In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 15 april 2022 een eerdere beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand heeft gelaten. De inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.600. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de aanslag onterecht was, maar bevestigde de rechtsgevolgen van de inspecteur.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de inspecteur de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden door de aangifte niet correct te beoordelen. Het Hof oordeelt dat de inspecteur in zijn recht stond om de gehele aangifte te beoordelen en dat er geen schending van beginselen van behoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden. Het Hof bevestigt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de activiteiten van de vof geen bron van inkomen vormen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zonder de coronapandemie positieve resultaten zouden zijn behaald.
Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2023.