ECLI:NL:GHARL:2023:9586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.327.970
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen moeder en haar uit huis geplaatste kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar uit huis geplaatste kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Dekker, had in hoger beroep drie grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2023, waarin haar verzoek om een omgangsregeling met haar kinderen werd afgewezen. De rechtbank had de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek met betrekking tot de oudste dochter en had een voorlopige omgangsregeling vastgesteld voor de jongste dochter. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg in acht genomen, evenals de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de GI en de raad voor de kinderbescherming.

Het hof oordeelde dat er sinds de eerdere beschikking van 14 april 2022 gewijzigde omstandigheden zijn, die een herbeoordeling van de omgangsregeling rechtvaardigen. De moeder heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt in haar hulpverlening en de kinderen hebben aangegeven nieuwsgierig te zijn naar contact met hun moeder. Het hof heeft besloten dat er een minimale omgangsregeling moet komen, waarbij de moeder eens in de drie maanden een kaartje stuurt naar elk van de kinderen. Het hof laat het aan de GI over om, in overleg met de betrokken hulpverleners, tot een stapsgewijze uitbreiding van de omgang te komen. De bestreden beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking had op de omgangsregeling met de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.970
(zaaknummer rechtbank Gelderland 412760)
beschikking van 7 november 2023
inzake
[verzoekster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Dekker in Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 3 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 juni 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een mailbericht van mr. Dekker van 14 juni 2023.
2.2
De minderjarige [de minderjarige2] heeft bij brief van 27 juli 2023 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek. Ook de minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een zittingsvertegenwoordiger van de GI;
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
Als toehoorder was aanwezig mevrouw [naam1] , begeleidster van de moeder, werkzaam bij [naam2] .

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
-[de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in]
2008 in [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in]
2009 in [plaats1] , en
-[de minderjarige3] , verder te noemen: [de minderjarige3] , geboren [in] 2018 in [plaats1] ,
samen verder te noemen: de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 6 december 2019 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd. Bij beschikking van 3 november 2020 heeft dit hof deze beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.3
Bij beschikking van 16 juli 2020 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige3] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd. Bij beschikking van
28 september 2021 heeft dit hof deze beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen sinds oktober 2018 niet meer bij de moeder, [de minderjarige3] sinds januari 2019 niet meer.
3.5
Tot 5 februari 2021 had de moeder een uur per drie tot vier weken onder begeleiding omgang met de kinderen. Na een incident tijdens de omgangsregeling op 5 februari 2021 is de omgang stopgezet met alle kinderen. Met [de minderjarige1] heeft de moeder daarna nog contact gehad; eerst via beeldbellen en daarna weer begeleid eens per drie tot vier weken, maar dit contact is in oktober 2022 weer stopgezet.
3.6
Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de rechtbank een verzoek van de moeder om een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen afgewezen. Dit hof heeft die beschikking op 14 april 2022 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de moeder met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek met betrekking tot [de minderjarige2] en het verzoek van de moeder met betrekking tot [de minderjarige1] afgewezen. Tussen de moeder en [de minderjarige3] heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld in die zin dat de moeder eens per twee maanden (te weten op 1 april 2023, 1 juni 2023 en 1 augustus 2023) een kaartje stuurt naar de GI voor [de minderjarige3] .
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft, en alsnog een omgangsregeling of alsnog een (voorlopige) omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] en de moeder en [de minderjarige1] vast te stellen die het hof juist vindt.
4.4
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder voogdij van de GI. Tot de zorg en verantwoordelijkheid van de GI voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] behoort het in acht nemen van het recht van de kinderen op omgang met hun moeder en het recht op en de verplichting tot omgang van de moeder met haar kinderen (art. 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Deze verplichtingen rusten op de GI in het belang van de kinderen en kunnen niet los worden gezien van de verplichting van de GI dat belang te dienen. Dat belang kan ook meebrengen dat het recht op omgang, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een ouder wordt ontzegd.
5.2
Op grond van artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang indien sprake is van een of meer van de gronden, zoals genoemd in het derde lid van dat artikel. Een van de gronden om een verzoek om een omgangsregeling af te wijzen is dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen.
standpunten
5.3
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank geen omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] heeft vastgesteld. Zij wil dat het hof dat alsnog doet.
5.4
De GI is het eens met de rechtbank. Volgens de GI hebben zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] op dit moment geen ruimte voor contact met de moeder. Het is volgens de GI van belang dat zij rust en ruimte ervaren, zodat zij onder meer met therapie aan hun trauma’s kunnen werken. Zodra zij eraan toe zijn en ruimte ervaren om weer contact te hebben met de moeder, zal de GI dit uiteraard faciliteren.
oordeel hof
5.5
Het hof is van oordeel dat er met betrekking tot [de minderjarige2] sinds de beschikking van dit hof van 14 april 2022 sprake is van gewijzigde omstandigheden De voor de moeder gestarte hulpverlening lijkt haar vruchten af te werpen. De houding van moeder tegenover de GI en [de minderjarige2] is met behulp van haar netwerk wat positiever waardoor er mogelijk meer ruimte komt voor een eventueel traject naar herstel van het contact in welke vorm dan ook. [de minderjarige2] heeft haar begeleiders onlangs laten weten nieuwgierig te zijn naar een contact met de moeder. Deze ontwikkelingen rechtvaardigt een herbeoordeling van de omgangsregeling. Anders dan de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek om vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige2] . Grief 1 slaagt zij het op andere gronden.
5.6
Het hof is verder van oordeel dat er een minimale omgangsregeling tussen de moeder, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet zijn, in de vorm van het door de moeder sturen van kaartjes. Rekening houdend met wat de kinderen aan kunnen kan naar het inzicht van de GI dit verder worden uitgebouwd. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.7
[de minderjarige2] is volgens informatie van de GI onderzocht door Karakter. Er zijn volgens Karakter onvoldoende aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis bij [de minderjarige2] . Wel is sprake van een sterk vermijdende hechtingsstijl, waardoor [de minderjarige2] moeilijk te bereiken is en baat heeft bij een duidelijke structuur, voorspelbaarheid en een vriendelijke en neutrale benadering waardoor zij veiligheid kan ervaren. [de minderjarige2] gaat op dit moment niet naar school en zij wil geen traumatherapie volgen. De betrokken partijen zijn bezig met het opstellen van een plan van aanpak voor behandeling bij Kinder- en Jeugd Psychotherapiepraktijk [naam3] . Zij doen hun best [de minderjarige2] te stimuleren om zich te laten behandelen voor haar hechtingsproblematiek. [de minderjarige2] heeft de begeleider van [naam4] verteld dat ze benieuwd is hoe het met haar moeder gaat en dat ze veel vragen voor haar heeft. Ze wil haar moeder wel weer wil zien, mits moeder 'zich kan gedragen' en er groepsleiding bij aanwezig is. Aangezien [de minderjarige2] traumatherapie al meer dan een jaar weigert en er ruimte bij [de minderjarige2] is gezien voor contact met de moeder, is het hof het niet eens met de GI dat [de minderjarige2] eerst behandeling moet afwachten voordat er stappen naar contactherstel gezet kunnen worden. Dit kan immers nog erg lang op zich laten wachten, wat het contactherstel onnodig lang belemmert. Bovendien is er sinds kort ook bij de moeder een wijziging in haar houding ten opzichte van de hulpverlening te zien. Hoewel de toon van de moeder in twee mailberichten aan de GI in juni 2023 wat ongelukkig was, heeft de moeder nu een netwerk om zich heen dat haar zo nodig corrigeert: de moeder heeft eens in de twee à drie weken een gesprek met een psycholoog en zij heeft begeleiding vanuit [naam2] . Het hof acht de moeder in staat om een andere toon/houding aan te nemen ten opzichte van de GI en ook ten aanzien van [de minderjarige2] . Onder deze omstandigheden is vaststelling van een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] naar het oordeel van het hof mogelijk, te beginnen met het sturen van een kaartje één keer in de drie maanden aan [de minderjarige2] . Het hof laat het aan de GI over om, in overleg met de betrokken hulpverleners, tot een stapsgewijze uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] te komen.
5.8
Voor [de minderjarige1] ligt de situatie iets anders. De moeder heeft [de minderjarige1] in oktober 2022 onaangekondigd en tegen de afspraken in opgezocht op zijn woongroep. Hoewel de moeder zegt dat de bezoekafspraken haar niet duidelijk waren, erkent zij dat dit niet handig van haar is geweest. [de minderjarige1] heeft na dit incident in oktober 2022 ontregelend gedrag op de groep laten zien. Op dit moment volgt [de minderjarige1] traumatherapie bij [naam3] . Dat kost hem zo veel energie dat hij halve dagen naar school gaat. [de minderjarige1] heeft bij de begeleider van [naam4] aangegeven dat hij geen contact wil met zijn moeder. Hij geeft aan dat dit bij hem te veel stress veroorzaakt, omdat hij dan continu bang is dat 'het weer misgaat'. Aangezien het incident in oktober 2022 alweer een jaar geleden is, de moeder sindsdien niet meer onaangekondigd op de woongroep is geweest, de traumatherapie voor [de minderjarige1] bijna is afgerond en de moeder hulp voor zichzelf heeft, moet het naar het oordeel van het hof mogelijk zijn dat de moeder eens in de drie maanden een kaartje stuurt aan [de minderjarige1] , om zodoende af te tasten of er ruimte bij hem is ontstaan voor contactherstel. Afhankelijk van de reactie van [de minderjarige1] op de kaartjes van de moeder, laat het hof het aan de GI over om te bepalen of het mogelijk is tot een opbouw van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] te komen. De grieven 2 en 3 slagen voor een deel.
5.9
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, voor zover de rechtbank de moeder niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek om een omgangsregeling met [de minderjarige2] vast te stellen en haar verzoek om vaststelling van een omgangsregeling met [de minderjarige1] heeft afgewezen. Het hof zal de hierna te melden regeling vaststellen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als minimale omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige2] dat de moeder eens in de drie maanden een kaartje stuurt aan [de minderjarige2] , waarbij het hof het aan de GI overlaat om, in overleg met de betrokken hulpverleners, tot een stapsgewijze uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] te komen;
stelt vast als minimale omgangregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] dat de moeder eens in de drie maanden een kaartje stuurt aan [de minderjarige1] . Afhankelijk van de reactie van [de minderjarige1] op de kaartjes van de moeder, laat het hof het aan de GI over om te bepalen of het mogelijk is tot een opbouw van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] te komen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, I.G.M.T. Weijers-van der Marck, en
R. Krijger, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 7 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.