordt aangeboden voor € 459.000., Ik stel daarom voor om de tot nu toe verrichte aflossingen per verdelingsdatum evenredig te verdelen (50/50), met inbegrip van de door mij verrichte werkzaamheden. (…)
Graag verneem ik van u wanneer u de akte van verdeling heeft aangepast en of het mogelijk is om een separate overeenkomst aangaande de afwikkeling bij te sluiten bij de akte van verdeling. Hierbij merk ik verder uitdrukkelijk op dat ik niet akkoord ga met de tot nu toe opgestelde akte van verdeling.”
2.13
In een e-mail van de vrouw aan de man van 5 april 2021 staat het volgende vermeld:
“ Mijn tegenvoorstel op jouw mail dd 29.3.2021 naar de notaris is dat we het huis binnen 14 dagen in de verkoop zetten tegen huidige marktwaarde die wordt bepaald door de hoogste bieder. ten behoeve van de voortgang graag reactie uiterlijk woensdag as, ”
2.14
In een e-mail van de vrouw aan de man van 6 april 2021 staat het volgende vermeld:
“ Als reactie op jouw mail naar de notaris, ben ik de conclusie gekomen dat ik niet in [adres1]
kan wonen.
Mijn voorstel is, om het huis in de verkoop te zetten met de huidige marktwaarde en / of dat jij het huis koopt.
Zou je deze week hierop kunnen reageren?”
2.15
In een e-mail van de financieel adviseur aan de vrouw van 3 augustus 2021 staat het volgende vermeld:
“ 21 december jl. ben jij met [naam3] bij me geweest om te inventariseren of het mogelijk was dat jij de hypotheek zou overnemen. De waarde t.b.v. de verdeling hebben in overleg vastgesteld op het hypotheekbedrag. Ik heb hierbij aangegeven dat dit mogelijk was.”
2.16
Bij vonnis in kort geding van 28 september 2021 heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, de man veroordeeld de aan de dagvaarding gehechte akte van verdeling en alle voor levering van zijn onverdeelde aandeel in de woning aan de vrouw vereiste stukken te (doen) ondertekenen bij notariaat [naam2] . De man is bij arrest van dit hof van 1 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard in het door hem tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep, omdat hij zijn hoger beroep heeft ingetrokken en om doorhaling van de zaak heeft gevraagd.
2.17
De hypotheekadviseur van de vrouw heeft haar op 21 maart 2023 bericht dat [naam1] de definitieve bindende offerte aan haar heeft verstrekt. De notaris heeft de vrouw bij e-mail van 20 april 2023 echter bericht dat de toedeling van de woning aan de vrouw pas kan worden gerealiseerd als het hof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De vrouw heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld voor een bedrag van € 370.000,-;
II. de man te gelasten om binnen 5 dagen na datum van het in dezen te wijzen vonnis mee te werken aan het plaatsen van zijn handtekening bij de eigendomsoverdracht van de woning aan de vrouw, bij gebreke waarvan het vonnis in de plaatst treedt voor de vereiste medewerking en handtekening van de man die nodig zijn voor levering van de woning;
III. de man te veroordelen vanaf datum 1 juni 2021 dan wel een datum die de rechtbank juist acht, de helft van de woonlasten, derhalve een bedrag van € 650,50 per maand te betalen, alsmede de helft van de overige eigenaarslasten, nader te bepalen;
VI. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
De man heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
II. te bepalen dat partijen ten aanzien van de afwikkeling van de beperkte (naar het hof begrijpt: eenvoudige) gemeenschap van de woning geen overeenstemming hebben bereikt;
III. te bepalen dat de beperkte (naar het hof begrijpt: eenvoudige) gemeenschapsgoederen op grond van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verdeeld dienen te worden, op de wijze zoals door de man verzocht;
IV. de vrouw te veroordelen om de hypothecaire lasten van de woning tijdig te voldoen aan de hypotheeknemer, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom groot
€ 500,-, betaalbaar te stellen aan de man, voor iedere maand dat de vrouw een achterstand laat ontstaan;
V. de vrouw te gelasten kenbaar te maken, zulks binnen één maand na betekening van het vonnis, of zij de woning in eigendom wenst te verkrijgen, zulks tegen een waarde gelijk aan de nog te verrichten taxatiewaarde na vrije verkoop, onder de verplichting voor de vrouw om de man te vrijwaren voor de op deze woning rustende hypothecaire geldleningen en deze als eigen schuld te voldoen, alsmede – indien de vrouw de woning wenst te verkrijgen – de vrouw te veroordelen om medewerking te verlenen aan de toedeling van de woning binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van het vonnis, onder voornoemde voorwaarden aan de vrouw, waarbij de kosten van de leverings- en hypotheekakte voor rekening van de vrouw komen;
VI. te gelasten dat de vrouw uit hoofde van overbedeling een bedrag aan overwaarde dient te voldoen, zijnde de verkoopprijs onder aftrek van de huidige omvang van de hypothecaire lening;
VII. althans indien de vrouw na ommekomst van deze maand de woning niet onder deze voorwaarden wenst te verkrijgen, de man te machtigen tot het te gelde maken van de woning, met dien verstande dat de man zich dient te houden aan de volgende voorwaarden:
  • de koop dient te worden gesloten onder gebruikelijke voorwaarden en bedingen;
  • de verkoopprijs dient te liggen boven de € 527.527,- kosten koper;
  • de verkoopkosten gaan de gebruikelijke makelaarscourtage niet te boven;
  • het transport zal plaatsvinden ten overstaan van de notaris die door de potentiële kopers wordt aangewezen;
althans onder dusdanige voorwaarden en binnen de termijnen die de rechtbank juist acht;
VIII. de vrouw te veroordelen medewerking te verlenen aan de levering van de op bovenstaande condities verkochte woning en te bepalen dat, indien de vrouw - daartoe door de door de koper(s) aangewezen notaris uitgenodigd - niet op de aangegeven datum en tijdstip op diens kantoor verschijnt, de man gerechtigd is het vonnis in de plaats te stellen van de wilsbeschikking van de vrouw in de notariële akte waarbij de woning wordt geleverd, alsmede te bepalen dat de aldus opgemaakte akte rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven, dan wel een vertegenwoordiger casu quo onafhankelijk persoon te benoemen die de door de vrouw te verrichten rechtshandeling tot levering van de onroerende zaak namens de vrouw en op haar kosten dient te verrichten;
IX. de vrouw te gelasten om uiterlijk ten tijde van de levering van de woning aan een derde, deze woning ontruimd te hebben en te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom betaalbaar te stellen aan de man van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw na voornoemde termijn hiermee in gebreke is;
X. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.3
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 8 juni 2022 in conventie en in reconventie:
- voor recht verklaard dat de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] aan de vrouw wordt toegedeeld voor het bedrag van € 370.000,-;
- de man gelast om binnen vijf dagen na de datum van het vonnis mee te werken aan het plaatsen van zijn handtekening bij de eigendomsoverdracht van de woning aan de vrouw, bij gebreke waarvan het vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening van de man die nodig is voor levering van de woning;
- bepaald dat de vrouw de kosten van de leverings- en hypotheekakte voor haar rekening neemt;
- de vrouw veroordeeld om de hypothecaire lasten van de woning tijdig te voldoen aan de hypotheeknemer;
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.De vordering en de beoordeling van de grieven

4.1
De man is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 juni 2022. In de memorie van grieven vordert de man vernietiging van het vonnis van 8 juni 2022 en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat partijen ten aanzien van de afwikkeling van de beperkte (naar het hof
begrijpt: eenvoudige) gemeenschap ten aanzien van de woning geen overeenstemming hebben bereikt;
II. te bepalen dat de beperkte (naar het hof begrijpt: eenvoudige) gemeenschapsgoederen op grond van artikel 3:185 BW verdeeld dienen te worden, zoals de man verzocht heeft;
III. de vrouw te veroordelen om de hypothecaire lasten van de woning tijdig te voldoen aan de hypotheeknemer, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom groot
€ 500,-, betaalbaar te stellen aan de man, voor iedere maand dat de vrouw een achterstand laat ontstaan;
IV. de vrouw te gelasten kenbaar te maken, zulks binnen één maand na betekening van het arrest, of de vrouw de woning in eigendom wenst te verkrijgen, zulks tegen een waarde gelijk aan de nog te verrichten taxatiewaarde na vrije verkoop, onder de verplichting van de vrouw om de man te vrijwaren voor de op deze woning rustende hypothecaire geldleningen en deze als eigen schuld te voldoen, alsmede – indien de vrouw de woning wenst te verkrijgen – de vrouw te veroordelen om medewerking te verlenen aan de toedeling van deze woning binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van het arrest, onder voornoemde voorwaarden aan de vrouw, waarbij de kosten van de leverings- en hypotheekakte voor rekening van de vrouw komen;
V. te gelasten dat de vrouw uit hoofde van overbedeling een bedrag aan overwaarde dient te voldoen, zijnde de verkoopprijs onder aftrek van de huidige omvang van de hypothecaire geldlening;
VI. althans indien de vrouw na ommekomst van deze maand de woning niet onder deze voorwaarden wenst te verkrijgen, de man te machtigen tot het te gelde maken van de woning, met dien verstande dat de man zich dient te houden aan de volgende voorwaarden:
- de koop dient te worden gesloten onder gebruikelijke voorwaarden en bedingen;
- de verkoopprijs dient te liggen boven de € 527.527,- kosten koper;
- de verkoopkosten gaan de gebruikelijke makelaarscourtage niet te boven;
- het transport zal plaatsvinden ten overstaan van de notaris die door de potentiële kopers wordt aangewezen;
althans onder dusdanige voorwaarden en binnen de termijnen die het hof in goede justitie juist acht;
VII. de vrouw te veroordelen medewerking te verlenen aan de levering van de op bovenstaande condities verkochte woning en te bepalen dat, indien de vrouw daartoe door de door de koper(s) aangewezen notaris uitgenodigd, niet op de aangegeven datum en tijdstip op diens kantoor verschijnt, de man gerechtigd is het door het hof te wijzen arrest in de plaatst te stellen van de wilsbeschikking van de vrouw in de notariële akte waarbij de woning wordt geleverd, alsmede te bepalen dat de aldus opgemaakte akte rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven, dan wel een vertegenwoordiger casu quo onafhankelijk persoon te benoemen die de door de vrouw te verrichten rechtshandeling tot levering van de woning namens de vrouw en op diens kosten dient te verrichten;
VIII. de vrouw te gelasten om uiterlijk ten tijde van de levering van de woning aan een derde deze woning ontruimd te hebben en te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom betaalbaar te stellen aan de man van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw na voornoemde termijn hiermee in gebreke blijft;
IX. de vrouw in beide instanties te veroordelen in de kosten van de voorliggende procedure.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
4.3
Ter zitting heeft de vrouw aanvullend gevorderd om de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissingIntrekking

5.1
Ter zitting heeft de man zijn vordering onder III., om de vrouw op straffe van een dwangsom te veroordelen om de hypothecaire lasten van de woning tijdig te voldoen, ingetrokken. Deze vordering zal het hof hierna daarom niet bespreken.
5.2
De man heeft ter zitting ook het beroep dat hij heeft gedaan op onrechtmatige daad ingetrokken, zodat het hof ook daar in dit arrest niet op in zal gaan.
Inleiding
5.3
Partijen hebben informeel samengeleefd, in die zin dat zij hebben samengewoond zonder te zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap te zijn aangegaan. Evenmin hebben zij de vermogensrechtelijke gevolgen van hun samenwoning vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst. Daardoor is ter zake van de woning, die aan partijen ieder voor de onverdeelde helft is geleverd, een eenvoudige gemeenschap van woning ontstaan waarop het bepaalde in artikel 3:166 BW van toepassing is.
Zijn partijen een verdeling van de woning als bedoeld in artikel 3:182 BW overeengekomen?
5.4
Het hof ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of partijen de woning al hebben verdeeld als bedoeld in artikel 3:182 BW, in die zin dat zij niet alleen over de toedeling van de woning aan de vrouw, maar ook over de financiële consequenties daarvan voor hen beiden overeenstemming hebben bereikt.
5.5
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de toedeling van de woning aan de vrouw tegen een waarde van € 370.000,- en daarmee “met gesloten beurzen”. Het hof neemt de motivering van de rechtbank na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Daaraan voegt het hof het volgende toe. Dat partijen deze afspraak hebben gemaakt, vindt naar het oordeel van het hof met name bevestiging in de
e-mail van de man aan de notaris van 23 februari 2021 (r.o. 2.7). In deze e-mail bevestigt de man naar aanleiding van de vraag van de notaris in diens e-mail van 22 februari 2021 (r.o. 2.5) zowel de afspraak dat de woning zal worden toegedeeld aan de vrouw, als de afspraak dat dit tegen een waarde van € 370.000,- zal gebeuren en dat het aandeel van de man in het afgeloste bedrag bij de vrouw blijft. Ter zitting heeft de man op vragen van het hof geantwoord dat het voor hem ten tijde van het maken van deze afspraken van belang was dat de kinderen van partijen in de woning zouden kunnen blijven wonen en dat het hem op dat moment niet uitmaakte hoe dat zou worden gerealiseerd. De man vond naar eigen zeggen alles wel goed en stelt dat hij zich heeft bedacht toen de vrouw hem op een later moment vertelde dat zij een kind wilde met haar nieuwe partner. Dat de man (aanvankelijk) heeft ingestemd met deze wijze van verdeling vindt ook bevestiging in de e-mail van de man van 29 maart 2021 (r.o. 2.12), waarin hij expliciet benoemt dat hij in zijn e-mail van 23 februari 2021 akkoord ging met het opstellen van de akte van verdeling. Dit maakt naar het oordeel van het hof dat voldoende is komen vast te staan dat partijen de door de vrouw gestelde overeenstemming hadden bereikt. Dat de man in de veronderstelling verkeerde pas aan de overeenkomst gehouden te zijn zodra deze schriftelijk zou zijn vastgelegd, maakt dit oordeel niet anders, omdat die veronderstelling juridisch niet juist is.
Is er nadien een nadere overeenkomst tot stand gekomen?
5.6
De man stelt dat partijen na de totstandkoming van de hiervoor genoemde overeenkomst nader in overleg met elkaar zijn getreden en zijn overeengekomen dat de woning zou worden verkocht aan een derde. De man verwijst in dit verband naar de e-mails van de vrouw van 5 april 2021 (r.o. 2.13) en van 6 april 2021 (r.o. 2.14). De vrouw betwist dat partijen een nadere overeenkomst met elkaar zijn aangegaan. De man heeft volgens de vrouw niet gereageerd op haar voorstel om de woning te verkopen en daarom is geen (nadere) overeenkomst tot stand gekomen.
5.7
Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat partijen nadien een nadere overeenkomst met elkaar hebben gesloten, inhoudende dat de woning zou worden verkocht aan een derde. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen na het bericht van de vrouw van 22 maart 2021 (r.o. 2.9) en de in beginsel afwijzende reactie van de man daarop van de dag daarna, met elkaar in onderhandeling zijn gebleven. De vrouw heeft vervolgens op 5 april 2021 een e-mail aan de man gestuurd met daarin een voorstel om de woning te koop te zetten en dit voorstel in haar e-mail van 6 april 2021 nog eens herhaald. Hoewel de man heeft gesteld dat hij hierop is ingegaan, blijkt uit de stukken niet dat dit voorstel door de man is aanvaard. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de man te stellen en te bewijzen dat een nadere overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft de man ter zitting gevraagd waaruit volgens hem blijkt dat hij het voorstel van de vrouw van 5 en 6 april 2021 heeft aanvaard en hij heeft daarop geen afdoende antwoord kunnen geven. Dat het voor hem duidelijk was dat de woning zou worden verkocht is daarvoor onvoldoende. De man heeft naar het oordeel van het hof in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat partijen nader met elkaar zijn overeengekomen dat de woning zou worden verkocht. Dat betekent dat het hof ervan uitgaat dat partijen zijn overeengekomen dat de woning zou worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 370.000,-.
Is de overeenkomst van verdeling vernietigbaar?
5.8
De man heeft zich subsidiair op de vernietigbaarheid van deze overeenkomst beroepen, op verschillende gronden. Het hof zal deze hierna bespreken.
Benadeling voor meer dan een vierde gedeelte (artikel 3:196 BW)
5.9
De man beroept zich in de eerste plaats op benadeling voor meer dan een vierde. Hij stelt dat de waarde van de woning ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van partijen ten minste € 527.527,- bedroeg. Een soortgelijke woning als die van partijen, aan de [adres2] , is begin april 2021 voor dat bedrag verkocht. Uitgaande van die waarde en in aanmerking nemend een restant hypotheekschuld van € 360.000,-, zou de overwaarde
€ 167.527,- bedragen en zou de man uit hoofde van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van partijen, recht hebben gehad op een bedrag van € 83.763,50. De man betwist verder dat de vrouw enige vordering op hem heeft in verband met door haar te veel betaalde rente en aflossing op de hypotheekschuld en hij wijst erop dat de vrouw ten tijde van de samenwoning van partijen meer dan € 30.000,- heeft kunnen aflossen op haar studieschuld.
5.1
De vrouw vindt primair dat de man de benadeling voor meer dan een vierde niet heeft onderbouwd en subsidiair dat hij de benadeling te zijnen schade heeft aanvaard. De vrouw stelt dat de man ruim vóór 23 maart 2021 wist dat de woning meer waard was € 370.000,-. De notaris heeft de man daar uitdrukkelijk over geïnformeerd en partijen zijn in het proces ook begeleid door een hypotheekadviseur. Partijen hebben volgens de vrouw rekening gehouden met het feit dat de vrouw vanuit eigen middelen in de woning heeft geïnvesteerd en met het feit dat de vrouw tijdens het huwelijk meer heeft bijgedragen in de rente en aflossing van de hypotheekschuld.
Een verdeling is op grond van het eerste lid van artikel 3:196 BW vernietigbaar wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld.
Wanneer de benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, wordt de benadeelde vermoed te hebben gedwaald (artikel 3:196 lid 2 BW). Dit vermoeden van dwaling is weerlegbaar.
Een verdeling is niet op grond van dwaling vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard, aldus lid 4 van artikel 3:196 BW.
5.11
Wat er ook zij van de vraag of is komen vast te staan dat de man met de overeengekomen verdeling voor meer dan een vierde is benadeeld, het hof is van oordeel dat de man een eventuele benadeling te zijnen schade heeft aanvaard als bedoeld in artikel 3:196 lid 4 BW. Daarom is de verdeling niet op grond van dwaling vernietigbaar. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van de man ter zitting blijkt dat hij ten tijde van het maken van de afspraak over de toedeling van de woning aan de vrouw wist dat de woning meer waard was dan € 370.000,-. De notaris heeft dat ook met partijen besproken. De man heeft op vragen van het hof geantwoord dat hij er wel over heeft nagedacht om aanspraak te maken op de helft van de overwaarde van de woning, maar dat hij daarvan heeft afgezien omdat hij graag wilde dat de kinderen in woning zouden kunnen blijven wonen. Daarmee heeft de man de benadeling te zijnen schade aanvaard. Dat hij later spijt heeft gekregen van deze keuze doet daar niet aan af. Ook het feit dat het achteraf volgens de man om een aanzienlijke overwaarde blijkt te zijn gegaan, maakt dit oordeel niet anders. Partijen hebben er immers bewust voor gekozen om de woning ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet te laten taxeren.
Wilsgebreken
5.12
De man stelt verder dat de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen onder invloed van wilsgebreken en dat de overeenkomst daarom vernietigbaar is.
5.13
Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De man beroept zich op bedrog (artikel 3:44 lid 3 BW) en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW).
5.14
Voor zover de man een beroep heeft gedaan op bedrog, is het hof van oordeel dat hij dit beroep onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, zodat dit beroep niet slaagt.
5.15
Ter onderbouwing van het beroep op misbruik van omstandigheden voert de man aan dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van verdeling in een labiele geestestoestand verkeerde, die veroorzaakt werd door het uiteengaan van partijen. De man stelt dat bij hem sprake was van zware depressieve klachten en suïcidale gedachten. In november 2020 is hij arbeidsongeschikt geraakt en hij heeft daarvoor vanaf maart 2021 behandeling ondergaan. De man stelt dat de vrouw hem ondanks zijn ernstige gemoedstoestand heeft bewogen om de overeenkomst aan te gaan, waarbij de woning met gesloten beurzen aan haar zou worden toegedeeld. Dat had zij niet behoren te doen en zij heeft daarmee misbruik van omstandigheden gemaakt. De man wijst erop dat de vrouw als GZ-psycholoog emotionele instabiliteit als geen ander kan inschatten. Dat had haar moeten beletten om de man te bewegen een regeling te treffen, waarbij hij zijn deel in de overwaarde van de woning zou afstaan.
5.16
Van misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
5.17
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man zijn stelling dat sprake is van misbruik van omstandigheden door de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Niet is komen vast te staan dat de vrouw wist of had moeten begrijpen dat de man, zoals hij stelt, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van verdeling in een labiele geestestoestand verkeerde. Uit het overgelegde behandelplan van 12 juli 2021 blijkt weliswaar dat bij de man sprake was van een depressieve stoornis, die licht tot matig van ernst was, maar niet is komen vast te staan dat de vrouw wist of moest begrijpen dat de man als gevolg daarvan werd bewogen tot het aangaan van de overeenkomst van verdeling. De vrouw heeft betwist dat zij op de hoogte was van de psychische toestand van de man en de man heeft geen stukken ingebracht waaruit blijkt dat de vrouw dat wel wist. Het hof heeft de vrouw ter zitting gevraagd of zij heeft gezien dat zich bij de man depressieve klachten ontwikkelden. Zij heeft daarop geantwoord dat zij vaak aan de man heeft gevraagd hoe het met hem ging en steevast als antwoord kreeg dat het goed met hem ging. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat van de vrouw had mogen worden verwacht dat zij als GZ-psycholoog de emotionele instabiliteit bij hem zou duiden, alleen al vanwege het feit dat zij daarover geen informatie van de man kreeg. Dit in aanmerking nemend, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat bij de totstandkoming van de overeenkomst van verdeling sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door de vrouw.
Wilsontbreken
5.18
De man heeft verder aangevoerd dat de overeenkomst tussen partijen vernietigbaar is, omdat deze tot stand is gekomen onder invloed van een stoornis in zijn geestesvermogens (artikel 3:34 BW). Hij wijst erop dat hij onder behandeling is geweest voor depressiviteit.
5.19
De vrouw heeft zich hiertegen verweerd en onder meer aangevoerd dat zij er op het moment van het sluiten van de overeenkomst gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de man de wil had om de overeenkomst te sluiten (artikel 3:35 BW). De stoornis van de man was voor haar niet kenbaar.
5.2
Artikel 3:34 BW bepaalt dat als iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord iets heeft verklaard, een met de verklaring overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette of indien de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
5.21
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij bij het aangaan van de overeenkomst vanwege een stoornis in zijn geestvermogens niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen. Het hof is het op basis van de stukken die er waren in eerste aanleg eens met dit oordeel van de rechtbank en maakt dit oordeel na eigen onderzoek tot de zijne. De man heeft in de memorie van grieven aangekondigd dat hij nog nadere stukken in het geding zou brengen ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 3:34 lid 1 BW, maar dat heeft hij nagelaten. Het hof heeft de man ter zitting gevraagd waarom hij geen nadere stukken in het geding heeft gebracht om de stoornis in zijn geestvermogens te onderbouwen. Daarop heeft hij geantwoord dat hij dit uit privacyoverwegingen niet heeft gedaan. Dat komt voor zijn rekening en risico. Bij gebreke van een nadere onderbouwing is niet komen vast te staan dat bij de man ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van verdeling sprake was een stoornis in zijn geestvermogens en gaat het beroep van de man op artikel 3:34 lid 1 BW niet op.
5.22
Het vorenstaande betekent dat de grieven van de man niet slagen.
De proceskosten
5.23
Het hof wijst de vordering van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep af. Partijen zijn ex-echtgenoten en het hof is daarom van oordeel dat de proceskosten tussen partijen moeten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen de vrouw ter zitting heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt in familierechtelijke zaken af te wijken en anders te oordelen.
Conclusie
5.24
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en beslissen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 juni 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, waarbij het hof verstaat dat onder 5.1 van dit vonnis de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] bedoeld wordt;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, M.P. den Hollander en C. Coster en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 november 2023.