ECLI:NL:GHARL:2023:9446

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
22/974
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017 en bron van inkomen voor vof

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 15 april 2022 een eerdere beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand heeft gelaten. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.600. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de aanslag onterecht was, maar bevestigde de rechtsgevolgen van de inspecteur.

Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de inspecteur de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden door de aangifte niet correct te beoordelen. Het Hof oordeelt dat de inspecteur in zijn recht stond om de gehele aangifte te beoordelen en dat er geen schending van beginselen van behoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden. Het Hof bevestigt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de activiteiten van de vof geen bron van inkomen vormen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zonder de coronapandemie positieve resultaten zouden zijn behaald.

Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/974
uitspraakdatum: 7 november 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022, nummer AWB 20/6500, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.600. Bij beschikking is een bedrag van € 373 aan belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 1 januari 2017 samen met [naam3] vof (hierna: de vof) opgericht. De activiteit van de vof bestaat uit de exploitatie van educatieve platformen via een webportal.
2.2.
Belanghebbende heeft sinds 2007 activiteiten verricht onder de naam [naam4] (hierna: [naam4] ). Belanghebbende heeft met de Inspecteur afgesproken dat [naam4] per 1 januari 2011 niet langer wordt aangemerkt als bron van inkomen. Deze afspraak is vastgelegd in een brief van 26 maart 2012.
2.3.
De vof is op 4 januari 2021 uitgeschreven uit het Handelsregister. Per 1 januari 2021 is de vof door belanghebbende voorgezet als eenmanszaak (hierna: [naam5] ). De activiteiten van [naam5] bestaan uit afstandsonderwijs, webportals en studiebegeleiding, vorming en onderwijs. [naam5] is een online educatief platform voor sport, spel & zakelijke onderwerpen met als doel kennis vergroten van individuen.
2.4.
In de jaren 2016 tot en met 2019 bedroeg de totale omzet van de vof € 1.194, bedroegen de totale kosten € 2.616 en bedroeg het totale resultaat € 1.422 negatief. Alleen in het jaar 2019 was het resultaat positief, te weten een winst van € 37. In 2017 bedroegen de kosten van de vof € 992
2.5.
Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2017 ingediend naar een verzamelinkomen van € 31.385, bestaande uit:
Winst uit onderneming -/- 2.474
Zelfstandigenaftrek -/- 7.280
Startersaftrek -/- 2.123
MKB-winstvrijstelling 1.662
Loon 46.468
Inkomsten uit eigen woning -/-
4.868
Verzamelinkomen 31.385
2.6.
Belanghebbende heeft in de aangifte de kosten die zijn gemaakt in verband met de werkzaamheden verricht voor [naam4] toegerekend aan het resultaat van de vof. In de aangifte heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht met betrekking tot deze handelwijze een expliciet standpunt in te nemen.
2.7.
De Inspecteur heeft belanghebbende een vragenbrief gestuurd. Belanghebbende heeft de vragenbrief beantwoord. De Inspecteur heeft uiteindelijk de aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.600, te weten het saldo van het loon en de inkomsten uit eigen woning.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de activiteiten van de vof een bron van inkomen vormen en of de Inspecteur met het opleggen van de aanslag de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of enig (daarin vastgelegd) beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten gemaakt in verband met activiteiten verricht voor [naam4] terecht door de Inspecteur zijn gecorrigeerd.

4.Beoordeling van het geschil

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de aangifte van hem is uitgeworpen omdat hij in die aangifte om een standpuntbepaling van de Inspecteur heeft gevraagd. Volgens belanghebbende had de Inspecteur bij de beoordeling van de aangifte zich moeten beperken tot het punt waarover een standpuntbepaling werd gevraagd en stond het de Inspecteur niet vrij meer om andere informatie op te vragen dan die welke noodzakelijk was om het gevraagde standpunt in te nemen.
4.2.
Het Hof oordeelt als volgt. Zelfs indien veronderstellenderwijs ervan uit zou worden gegaan dat het verzoek van belanghebbende om een standpuntbepaling van de Inspecteur de enige reden was de aangifte uit te werpen, dan nog zou het de Inspecteur in beginsel vrij hebben gestaan de gehele aangifte te beoordelen en in dat kader informatie te verzoeken die niet noodzakelijk is voor of betrekking heeft op de verzochte standpuntbepaling. Het Hof merkt daarbij op dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot deze aangifte vier andere uitworpredenen bestonden, waaronder de uitworpreden “W0160 | Zelfstandigenaftrek beoordelen, starter; urencriterium in relatie tot hoge looninkomsten en of ROW (waarde1). Omzet bedraagt (waarde2) (AR:4)” De Inspecteur heeft niet enig beginsel van behoorlijk bestuur dan wel enig artikel uit de Awb geschonden door te onderzoeken of recht bestond op de in de aangifte opgenomen zelfstandigenaftrek en hij kon bij dat onderzoek de vraag betrekken of met betrekking tot de activiteiten verricht in de vof sprake was van een bron van inkomen. De Inspecteur was ook niet verplicht de vragen met betrekking tot de standpuntbepaling (activiteiten verricht in het kader van [naam4] ) te scheiden van vragen gesteld in het kader van de vraag of de activiteiten verricht in de vof een bron van inkomen vormden. Ook voor het overige is niet aannemelijk geworden dat de Inspecteur enige rechtsregel of enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
Bron van inkomen
4.3.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een bron van inkomen heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt dit oordeel over en maakt het tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep nader heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De (gevolgen van de) coronapandemie waren in 2017 niet voorzienbaar, zodat de coronapandemie met betrekking tot de vraag of in 2017 met de vof objectief een voordeel was te verwachten in beginsel geen rol kan spelen. Belanghebbende heeft, voor zover het Hof begrijpt, gesteld dat onder normale omstandigheden in de jaren na 2019 met de vof (forse) winst zou zijn behaald en dat dat gegeven zou hebben geleid tot een positieve beantwoording van de bronvraag voor het belastingjaar 2017. Met betrekking tot die stelling oordeelt het Hof dat belanghebbende ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat zonder coronapandemie de vof na 2019 (forse) positieve resultaten zou hebben behaald.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. R.F.C. Spek in tegenwoordigheid van mr. dr. J.W.J de Kort als griffier.
De beslissing is op 7 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.A.V. Boxem)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 november 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.