ECLI:NL:GHARL:2023:9515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
21-001517-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot oplichting met valse naam en hoedanigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van poging tot oplichting. De feiten zijn als volgt: op 19 augustus 2021 heeft de verdachte, samen met medeverdachten, geprobeerd een slachtoffer te bedriegen door zich voor te doen als medewerker van de Rabobank. De verdachte heeft telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer en medegedeeld dat er een probleem was met zijn bankrekening. Vervolgens is er een afspraak gemaakt voor de afgifte van bankpassen en pincodes aan een medeverdachte die zich aan de deur heeft voorgedaan als medewerker van de bank. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gebruik hebben gemaakt van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels om het slachtoffer te misleiden. De verdachte heeft erkend dat hij als chauffeur heeft gefungeerd, maar het hof oordeelt dat hij ook instructies heeft gegeven aan de medeverdachte die aan de deur verscheen. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot oplichting. De politierechter had eerder een taakstraf van 40 uren opgelegd, en het hof heeft deze straf bevestigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001517-23
Uitspraak d.d.: 9 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 27 maart 2023 met parketnummer 18-110157-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L. Noordanus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 augustus 2021, te [pleegplaats] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] te bewegen tot de afgifte van (een) bankpas(sen) (Rabobank) en bijbehorende pincode(s), althans enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- telefonisch contact opgenomen als zijnde een medewerker van de Rabobank, afdeling Security en/of (vervolgens) medegedeeld dat een persoon de bankpas(sen) met bijbehorende pincodes zou ophalen;
- door die medewerker een code is doorgegeven: ""ZX385", de ophaler kent die code ook;
- bij voornoemde [slachtoffer] aangebeld en/of vervolgens medegedeeld kom de bankpasjes met bijbehorende code van Rabobank ophalen en/of de afgesproken code: ZX385 te noemen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij samen met anderen heeft getracht [slachtoffer] (hierna: aangever) op te lichten.
Juridisch kader ten aanzien van poging tot oplichting
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Voor een strafbare poging tot oplichting moet vast komen te staan dat aan het voornemen om iemand op te lichten een begin van uitvoering is gemaakt.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 augustus 2016 werd aangever omstreeks 17.00 uur gebeld door een vrouw die zich Mirjam van Beek (of zoiets, aldus aangever) noemde en hem vertelde dat ze werkte bij de Rabobank Utrecht, afdeling security. Deze persoon vertelde dat er 1750 euro van zijn privérekening was afgeboekt en dat de afdeling security daar achter was gekomen. Ze vertelde dat hij een nieuwe pas en pincode zou krijgen van de Rabobank en dat hij de passen van zichzelf en zijn vrouw in een enveloppe moest doen en moest afgeven aan iemand die aan de deur zou komen. [slachtoffer] ontving een code, ZX385, die ook bekend zou zijn bij de persoon die aan de deur zou komen. Ook werd hij verzocht de beide pincodes door te geven via de telefoon, hetgeen hij heeft gedaan. Omstreeks 18.00 uur kwam er een jongeman aan de deur die zei dat hij de bankpasjes van de Rabobank kwam ophalen en die de code ZX385 noemde. Deze persoon is vervolgens aangehouden en bleek medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de zogenoemde telefoniste en [medeverdachte 1] gebruik hebben gemaakt van een valse naam en dat zij een valse hoedanigheid, namelijk die van bonafide medewerker van de Rabobank, hebben aangenomen en dat de som van hun mededelingen - die elkaar versterken - een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen opleveren die bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven hebben geroepen, waardoor aangever is bewogen tot het afgeven van pincodes en zou worden bewogen tot de afgifte van de daarbij behorende pinpassen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit die feiten en omstandigheid blijkt van een tevoren uitgedachte en gecoördineerde werkwijze. Door middel van verificatie van een code wordt het vertrouwen gewekt dat de betrokken personen bonafide handelden en door het korte tijdsverloop tussen het initiële telefoongesprek en het moment waarop [medeverdachte 1] aan de deur van aangever verschijnt dat vertrouwen verder aanwakkert en indringender maakt omdat aangever daardoor minder gelegenheid had om zich te bezinnen op zijn eigen handelen. In dat oordeel weegt ook mee dat misbruik is gemaakt van de relatieve kwetsbaarheid van de toen 69 jaar oude aangever.
[medeverdachte 1] en de onbekend gebleven vrouw aan de telefoon hebben aldus een begin van uitvoering gemaakt aan het oplichten van aangever. Deze uitvoering was zelfs vrijwel voltooid, ware het niet dat aangever tijdig lont rook en de politie heeft ingeschakeld.
Mate van betrokkenheid van verdachte
Verdachte heeft erkend dat hij op 19 augustus 2021 op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 2] eerst medeverdachte [medeverdachte 1] – die hij tot dan niet kende – als chauffeur in zijn auto heeft opgehaald en dat zij beiden vervolgens [medeverdachte 2] hebben opgehaald en gedrieën gezamenlijk via [plaats] uiteindelijk naar het adres van aangever in [pleegplaats] zijn gereden. Verdachte heeft verklaard dat zijn rol niet verder reikte dan die van chauffeur en dat hij van het doel van de rit naar [pleegplaats] niets heeft geweten. Dit wordt weersproken door [medeverdachte 1] , die heeft verklaard dat zowel [medeverdachte 2] als verdachte hem in de auto specifieke instructies heeft gegeven, te weten dat hij zich aan de deur van aangever moest voordoen als Jeroen van de Rabobank, dat hij een mondkapje moest dragen, en dat hij “documenten” kwam halen.
De verdediging heeft betoogd dat deze verklaring van [medeverdachte 1] niet betrouwbaar kan worden geacht. Daartoe is aangevoerd dat [medeverdachte 1] zijn eigen rol kleiner heeft willen maken door ook over anderen belastend te verklaren. Het hof ziet voor die stelling echter geen goede aanwijzingen. [medeverdachte 1] heeft verklaringen afgelegd bij de politie waarin hij – tot op zekere hoogte - verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen rol in de zaak. Dat hij tevens heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte 2] , doet geenszins af aan het gewicht van zijn eigen rol in het geheel. Van een bijzondere reden voor [medeverdachte 1] om verdachte in strijd met de waarheid in een kwaad daglicht te stellen, is niet gebleken.
De verklaring van [medeverdachte 1] ten aanzien van de rollen van verdachte en [medeverdachte 2] is bovendien betrekkelijk gedetailleerd; niet alleen heeft hij benoemd wat die instructies inhielden, maar ook heeft hij daarbij onderscheid gemaakt tussen enerzijds instructies die [medeverdachte 2] gaf over het aannemen van een valse hoedanigheid, waarmee verdachte instemde, en anderzijds instructies die verdachte zelf aan hem gaf over welke handelingen [medeverdachte 1] moest verrichten aan de deur. Het hof ziet al met al geen enkele reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] te twijfelen. Het hof stelt op grond van die verklaringen dan ook vast dat verdachte samen met [medeverdachte 2] instructies aan [medeverdachte 1] heeft gegeven met betrekking tot diens handelen aan de deur van aangever. Het geven van deze instructies laat zich slechts denken wanneer zij op de hoogte waren van het voornemen om aangever op te lichten.
Medeplegen
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat verdachte niet alleen gezamenlijk met zijn medeverdachten naar de plaats delict is gereden en daarbij als chauffeur heeft opgetreden, maar dat hij ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geïnstrueerd met betrekking tot de voorgenomen verwerving van pinpassen aan de deur van [slachtoffer] en - tot de politie verscheen - in zijn auto heeft gewacht tot [medeverdachte 1] terug zou komen met vorenbedoelde pinpassen. Op geen moment heeft verdachte zich van de gedragingen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gedistantieerd. Dat verdachte met [medeverdachte 2] is weggereden zonder [medeverdachte 1] nadat de politie was verschenen, kan niet als vrijwillig distantiëren worden aangemerkt. In tegendeel, het strafbare feit was toen immers al gepleegd en met het wegrijden lijkt verdachte enkel te hebben geprobeerd zijn verantwoordelijkheid te ontlopen. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten en dat de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht was dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen.
Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op 19 augustus 2021, te [pleegplaats] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] te bewegen tot de afgifte van bankpassen (Rabobank) en bijbehorende pincodes, hebbende verdachte en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededaders,
- telefonisch contact opgenomen als zijnde een medewerker van de Rabobank, afdeling Security en vervolgens medegedeeld dat een persoon de bankpassen met bijbehorende pincodes zou ophalen;
- door die medewerker een code is doorgegeven: ""ZX385", de ophaler kent die code ook;
- bij voornoemde [slachtoffer] aangebeld en vervolgens medegedeeld “kom de bankpasjes met bijbehorende code van Rabobank ophalen” en de afgesproken code: ZX385 te noemen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan poging tot oplichting
van een ouder echtpaar. Zij hebben dit op geraffineerde en doortrapte wijze gedaan door slachtoffers uit te kiezen met een hogere leeftijd en ze bij hun eigen woning een onjuiste voorstelling van zaken voor te spiegelen. Kennelijk zijn zij uit geweest op financieel gewin zonder zich daarbij te bekommeren om het effect dat hun handelen juist op deze slachtoffers zou hebben. Uit het dossier blijkt dat het echtpaar en hun op dat moment in hun woning verblijvende kleinkinderen erg overstuur zijn geraakt van het gebeuren. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens en in autoriteiten, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Ook acht het hof het kwalijk dat verdachte misbruik heeft gemaakt van een minderjarige door hem naar de woning te laten gaan om de pinpassen van de slachtoffers afhandig te maken en zo het vuile werk op te knappen, terwijl verdachte met de andere medeverdachte op afstand bleef.
Het hof overweegt dat de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd in beginsel een zwaardere straf rechtvaardigen dan de door de politierechter opgelegde straf. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder zijn relatief jeugdige leeftijd en de over hem beschikbare diagnostiek van [ggz instelling] , is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, in dit geval passend en geboden is. Het hof zal daarom dezelfde straf opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 9 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.