ECLI:NL:GHARL:2023:9571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.324.316
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie en partneralimentatie na een echtscheiding. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, had in hoger beroep acht grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2022, waarin de alimentatieverplichtingen van de man waren vastgesteld. De man, aangeduid als de verweerder, had op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld. De procedure in eerste aanleg was gestart met een verzoek om wijziging van de alimentatie, waarbij de rechtbank had bepaald dat de man € 135,- per kind per maand moest betalen, en het verzoek van de vrouw om partneralimentatie was afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2023 werd duidelijk dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 3 april 2020 waren gewijzigd, onder andere door de verkoop van de echtelijke woning. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen aan kinderalimentatie € 1.070,- per maand bedraagt, en dat de man, op basis van zijn draagkracht, € 742,- per maand moet bijdragen. Na aftrek van een zorgkorting van 25% op de totale behoefte, is het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen vastgesteld op € 158,- per kind per maand.

Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof geoordeeld dat de vrouw in staat is om in haar eigen behoefte te voorzien, en dat zij geen recht heeft op aanvullende partneralimentatie. De beslissing van de rechtbank is deels vernietigd, maar de alimentatieverplichtingen van de man zijn aangepast. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.316
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 541734)
beschikking van 14 november 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. van Andel te Driebergen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.P. Snoek te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen de bestreden beschikking

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 maart 2023;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. J. van Andel van 21 september 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. J.P. Snoek van 26 september 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 oktober 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 in [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 in [plaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 in [plaats1] ,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 3 april 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de man € 155,- per maand aan de vrouw aan kinderalimentatie zal betalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is onder andere, voor zover thans van belang, bepaald dat (met wijziging van de beschikking van 3 april 2020) de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 20 december 2022 € 135,- per kind per maand bedraagt. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud is door de rechtbank afgewezen.
4.2
De vrouw is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de man ingaande 24 november 2020, althans 1 december 2020, althans 16 december 2020, althans 1 januari 2021, althans 1 februari 2022, althans ingaande de datum van het verzoekschrift in eerste aanleg, althans ingaand 20 december 2022, aan de vrouw aan kinderalimentatie dient te betalen een bedrag van € 1.041,32 per maand, althans een hoger bedrag dan door de rechtbank bepaald;
- alsmede te bepalen dat de man aan partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen
€ 2.500,- per maand, ingaande per 28 juni 2022, althans de datum van dit appelrekest;
- de man te veroordelen in de kosten van beide procedures;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen.
4.3
De man voert verweer en hij vraagt de vrouw niet- ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen.
4.4
De man is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de draagkracht van de man en de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen op het punt van de kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende het bedrag aan kinderalimentatie per 28 juni 2022 opnieuw te bepalen met inachtneming van de in zijn verweerschrift overgelegde producties en stellingen en de daaruit volgende draagkracht, kosten rechtens.
4.5
De vrouw heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd tegen het incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

wijziging van omstandigheden
5.1
Sinds de beschikking van 3 april 2020 zijn de omstandigheden gewijzigd doordat de echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats1] is verkocht. De lasten van en voor die woning komen sindsdien niet meer ten laste van de man.
ingangsdatum
5.2
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.3
Het hof hanteert, net als de rechtbank, als ingangsdatum van de wijziging van de alimentatieverplichting van de man 20 december 2022. Het hof vindt het onredelijk om de ingangsdatum eerder te bepalen, zoals door de man is verzocht, nu het hof navolgend de kinderalimentatieverplichting op een hoger bedrag zal bepalen dan waarvan de man bij zijn incidenteel appel ten aanzien van de ingangsdatum is uitgegaan,
prioritering
5.4
Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt, hebben op grond van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om dit levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Nu de bijdrage van de man ten behoeve van de kinderen in geschil is, zal het hof allereerst beoordelen of en welke bijdrage de man dient te leveren in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen, alvorens in te gaan op het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.
Kinderalimentatie
de behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2]
5.5
De bij beschikking van 3 april 2020 vastgestelde behoefte van € 975,- per maand in 2018 is niet in geschil en staat daarmee vast. Geïndexeerd naar 2022 is de behoefte van de kinderen € 1.070,- per maand.
draagkracht van de man
5.6
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.7
Het hof wijst de man op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarin is bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De man is uitermate selectief geweest in het overleggen van stukken. De man heeft geen loonspecificaties, aanslagen of stukken laten zien waaruit de grondslag van de door hem gestelde inkomsten blijkt. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft hij hierover ook geen duidelijkheid verschaft. Een goede beoordeling van de draagkracht van de man is hierdoor in feite onmogelijk gebleken. Het hof acht, gelet op het dwingendrechtelijke karakter van het bepalen van de kinderalimentatie op tenminste de wettelijke maatstaven, het meest in het belang van de kinderen dat tenminste het tussen partijen bij beschikking van 3 april 2020 overeengekomen inkomen van de man van € 6.000,- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantiegeld, oftewel € 77.760 bruto per jaar, als uitgangspunt geldt. Dit is wat partijen in 2020, middenin de coronacrisis, redelijk achtten en er is geen aanleiding voor het hof om daar nu anders over te denken. Het is het hof niet gebleken dat de man dit thans, nu hij inmiddels ook advocaat is, niet meer kan verdienen. Het hof zal daarom voor het inkomen van de man uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 77.760,-. Het hof neemt hierbij ook een premie lijfrente mee van €250,- per maand.
Op grond van het voorgaande heeft het hof berekend dat de man € 4.215,- netto per maand geacht kan worden te verdienen. Die berekening is in de bijlage van de beschikking opgenomen.
5.8
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.020,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 1.020,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
Gelet op het voorgaande blijft van het netto besteedbaar inkomen van de man een bedrag van (4.215 – (1.264,50 + 1.020=) € 1.930,50 over. Daarvan is volgens de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 1.352,- per maand.
5.9
Het hof houdt, eveneens als de rechtbank, bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening met een maandelijkse aflossing op de lening van de man van € 300.000,- bij mr. J.P. Snoek. Uit de door de man in hoger beroep gegeven onderbouwing van deze schuld leidt het hof af dat de lening volledig is gebruikt ten behoeve van de eigen woning van de man en daarmee dus als eigen woning schuld heeft te gelden. De eigen woning schuld en de woonlasten zijn bij de berekening al meegenomen in de vrije ruimte van het inkomen.
draagkracht van de vrouw
5.1
Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de vrouw, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen weging en waardering tot de zijne maakt, uitgaan van een verdiencapaciteit van de vrouw van € 2.000,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. Dit komt neer op € 2.679,- netto per maand. Op grond van de draagkrachtformule is een bedrag van € 598,- per maand beschikbaar voor kinderalimentatie.
5.11
De man voert gemotiveerd verweer tegen de stelling van de vrouw dat zij om medische redenen niet in staat zou zijn om meer te werken. Gelet daarop had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling met nadere stukken te onderbouwen, hetgeen zij niet althans onvoldoende heeft gedaan. Zij heeft ervoor gekozen om geen arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren ter onderbouwing van haar stelling, wat voor haar rekening en risico komt. Bovendien heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat haar huidige werk, als alfahulp, haar helpt om in beweging te blijven, hetgeen een positief effect heeft op haar medische gesteldheid.
Gelet op het voorgaande, volgt het hof de vrouw niet in haar standpunt dat zij om medische redenen niet in staat is om minimaal een inkomen van € 2.000,- bruto per maand (exclusief vakantiegeld) te genereren.
draagkrachtvergelijking
5.12
De draagkracht van de man en de vrouw tezamen bedraagt € 1.950,- (€ 1352,-
+ € 598,-). De behoefte van de kinderen is € 1.070,- per maand. Nu de gezamenlijke draagkracht groter is dan de behoefte van de kinderen samen zal het hof het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen berekenen door middel van een draagkrachtvergelijking, waarbij ieders draagkracht wordt gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigt met de behoefte.
Het aandeel van de man bedraagt:
([€ 1352,- / € 1.950,- ] x € 1.070,- =) € 742,- per maand.
Het aandeel van de vrouw bedraagt:
([€ 598,- / € 1.950,- ] x € 1.070,- =) € 328,- per maand.
zorgkorting
5.13
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Nu sprake is van een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week, zal het hof een percentage van 25% van de totale behoefte van € 1.070,- per maand, derhalve een bedrag van (afgerond) € 267,-, in aanmerking nemen.
Het hof volgt de stelling van de vrouw, dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, niet. De man heeft in zijn alimentatieberekening gerekend met een percentage van 25%. Bovendien is in de beschikking van 3 april 2020 beslist dat bij de huidige zorgregeling een zorgkorting van 25% geldt. Nu de vrouw niet verzoekt om met een ander percentage te rekenen, zal het hof dit overnemen.
5.14
Het bedrag van de zorgkorting wordt volledig in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding, omdat de ouders samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Na aftrek van de zorgkorting dient de man nog (€ 742 – €267) € 475,- per maand ofwel
€ 158,- per kind per maand aan de vrouw te betalen.
Partneralimentatie
hoogte van de behoefte vrouw
5.15
De behoefte van de vrouw aan de door haar verzochte partneralimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast. Partijen zijn het erover eens dat de behoefte conform de echtscheidingsbeschikking van 3 april 2020 € 1.934,- bedraagt. Geïndexeerd naar 2022 is de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 2.030,- per maand.
behoeftigheid
5.16
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft om volledig of gedeeltelijk in haar eigen behoefte te voorzien en zich deze middelen ook niet in redelijkheid kan verwerven. Op grond van de gemaakte draagkrachtberekening kan worden vastgesteld dat zij een netto besteedbaar inkomen kan genereren van € 2.679,- per maand. Na aftrek van het kindgebonden budget resteert een bedrag van € 2.056,- per maand. De vrouw is dientengevolge in staat om zelf in haar behoefte te voorzien.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels vernietigen (voor wat betreft de wijziging van de hoogte van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen) en beslissen als volgt.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen (behoudens voor zover deze ziet op de wijziging van de hoogte van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen) en beslissen als volgt.
6.3
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2022, voor zover deze ziet op de daarin gewijzigde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2020 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 20 december 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] € 158,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K.A.M. van Os- ten Have en L. Hamer, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 14 november 2023
uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.