Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Voor een strafbare poging tot oplichting moet vast komen te staan dat aan het voornemen om iemand op te lichten een begin van uitvoering is gemaakt.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 augustus 2016 werd aangever omstreeks 17.00 uur gebeld door een vrouw die zich Mirjam van Beek (of zoiets, aldus aangever) noemde en hem vertelde dat ze werkte bij de Rabobank Utrecht, afdeling security. Deze persoon vertelde dat er 1750 euro van zijn privérekening was afgeboekt en dat de afdeling security daar achter was gekomen. Ze vertelde dat hij een nieuwe pas en pincode zou krijgen van de Rabobank en dat hij de passen van zichzelf en zijn vrouw in een enveloppe moest doen en moest afgeven aan iemand die aan de deur zou komen. [slachtoffer] ontving een code, ZX385, die ook bekend zou zijn bij de persoon die aan de deur zou komen. Ook werd hij verzocht de beide pincodes door te geven via de telefoon, hetgeen hij heeft gedaan. Omstreeks 18.00 uur kwam er een jongeman aan de deur die zei dat hij de bankpasjes van de Rabobank kwam ophalen en die de code ZX385 noemde. Deze persoon is vervolgens aangehouden en bleek medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de zogenoemde telefoniste en [medeverdachte 1] gebruik hebben gemaakt van een valse naam en dat zij een valse hoedanigheid, namelijk die van bonafide medewerker van de Rabobank, hebben aangenomen en dat de som van hun mededelingen - die elkaar versterken - een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen opleveren die bij aangever een onjuiste voorstelling van zaken in het leven hebben geroepen, waardoor aangever is bewogen tot het afgeven van pincodes en zou worden bewogen tot de afgifte van de daarbij behorende pinpassen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit die feiten en omstandigheid blijkt van een tevoren uitgedachte en gecoördineerde werkwijze. Door middel van verificatie van een code wordt het vertrouwen gewekt dat de betrokken personen bonafide handelden en door het korte tijdsverloop tussen het initiële telefoongesprek en het moment waarop [medeverdachte 1] aan de deur van aangever verschijnt dat vertrouwen verder aanwakkert en indringender maakt omdat aangever daardoor minder gelegenheid had om zich te bezinnen op zijn eigen handelen. In dat oordeel weegt ook mee dat misbruik is gemaakt van de relatieve kwetsbaarheid van de toen 69 jaar oude aangever.
[medeverdachte 1] en de onbekend gebleven vrouw aan de telefoon hebben aldus een begin van uitvoering gemaakt aan het oplichten van aangever. Deze uitvoering was zelfs vrijwel voltooid, ware het niet dat aangever tijdig lont rook en de politie heeft ingeschakeld.