ECLI:NL:GHARL:2023:9577

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.331.373
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder heeft het gezag over de kinderen en is van mening dat de verlenging van de machtiging voor [de minderjarige2] onterecht is, omdat hij geen fysiek letsel heeft en veilig aan haar gehecht is. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, verzet zich tegen het verzoek van de moeder en vraagt het hof om haar niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoek af te wijzen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De minderjarigen zijn sinds 23 augustus 2022 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De kinderrechter had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 17 november 2022 was goedgekeurd. De moeder heeft in hoger beroep één grief ingediend, gericht op de verlenging van de machtiging voor [de minderjarige2]. Het hof heeft vastgesteld dat de wettelijke criteria voor de verlenging van de machtiging zijn voldaan, mede gezien de onduidelijkheid rondom de strafzaak tegen de moeder, waarin zij wordt verdacht van zware mishandeling van [de minderjarige1].

Het hof heeft geconcludeerd dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de opvoedvaardigheden van de moeder en de impact van de situatie op de minderjarigen. De moeder heeft hulpverlening nodig en er zijn zorgen over het gedrag van [de minderjarige2]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] is bevestigd. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.373
(zaaknummers rechtbank Gelderland 417278 en 417282)
beschikking van 14 november 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.A.J. Spierings te Nijkerk,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 22 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 augustus 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een bericht van mr. Spierings van 5 oktober 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), [in] 2012 in [plaats1] (Eritrea);
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), [in] 2015 in [plaats2] .
De moeder heeft het gezag over de kinderen.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst met ingang van 23 augustus 2022.
Bij beschikking van 17 november 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen (hierna ook: de kinderrechter), [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld met ingang van 23 november 2022 tot 23 november 2023. Hierbij is ook aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 november 2022 tot 23 mei 2023.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd met ingang van 23 mei 2023 tot 23 november 2023.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven bij [naam1] in [plaats3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De grief ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] .
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI met betrekking tot [de minderjarige2] in hoger beroep af te wijzen, althans een beslissing nemen die het hof juist acht.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden – die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt – van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] is voldaan. Ter aanvulling overweegt het hof dat de uitkomst van de strafzaak waarbij de moeder wordt verdacht [de minderjarige1] zwaar te hebben mishandeld, nog steeds niet bekend is. De advocaat van de moeder heeft verklaard dat er nog geen terechtzitting is gepland en dat zij verwacht dat de zaak pas volgend jaar op zitting komt. Het hof merkt daarbij op dat het hof daarmee overigens niet bedoeld te zeggen dat een eventuele vrijspraak van de moeder in die strafzaak meebrengt dat een (verder) uithuisplaatsing niet meer aan de orde is. Dat dient dan te worden beoordeeld.
De moeder stelt vanwege de strafzaak te begrijpen dat [de minderjarige1] nu nog niet bij haar kan worden teruggeplaatst maar zij vindt dat zij snel met [de minderjarige2] moet worden herenigd, omdat [de minderjarige2] een heel andere jongen is: hij is in Nederland geboren, hij is wel veilig aan haar gehecht en hij heeft zijn hele leven bij haar gewoond. Daarbij stelt de moeder dat [de minderjarige2] geen fysiek letsel heeft en dat er geen zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Het hof volgt de moeder hierin niet en overweegt daartoe het volgende. De GI ziet zorgelijk gedrag bij [de minderjarige2] , waaronder het pijn doen van [de minderjarige1] en ambivalent gedrag, angst en spanning in relatie tot de moeder. Uit het diagnostisch onderzoek dat momenteel bij [de minderjarige2] wordt afgenomen zal hierover meer duidelijkheid moeten komen. Ook zal meer duidelijk worden wat [de minderjarige2] heeft meegekregen van de ernstige mishandelingen bij [de minderjarige1] en in hoeverre hij daar last van heeft.
Daarbij acht het hof van belang dat de moeder – zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld – nog los van de vraag of zij het letsel bij [de minderjarige1] heeft toegebracht dan wel een derde, [de minderjarige1] hiertegen niet heeft kunnen beschermen en de verwondingen van [de minderjarige1] heeft verwaarloosd door hem (tijdelijk) te onthouden van de noodzakelijke medische behandeling.
In het verlengde hiervan acht het hof – net als de GI – van belang dat er meer duidelijkheid komt over de opvoedvaardigheden en pedagogische kennis van de moeder. Stichting [naam2] is bij de moeder betrokken voor een cultuur sensitieve opvoedtraining. De moeder heeft ook hulpverlening nodig, maar tot kort voor de mondelinge behandeling wist de GI niet dat de moeder haar instemming had gegeven voor een diagnostisch onderzoek voor haarzelf. Dit zal dus nu die toestemming er is nog moeten worden opgestart.
5.3
Voorts overweegt het hof dat het de moeder op grond van de – in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde – bijzondere voorwaarde niet is toegestaan om op enige wijze – direct of indirect – contact te zoeken, hebben of onderhouden met [de minderjarige2] – en [de minderjarige1] – tenzij dit contact plaatsvindt in het bijzijn en onder begeleiding van een bevoegd functionaris van een begeleidende instantie. Namens de moeder heeft de advocaat eerder geprobeerd deze voorwaarde te laten wijzigen, maar dat verzoek is door de strafrechter afgewezen. Alleen hierdoor is het op korte termijn niet mogelijk om de moeder en [de minderjarige2] in een moeder-kindhuis te plaatsen, zoals de moeder graag zou willen.
5.4
Kortom is er nog veel onduidelijk. Het cultuurverschil en de taalbarrière spelen hierin een vertragende rol. In het verlengde hiervan is ook nog onduidelijk wat het perspectief van [de minderjarige2] zal zijn.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 22 mei 2023, voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 14 november 2023 uitgesproken door mr. P.B. Kamminga in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.