ECLI:NL:GHARL:2023:9588

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
21-001272-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en veroordeling voor poging tot doodslag met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van diefstal met geweld, maar is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot doodslag. De feiten dateren van 1 maart 2019, toen de aangever meerdere malen met een mes werd gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een doorstoken blindedarm. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever als voldoende beoordeeld, ondersteund door DNA-bewijs dat de betrokkenheid van de verdachte aantoont. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat zijn alternatieve scenario niet aannemelijk was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelplicht voor verslavingszorg. De redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot strafvermindering. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 27.950,80 aan schadevergoeding, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001272-21
Uitspraak d.d.: 15 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 3 maart 2021 met parketnummer 16-025925-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag ] 1975,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 1 september 2021, 12 januari 2022, 9 november 2022, 28 februari 2023, 23 oktober 2023 en 15 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat een bedrag van € 3.222,00 aan proceskosten wordt toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, naar voren is gebracht.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij door
mr. R. van Huijgevoort, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 maart 2021 ter zake van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 27.000,80, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en heeft de rechtbank een bedrag van € 2.163,00 aan proceskosten toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de polsen/handen en/of de (onder)buik en/of het gezicht ter hoogte van de (linker)wenkbrauw en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam van die [benadeelde] heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde blinde darm (waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was en waarbij de blinde darm is verwijderd), heeft/hebben toegebracht, door meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de (onder)buik, althans het lichaam van die [benadeelde] te steken en/of snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de polsen/handen en/of de (onder)buik en/of liet gezicht ter hoogte van de (linker)wenkbrauw en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam van die [benadeelde] heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een portemonnee en/of een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, op die [benadeelde] heeft/hebben gericht en/of
- met die [benadeelde] heeft/hebben gevochten en/of
- met dat pistool, althans dat op een pistool gelijkend voorwerp, die [benadeelde] op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- die [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de polsen/handen en/of de (onder)buik en/of het gezicht ter hoogte van de (linker)wenkbrauw en/of de (linker)benen, althans het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Waardering van het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de betrokkenheid van verdachte blijkt uit de verklaring van aangever, het DNA-mengspoor op de linkermouw van de jas van de medeverdachte, de DNA-sporen van aangever op de [merk ] -schoen van verdachte en telefoongegevens. Aangever heeft ter terechtzitting van het hof van 12 januari 2022 verklaard dat hij verdachte herkent als één van de personen die hem heeft beroofd en geweld heeft gepleegd. Deze verklaring is voldoende betrouwbaar en kan derhalve voor het bewijs worden gebezigd. De verklaringen van verdachte met betrekking tot een alternatief scenario lijken eerder op een geconstrueerd relaas om een uitleg bij de belastende onderzoeksgegevens te vinden, dan op een waarheidsgetrouwe beschrijving van een gebeurtenis. Van deze verklaringen dient dan ook niet uitgegaan te worden. Indien het hof wel uitgaat van de verklaring van verdachte, is het de vraag van welke verklaring moet worden uitgegaan, aangezien verdachte verschillende verklaringen heeft afgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat de bevindingen met betrekking tot de [merk ] -schoenen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Het gebruik van deze bevindingen is volgens de raadsman in strijd met
equality of armsen het materiaal is niet op deugdelijke, althans niet op deugdelijk gebleken wijze verkregen. Daarnaast heeft verdachte een alternatief scenario aangevoerd dat niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Mocht verdachte worden veroordeeld ter zake van het onder 2 tenlastegelegde, dan is sprake van strijd met het IVBPR.
Oordeel van het hof

Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Aangever heeft op 1 maart 2019 tegenover verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat hij
€ 35.000,00 bij zich had. Op diezelfde dag heeft aangever in het ziekenhuis tegenover verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat hij € 37.000,00 aan contant geld bij zich had. Drie personen zouden het contante geld, de portemonnee en de mobiele telefoon van aangever hebben gestolen. Aangever heeft toen ook verklaard dat mogelijk nog een groot deel van het contante geld in zijn auto lag. In het ziekenhuis heeft de politie een telefoon van aangever in beslag genomen. In het voertuig van aangever heeft de politie op de achterbank een roze gekleurde doek met daarop bloedvlekken gevonden, met daarin een hoeveelheid gebundelde bankbiljetten. Het ging om een bedrag van € 9.750,00. Aangever heeft vervolgens in zijn aangifte verklaard dat hij € 37.000,00 bij zich had, in pakketjes van € 5.000,00, en dat in zijn jaszak nog drie coupures van € 500,00 zaten. Deze coupures zijn later door de politie in een jas in de auto van aangever aangetroffen. Aangever heeft verklaard dat hij het geld in de woning eerst op de tafel heeft gelegd en daarna, toen één van de mannen zei: “Geef mij je geld”, in de linker broekzak heeft gestopt. Op 2 maart 2019 is aangever wederom gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij zo’n € 37.400,00 of € 37.500,00 bij zich had. Op 13 maart 2019 is aangever nog eens gehoord en verklaarde hij dat hij € 37.500,00 bij zich had, het geld niet van hem is en dat hij het moet teruggeven. Ter terechtzitting in eerste aanleg is aangever als getuige gehoord. Toen heeft hij verklaard dat hij tussen de € 36.000,00 en
€ 37.000,00 bij zich had. Ter terechtzitting van het hof is aangever ook gehoord en toen heeft hij verklaard dat hij € 37.000,00 bij zich had.
Het hof is van oordeel dat aangever wisselend heeft verklaard over de hoeveelheid geld die hij bij zich zou hebben gehad. Daarnaast wordt de verklaring van aangever dat een geldbedrag, een portemonnee en een telefoon van hem zijn gestolen, niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Gelet hierop acht het hof het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen. Het hof spreekt verdachte hiervan dan ook vrij.
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde betoogd dat een veroordeling voor dit feit strijdig is met artikel 14, vijfde lid, IVBPR, nu verdachte voor dit feit door de rechtbank is vrijgesproken. De raadsman verwijst hiervoor naar de zaak [naam 1] tegen Nederland. Nu het hof eveneens komt tot een vrijspraak voor dit feit, behoeft dit verweer geen nadere bespreking.

Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsmiddelen
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van de politie Eenheid Midden-Nederland met nummer [nummer ] , inhoudend als verklaring van [benadeelde] , geboren op [geboortedatum ] :
Op 1 maart 2019 omstreeks 15:22 uur kwam ik aan op de [adres 2] te [plaats 1] . [medeverdachte] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) had voor mij döner geregeld dus ik ging binnen eten. Intussen verliet [medeverdachte] de woning door de voordeur. Toen [medeverdachte] weer binnenkwam waren er twee Marokkaanse mannen bij hem. Een van die twee mannen kende ik nog van een jaar of vier geleden. Ik weet dat hij [betrokkene] heet en in [plaats 2] woonde. [betrokkene] pakte mij beet om mijn bovenlichaam. Toen ik mij los wilde maken, pakte [medeverdachte] mijn hoofd vast. Met één hand hield hij mij onder mijn kaak vast en zijn andere hand bovenop mijn hoofd. Nog steeds probeerde ik mij los te maken van [medeverdachte] en [betrokkene] . Ik zag dat de derde man op ongeveer twee meter afstand bij mij vandaan stond. Ik zag dat hij in zijn hand een mes vasthield. De derde man kwam op mij af en stak mij. Ik geloof dat de derde man mij aan beide zijden van mijn lichaam één keer met het mes stak. Ik viel over de tafel en kwam op de grond terecht. De drie mannen sprongen op mij. [medeverdachte] en [betrokkene] stompten mij en de derde man stak mij nog enkele keren met het mes. Daarna raakte ik even buiten westen. Toen ik bijkwam zag ik de drie mannen niet meer. Ik heb in de keuken mijn geld verstopt in de prullenbak. Vervolgens ben ik gaan kijken of de mannen ook echt weg waren. Daarna heb ik mijn geld weer gepakt, in een vaatdoek gewikkeld en onder het bed verstopt. Ik ben naar buiten gegaan. Een man belde de politie. Ik ben de woning weer ingegaan en pakte mijn geld onder het bed vandaan en mijn jas. Buiten ben ik gelijk naar mijn auto gegaan en heb het geld in de vaatdoek onder de bijrijdersstoel gelegd. Daarna kwamen de politie en een ambulance.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik zag dat het betrokken slachtoffer (
het hof begrijpt: [benadeelde]) op basis van deze triage zeer ernstig/levensbedreigend gewond was. Ik zag dat hij meerdere ernstige bloedingen had, waaronder in zijn buikstreek. Op basis van de snee in zijn buikstreek zag ik dat er mogelijk sprake was van ernstig inwendig bloedverlies, bovendien op een plek waar veel vitale delen van het lichaam zitten.
Ik zag dat het slachtoffer na verloop van minuten zeer duidelijke shockverschijnselen vertoonde, ten gevolge van ernstig bloedverlies. Ik zag dat het bewustzijn van het slachtoffer steeds meer verminderde.
Nadat de ambulance ter plaatse was gekomen, werd ook door hen vastgesteld dat het slachtoffer in shock was, door ernstig bloedverlies. Er werd besloten dat het slachtoffer naar een academisch ziekenhuis gebracht moest worden. Er werd vastgesteld dat het slachtoffer dermate veel bloed had verloren, dat het noodzakelijk was dat de Lifeliner traumahelikopter het Mobiel Medisch Team een rendez-vous maakte met de ambulance, om het bloedniveau van het slachtoffer zo spoedig mogelijk aan te vullen. Deze rendez-vous heeft plaatsgevonden op de oprit van de A27 ter hoogte van [plaats 1] , terwijl de ambulance onderweg was naar het [UMC] [plaats 2] .
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een letselbeschrijving d.d. 15 mei 2019, opgemaakt door [forensisch arts] , forensisch arts [GGD] , opgenomen op pagina 405 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Medische informatie betreffende: [benadeelde] (
het hof begrijpt: [benadeelde])
Geboortedatum: [geboortedatum ]
Gemelde toedracht: meneer geeft aan mishandeld te zijn
Lichaamsdeel: hoofd
Beschrijving: onder het linkeroog bevindt zich een blauw gele verkleuring, zich uitstrekkend tot ongeveer 2 cm onder het oog.
Soort: bloeduitstorting
Lichaamsdeel: linkerbeen
Beschrijving: op de buitenzijde van het linkerbeen, ongeveer ter hoogte van het heupgewricht, bevindt zich een dwarse snijwond met een breedte van ongeveer 2 cm, gehecht met 2 hechtingen.
Soort: snijwond
Lichaamsdeel: rechterhand
Beschrijving: op de binnenzijde van de basis van de rechterduim bevindt zich een snijverwonding met een lengte van ongeveer 3,5 cm, gehecht met drie hechtingen.
Soort: snijwond
Lichaamsdeel: linkerhand
Beschrijving: op de rug van de linkerhand, ongeveer drie cm boven de pols, bevindt zich een dwarse snijwond met een breedte van ongeveer 7 cm, gehecht met drie hechtingen.
Soort: snijwond
Lichaamsdeel: buik
Beschrijving: op de voorzijde van de buik bevindt zich een verticaal operatielitteken, om de navel heen gesneden, met een lengte van ongeveer twintig centimeter (ongeveer tien cm boven en tien cm onder de navel).
Uit het operatieverslag blijkt dat de buik is geopend om deze van binnen te inspecteren op verwondingen. Daarbij bleek dat de basis van de blindedarm was doorstoken. De blindedarm is daarom verwijderd.
Op de voorzijde van de buik, ongeveer tien cm rechts van de navel, bevindt zich een krasverwonding met een lengte van ongeveer drie cm.
Ongeveer centraal in het rechter onderkwadrant van de buik bevindt zich een wat rafelige, als het ware kruisvormige, snijverwonding met een hoogte van 3 cm en een breedte van ongeveer twee centimeter, gehecht met 1 hechting.
Soort: snijwond
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking van een woning – verslag van binnentreden door de rechter-commissaris, met bijlage, d.d. 5 februari 2020, bijgevoegd aan het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 20 januari 2021, inhoudend als relaas van S.C.A. van Kuijeren en S. Janssen:
Op 29 januari 2020 deed mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, in bijzijn van de griffier, S. Janssen, op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering een doorzoeking ter inbeslagneming op het adres: [adres 1] in [plaats 2] .
De rechter-commissaris heeft de voorwerpen, genoemd op de hierbij gevoegde lijst, in beslag genomen en ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam van politie Eenheid Midden-Nederland.
Bijlage: Overzicht Beslag [onderzoek] _ [adres 1] , [plaats 2]
Slaapkamer: 9 paar schoenen in de kast
- [merk ]
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een Bewijs van ontvangst ex art. 94 WvSv, bijgevoegd aan het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 20 januari 2021, inhoudende:
[BOA] , BOA domein generieke opsporing van de politie Eenheid Midden-Nederland, verklaart op 29 januari 2020 uit handen van:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag ] 1975
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in [geboorteland]
Adres: [adres 1]
Postcode, plaats: [postcode] [plaats 2]
in beslag te hebben genomen:
Goednummer: [goednummer 1]
Object: Schoeisel (schoen)
Merk/type: [merk ]
Kleur: Zwart
Transpondernummer: [transpondernummer 1]
Inhoud: Linkerschoen
Bijzonderheden: Aangetroffen in slaapkamer, in kast
Goednummer: [goednummer 2]
Object: Schoeisel (schoen)
Merk/type: [merk ]
Kleur: Zwart
Transpondernummer: [transpondernummer 2]
Inhoud: Rechterschoen
Bijzonderheden: Aangetroffen in slaapkamer, in kast
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van vooronderzoek lab d.d. 18 februari 2020, opgenomen op pagina 575 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Goednummer: [goednummer 1]
SIN: [SIN 1]
Object: Schoeisel (schoen)
Merk/type: [merk ]
Kleur: Zwart
Transpondernummer: [transpondernummer 1]
Inhoud: Linkerschoen
Bijzonderheden: Aangetroffen in slaapkamer, in kast
Goednummer: [goednummer 2]
SIN: [SIN 2]
Object: Schoeisel (schoen)
Merk/type: [merk ]
Kleur: Zwart
Transpondernummer: [transpondernummer 2]
Inhoud: Rechterschoen
Bijzonderheden: Aangetroffen in slaapkamer, in kast

Onderzoek schoeisel (schoenen) met SIN [SIN 1] en SIN [SIN 2]

Biologisch vooronderzoek
Wij hebben beide schoenen met behulp van wit licht en infrarood-licht visueel onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zagen wij meerdere op bloed lijkende sporen. Een spoor op de buitenzijde, ter hoogte van de achterkant van de zool, van linkerschoen [SIN 1] bleek TB-positief en Hexagon-obti-negatief.
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een NFI-rapport ‘DNA-onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in [plaats 1] op 1 maart 2019’ d.d. 24 juli 2020, inhoudende:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
[SIN 1] #02 Bemonstering van bloed aan de linkerkant van de opstaande rand van de zool van de linkerschoen.
[SIN 1] #03 Bemonstering van bloed aan de rechterkant van de opstaande rand van de zool van de linkerschoen.
[SIN 1] #04 Bemonstering van bloed op het uiteinde van de veter aan de rechterkant van de linkerschoen.
SIN (omschrijving)
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
[SIN 1] #02 en #03
(bloedsporen)
DNA-profielen van een man
slachtoffer
[benadeelde]
[SIN 1] #04
(bloed op veter)
DNA-mengprofiel
afgeleid DNA-hoofdprofiel
DNA-nevenkenmerken
slachtoffer
[benadeelde]
verdachte [verdachte]

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

Bemonsteringen [SIN 1] #02 en #03 van bloed op de linkerschoen
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van slachtoffer [benadeelde] en DNA-profielen [SIN 1] #02 en #03 is aangenomen dat deze bemonsteringen DNA bevatten van één persoon.
Onder deze aanname zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonsteringen bevatten DNA van slachtoffer [benadeelde] .
Hypothese 2: De bemonsteringen bevatten DNA van een willekeurige onbekende persoon, niet verwant aan slachtoffer [benadeelde] .
De verkregen DNA-profielen [SIN 1] #02 en #03 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Bemonsteringen [SIN 1] #04 van bloed op de veter van de linkerschoen
Met betrekking tot slachtoffer [benadeelde]
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van slachtoffer [benadeelde] en DNA-profiel [SIN 1] #04 zijn de volgende aannames gedaan:
- de bemonstering bevat DNA van twee personen;
- de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan slachtoffer [benadeelde] verwant.
Onder deze aanname zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [benadeelde] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel [SIN 1] #04 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.

Conclusie met betrekking tot de aanwezigheid van humaan bloed

Bemonsteringen [SIN 1] #02 tot en met #04 zijn met de Tetrabase test positief getest. Dit betekent dat deze bemonsteringen bloed bevatten. De bemonsteringen zijn met de Hexagon-Obti test nader onderzocht of het hier humaan bloed betreft. Hierbij is bij het bloedspoor [SIN 1] #04 een positief testresultaat verkregen. Op grond van deze bevindingen wordt aangenomen dat de bemonstering humaan bloed bevat. Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat dit humane bloed van het slachtoffer [benadeelde] afkomstig kan zijn.
In de bemonsteringen [SIN 1] #02 en #03 is ook bloed aangetroffen. Deze
bemonsteringen testen negatief met de Hexagon-Obti test. Dit betekent echter niet dat het hier geen humaan bloed kan zijn. Het betreft hier minuscule bloedsporen. Bij slechts een geringe hoeveelheid bloed kan een negatief testresultaat verkregen worden ondanks de aanwezigheid van humaan bloed.
Op grond van het resultaat van de bemonstering [SIN 1] #04, het feit dat de
bemonsteringen [SIN 1] #02 en #03 ook bloed bevatten en dat het DNA-profiel van deze sporen overeenkomt met het DNA-profiel van het slachtoffer [benadeelde] , wordt geconcludeerd dat de bemonsteringen [SIN 1] #02 en #03 eveneens bloed bevatten dat van het slachtoffer [benadeelde] afkomstig kan zijn.
Toelichting: voor zover er in bewijsmiddel 7 wordt geschreven over ‘slachtoffer [benadeelde] ’ heeft het hof dit verbeterd gelezen als ‘slachtoffer [benadeelde] ’. Uit het dossier blijkt dat de voornaam van het slachtoffer is aangemerkt als zijn achternaam.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 551 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Uit onderzoek bij de Sociale Dienst bleek dat het nummer [telefoonnummer 1] was opgegeven door [verdachte] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2020, opgenomen op pagina 622 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op woensdag 29 januari 2020 werd een doorzoeking verricht in een woning aan de [adres 1] te [plaats 2] betreffende de woning van [verdachte] . Hierbij werd onder andere een mobiele telefoon van het merk Nokia , type [type] en zwart van kleur, in beslag genomen.
In het telefoontoestel bevond zich een simkaart met het IMSI-nummer: [IMSI-nummer] . Uit analyse van gegevens op de simkaart, bleek dat de hieronder genoemde nummers voorkwamen in het onderzoek [onderzoek] .
[telefoonnummer 2] [naam 2]
10. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 9 november 2022, inhoudende:
U houdt mij voor dat er een telefoon in mijn woning is gevonden waar een contact in staat onder de naam [naam 2] . [naam 2] is [medeverdachte] .
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2019, opgenomen op pagina 342 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Uit historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gebleken dat er rondom het tijdstip van het steekincident meerdere malen telefonisch contact is geweest met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Het contact bestaat uit zowel inkomend en uitgaand verkeer.
Inkomend
Gesprek
01-03-2019
16:04:44
[telefoonnummer 1]
Uitgaand
Gesprek
01-03-2019
16:14:15
[telefoonnummer 1]
Uitgaand
Gesprek
01-03-2019
16:22:22
[telefoonnummer 1]
Inkomend
Gesprek
01-03-2019
16:29:30
[telefoonnummer 1]
Inkomend
Gesprek
01-03-2019
16:31:36
[telefoonnummer 1]
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op 1 maart 2019 heeft er een steekincident plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] . Aangever is hierbij meerdere malen met een mes gestoken. Door het steekincident heeft aangever snijverwondingen opgelopen in zijn buik, linkerbeen en beide handen. Vanwege ernstig bloedverlies is aangever in shock geraakt. Tijdens de rit naar het ziekenhuis is bovendien een traumahelikoper ingeschakeld om het bloedniveau van aangever aan te vullen. Verdachte is geopereerd. Tijdens de operatie bleek dat de basis van de blindedarm was doorstoken. De blindedarm is daarom verwijderd.
Bewijsoverwegingen
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij het steekincident.
Verklaringen verdachte
Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij het steekincident. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij op 1 maart 2019 naar de woning van de medeverdachte aan de [adres 2] te [plaats 1] is gegaan. Toen verdachte bij de woning van de medeverdachte was, hoorde hij dat er een gesprek gaande was. Verdachte is op 1 maart 2019 niet in de woning van de medeverdachte geweest, maar slechts tot de drempel, omdat de medeverdachte aangaf dat het bezoek niet uitkwam.
Betrouwbaarheid verklaring aangever
Het hof acht de verklaring van aangever ten aanzien van de geweldshandelingen die jegens hem zijn verricht, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De verklaring van aangever wordt op dit onderdeel ondersteund door de overige stukken in het dossier. Zo heeft aangever verklaard dat de medeverdachte een broodje döner aan hem heeft gegeven toen hij in de woning van de medeverdachte kwam en dat hij hier enkele happen van heeft gegeten. In de woonkamer van de woning van de medeverdachte is een broodje döner aangetroffen waaruit enkele happen waren genomen.
Daarnaast heeft aangever verklaard dat hij – nadat hij was gestoken en de daders waren vertrokken – in verschillende ruimtes in de woning van de medeverdachte is geweest om geld te verstoppen. Dit wordt bevestigd door de bevindingen van de verbalisanten, die door de gehele woning van de medeverdachte, waaronder in de slaapkamer en keuken, bloedsporen hebben aangetroffen. Aangever heeft verklaard dat hij het geld vervolgens in zijn auto heeft gelegd, waar het ook – onder het bloed – is aangetroffen door de politie. Naast het feit dat de verklaring van aangever op meerdere onderdelen wordt ondersteund door de overige stukken in het dossier, heeft aangever ook consistent verklaard ten aanzien van de geweldshandelingen. Het hof gaat bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit dan ook uit van de verklaring van aangever.
Het hof is van oordeel dat het alternatieve scenario van verdachte zijn weerlegging vindt in de inhoud van de bewijsmiddelen en in de bewijsoverwegingen. Het hof overweegt hierover in het bijzonder het volgende.
Het door verdachte geschetste scenario strookt niet met de verklaring van aangever en met de bevindingen van het opsporingsonderzoek. Dit geldt met name voor de verklaring van verdachte dat hij bloed van aangever op zijn schoen moet hebben gekregen toen hij met medeverdachte [medeverdachte] sprak. Aangever heeft immers verklaard dat hij zich pas door de woning van de medeverdachte heeft bewogen en naar buiten is gegaan op het moment dat alle daders van het steekincident weg waren. Uit deze feitelijke gang van zaken volgt dat het bloed van aangever pas in de gang van de woning van de medeverdachte en buiten de woning van de medeverdachte terecht is gekomen op het moment dat de daders, waaronder de medeverdachte, al weg waren. Het alternatieve scenario is derhalve niet aannemelijk geworden.
Overig bewijs
De vaststelling dat verdachte betrokken is geweest bij het steekincident vindt steun in het navolgende.
Op 29 januari 2020 is de woning van verdachte doorzocht. Hierbij is een paar schoenen van het merk [merk ] in beslag genomen. De linker- en rechterkant van de openstaande rand van de zool van de linkerschoen en het uiteinde van de veter aan de rechterkant van de linkerschoen zijn bemonsterd. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat op de beide kanten van de openstaande rand van de zool van de linkerschoen een DNA-profiel is aangetroffen waarvan het DNA afkomstig kan zijn van aangever. De verkregen DNA-profielen zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de hypothese waar is dat de bemonsteringen DNA bevatten van aangever, dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van een willekeurige onbekende persoon, niet verwant aan aangever. Verder is op het uiteinde van de veter aan de rechterkant van de linkerschoen een afgeleid DNA-hoofdprofiel aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van aangever. Dit verkregen DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de hypothese waar is dat de bemonsteringen DNA bevatten van aangever en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van twee willekeurige onbekende personen. Tot slot concludeert het NFI dat de aangetroffen bemonsteringen bloed bevatten dat afkomstig kan zijn van aangever.
De raadsman heeft aangevoerd dat de bevindingen met betrekking tot de [merk ] -schoenen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Het gebruik van deze bevindingen is volgens de raadsman in strijd met
equality of armsen het materiaal is niet op deugdelijke, althans niet op deugdelijk gebleken wijze verkregen.
Ten aanzien van dit verweer overweegt het hof dat de griffier tijdens de doorzoeking op 29 januari 2020 heeft genoteerd welke goederen in beslag zijn genomen. Op deze lijst met inbeslaggenomen goederen staat ook het paar [merk ] schoenen. Het hof stelt op basis hiervan vast dat de [merk ] schoenen op 29 januari 2020 in de woning van verdachte in beslag zijn genomen. Dat de schoenen in een later proces-verbaal niet worden genoemd, doet hieraan niet af en is geen reden voor bewijsuitsluiting. Evenmin is de omstandigheid dat het openbaar ministerie met het NFI heeft overlegd over het nadere onderzoek dat verricht diende te worden aan de schoenen reden voor bewijsuitsluiting. De rechtbank had in haar tussenarrest van 28 mei 2020 al duidelijk en specifiek verwoord waarnaar nader onderzoek diende plaats te vinden. Het NFI heeft vervolgens enkel overleg gevoerd met de officier van justitie over de vraag of beide schoenen dienden te worden onderzocht. Onder toezicht van de rechter-commissaris zou het onderzoek op dezelfde wijze zijn uitgevoerd. De verdediging heeft de bevindingen van het NFI inhoudelijk ook niet betwist.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte. In de telefoon van verdachte is het contact ‘ [naam 2] ’ aangetroffen met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Verdachte heeft hierover verklaard dat [naam 2] medeverdachte [medeverdachte] is. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] volgt dat dit nummer rond het tijdstip van het steekincident meerdere keren telefonisch contact heeft gehad met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Bij de Sociale Dienst is dit nummer door verdachte opgegeven als zijn telefoonnummer. Op basis hiervan stelt het hof vast dat verdachte rond het tijdstip van het steekincident meerdere malen contact heeft gehad met de medeverdachte.
Conclusie
Het hof stelt op grond van vorenstaande bewijsmiddelen en overwegingen – in onderling verband en samenhang bezien – vast dat verdachte samen met twee andere personen in de woning van de medeverdachte geweld heeft gebruikt tegen aangever, waarbij aangever meerdere malen is gestoken met een mes. Verdachte heeft als één van de daders een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld. Tijdens het incident is aangever namelijk beetgepakt en gestompt door één van de personen, vastgepakt en gestompt door de medeverdachte en heeft de derde persoon aangever meermalen gestoken met een mes. Het hof stelt vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie medeplegers. Er is aldus sprake van medeplegen.
Verder stelt het hof vast dat aangever op 1 maart 2019 meerdere steekverwondingen heeft opgelopen. Kort na het steekincident heeft aangever zo veel bloed verloren dat hij in shock raakte en door de ambulance naar het ziekenhuis is gebracht. Onderweg werd zijn toestand dermate kritiek dat met bijstand van een traumahelikopter het bloedniveau is aangevuld. Het door de forensisch arts geconstateerde letsel past bij de door aangever verklaarde toedracht, namelijk dat hij met een mes is gestoken. Hierbij is onder meer de blindedarm doorstoken, die als gevolg hiervan is verwijderd. De geweldshandelingen die tegen aangever zijn gepleegd, waaronder het met een mes meerdere malen steken, onder meer in de buik, leveren een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij aangever op.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de buik – door de zich daar bevindende vitale organen – een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Dit volgt ook uit het feit dat de blindedarm van aangever was doorstoken en operatief verwijderd moest worden. Deze geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Gelet op het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag.
(Voorwaardelijke) verzoeken
Voorwaardelijk, in het geval het hof de verklaring van aangever van 12 januari 2022 ten aanzien van de herkenning van verdachte voor het bewijs bezigt, heeft de verdediging verzocht om het onderzoek te heropenen teneinde [deskundige] als deskundige te benoemen zodat hij kan rapporteren over de waarde van de herkenning. Het hof beoordeelt het verzoek aan de hand van het noodzaakcriterium. Nu het hof de herkenning van verdachte door aangever niet voor het bewijs gebruikt, is niet aan de aan het verzoek verbonden voorwaarde voldaan, zodat het hof niet toekomt aan het beoordelen van dit verzoek.
Ook heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht om, ingeval het hof (de resultaten van) het onderzoek aan de schoenen van verdachte voor het bewijs bezigt, een DNA-onderzoek op activiteitenniveau te laten uitvoeren voor de duiding van (de bewijswaarde van) de schoensporen. Ter toelichting heeft de raadsman aangevoerd dat er reden is voor nader onderzoek vanwege de ontkennende stelling van verdachte en het aangedragen alternatieve scenario. Het hof beoordeelt het verzoek aan de hand van het noodzaakcriterium. Het hof acht het alternatieve scenario dat door verdachte is geschetst - zoals hiervoor overwogen onder het kopje 'Betrouwbaarheid verklaring aangever' - niet aannemelijk en acht het laten uitvoeren van een DNA-onderzoek op activiteitenniveau daardoor niet noodzakelijk. De selectie en waardering van het bewijs is bovendien aan de feitenrechter voorbehouden. Het hof wijst het verzoek aldus af.
Tot slot heeft de verdediging gesteld te “persisteren verzoeken ‘appelschriftuur’”.
Ter zitting van het hof op 1 september 2021 zijn de ingediende onderzoekswensen behandeld en is er op beslist. Voor zover de niet gehonoreerde onderzoekswensen thans worden herhaald, toetst het hof deze aan het noodzaakcriterium. Het hof stelt vast dat de herhaalde onderzoekswensen niet zijn gespecificeerd en dat de verdediging geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing ervan. Bij gebrek aan noodzaak wijst het hof de eerder niet gehonoreerde onderzoekswensen af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 1 maart 2019 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, met een mes, in de handen, de (onder)buik en het been, van die [benadeelde] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat verdachte ‘rauwelijks’, buitenwettelijk is aangehouden door de politie en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Gelet op deze omstandigheden dient een eventueel op te leggen gevangenisstraf geenszins hoger te zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Het slachtoffer is in een been, beide handen en in zijn buik gestoken, waarbij zijn blindedarm is doorstoken en operatief is verwijderd. Met name de steek in de buik heeft geleid tot een blijvend zichtbaar litteken.
Dankzij acuut medisch ingrijpen is het gebleven bij een poging tot doodslag. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien brengen steekincidenten als het onderhavige ernstige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zowel bij het slachtoffer als in de samenleving.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 18 september 2023. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, zij het dat deze veroordelingen van langer geleden dateren. Ook houdt het hof rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het rapport van [reclassering] van 6 januari 2022 is aangegeven dat de reclassering mogelijke risicofactoren signaleert op onder andere het gebied van middelengebruik. In het rapport wordt beschreven dat verdachte fors middelengebruik kent, maar hier geen hulp bij wenst. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij zijn leven niet op orde heeft en beseft dat hij hulp nodig heeft. Hij heeft zich daarom aangemeld bij Verslavingszorg. Ook heeft verdachte verklaard een tia te hebben gehad.
Naar het oordeel van het hof komt, gelet op de aard en de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, slechts een gevangenisstraf als strafsoort in aanmerking. In beginsel acht het hof, uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Omdat het hof verdachte vrijspreekt van het onder 2 tenlastegelegde, gaat het hof uit van een lagere strafoplegging dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 3 maart 2021 en de uitspraak in hoger beroep op 15 november 2023 zijn ruim 2 jaren en 8 maanden verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in dit geval 16 maanden. De redelijke termijn is hiermee overschreden met 16 maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering. Het hof acht daarom in plaats van voormelde gevangenisstraf, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte verbindt het hof aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een behandelplicht. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 55.500,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 27.000,80, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast heeft de rechtbank een bedrag van € 2.163,00 aan proceskosten toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • € 19.200,80 aan medische kosten;
  • € 250,00 voor een weggenomen iPhone 6;
  • € 300,00 aan medicijnkosten;
  • € 1.000,00 voor een jas;
  • € 250,00 voor overige kleding;
  • € 27.000,00 aan weggenomen geld.
Weggenomen geld en iPhone 6
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet worden ontvangen in de vordering voor zover deze betrekking heeft op het weggenomen geld en de weggenomen iPhone 6.
Medische kosten
Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 19.200,80 vanwege medische kosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat gedeelte zal worden toegewezen.
Jas
Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden aan zijn jas voor een bedrag van € 1.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal voor dat gedeelte worden toegewezen.
Kleding
Door of namens verdachte is de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de hoogte niet betwist. Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden aan zijn kleding. Het hof zal gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid nu het bescheid ter onderbouwing van het precieze schadebedrag onleesbaar is, maar uit het dossier wel blijkt dat de kleding door het onder 1 primair bewezenverklaarde schade heeft opgelopen. Het hof zal deze materiële schade begroten op een bedrag van € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Medicijnkosten
De benadeelde partij heeft het bedrag voor de medicijnkosten niet gespecificeerd of voorzien van enige onderbouwing. Het hof zal de vordering ten aanzien van de vergoeding van medicijnkosten daarom afwijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 7.500,00 gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Om die reden heeft hij een aanspraak op immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 7.500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering wegens immateriële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden begroot op € 2.163,00.
Hoofdelijkheid
Het hof heeft eerder vastgesteld dat verdachte het onder 1 primair bewezenverklaarde met meerdere personen heeft begaan. Op basis daarvan is het hof van oordeel dat verdachte voor deze schade – met de mededaders – hoofdelijk aansprakelijk is. Het hof bepaalt daarbij dat verdachte van zijn schadevergoedingsverplichting is bevrijd als hij en/of zijn mededaders de volledige door het hof toegewezen schade van de benadeelde partij, heeft/hebben vergoed.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij zal aldus hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 27.950,80, bestaande uit € 20.450,80 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag ter algehele voldoening. Ook zal het hof een bedrag van € 2.163,00 aan proceskosten toewijzen. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van het weggenomen geld en de weggenomen iPhone. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Beslag

Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven goed, te weten een paar [merk ] schoenen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering [reclassering] , [adres 3] [plaats 2] , en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op de door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een instelling betreffende ambulante verslavingszorg, op de tijden en plaatsen als door die instelling vast te stellen, indien en voor zolang deze instelling en de reclassering dit noodzakelijk achten.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
[merk ] linkerschoen (goednummer: [goednummer 1] );
[merk ] rechterschoen (goednummer: [goednummer 2] ).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 27.950,80 (zevenentwintigduizend negenhonderdvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit
€ 20.450,80 (twintigduizend vierhonderdvijftig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.163,00 (tweeduizend honderddrieënzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 27.950,80 (zevenentwintigduizend negenhonderdvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit € 20.450,80 (twintigduizend vierhonderdvijftig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 174 (honderdvierenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 maart 2019.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 15 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.