Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
totaal voldaan’voldoende blijkt dat hij dat bedrag op
totaal voldaan, van [naam1] afkomstig is. Ook bestrijdt zij dat [naam1] de geoffreerde werkzaamheden aan de woning heeft uitgevoerd en/of dat het geoffreerde bedrag is gefactureerd en door de man is betaald. Het hof is, in het licht van die betwisting, van oordeel dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat hij het in de offerte van [naam1] geoffreerde bedrag van € 89.345,- voor aan de woning verrichte werkzaamheden aan [naam1] heeft betaald. De handgeschreven aantekening
‘totaal voldaan’ is daarvoor niet voldoende. De man heeft niet nader onderbouwd dat de aantekening van [naam1] afkomstig is. Ook heeft hij geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij een bedrag van € 89.345,- in contanten of op andere wijze aan [naam1] heeft betaald. Daarbij komt dat uit het in opdracht van de man op 21 juli 2022 door [naam2] uitgebrachte expertiserapport over de werkzaamheden die in de woning zijn verricht, blijkt dat een substantieel deel van de in de offerte van [naam1] genoemde werkzaamheden niet is uitgevoerd. [naam2] heeft aan dat minderwerk een waarde toegekend van € 33.500,- exclusief btw. De man heeft ter zitting erkend dat niet alle in de offerte genoemde werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar volgens hem staat daar tegenover dat er wel meerwerk is geweest waardoor hij toch in totaal het in de offerte genoemde bedrag aan [naam1] verschuldigd was. De man heeft zijn - voor het eerst op de zitting – betrokken stelling over uitgevoerd meerwerk echter, ondanks de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet onderbouwd. De man heeft alleen al daardoor onvoldoende onderbouwd dat [naam1] voor het in de offerte genoemde bedrag werkzaamheden in de woning heeft verricht en dat hij het bedrag van de offerte (volledig) heeft betaald. De stelling van de man dat hij het bedrag heeft voldaan uit een lening die hij bij zijn broer had afgesloten, draagt niet bij aan de onderbouwing van zijn stelling dat hij het bedrag van de offerte aan [naam1] heeft betaald. Alleen al niet omdat uit niets blijkt dat aan de man door zijn broer inderdaad een bedrag ter beschikking is gesteld op grond van een lening. Omdat de stelling over de betaling aan [naam1] niet voldoende is onderbouwd, komt het hof op dit punt ook niet toe aan nadere bewijslevering door de man.
Het hof passeert daarbij het aanbod van de man om zijn stellingen te bewijzen door de aannemers [naam3] , [naam4] , [naam5] , [naam6] en de partij deskundige [naam2] als getuigen te horen.
Van de man had verlangd mogen worden dat hij eerst duidelijk had uiteengezet en voor zoveel mogelijk had onderbouwd welke bedragen hij aan wie heeft betaald en voor welke werkzaamheden. Dat heeft de man echter nagelaten.
De man heeft daardoor zoveel onduidelijk gelaten dat hij onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd om hem toe te laten tot bewijslevering.
De vrouw draagt daarom overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van die beschadiging en de wegmaking van kleding door de man. Dat zij dat bewijs niet kan leveren dient in die situatie voor haar risico te worden gelaten.