ECLI:NL:GHARL:2023:9286

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
21-002290-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeend geweld tegen minderjarige met ernstige letsels

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een moeder, werd beschuldigd van het toebrengen van ernstig letsel aan haar kind, dat op 28 augustus 2016 in een klinische noodsituatie werd aangetroffen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 16 maanden geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte heeft consistent ontkend enige geweldshandeling te hebben gepleegd. Er was geen ander letsel bij het kind aangetroffen dat op geweld duidde, zoals blauwe plekken of gekneusde ribben. Het hof heeft de deskundige rapporten, die de mogelijkheid van letsel door geweld onderzochten, kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat de bewijskracht van deze rapporten relatief beperkt was. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan overtuigend bewijs heeft het hof de verdachte integraal vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002290-21
Uitspraak d.d.: 2 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2021 met parketnummer 18-212770-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 7 mei 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 28 augustus 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om haar kind [naam kind] (geboren op [geboortedatum kind] 2016) opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal, [naam kind] (met kracht) tegen/op zijn hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard oppervlak heeft geslagen en/of gestoten, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op zijn hoofd heeft uitgeoefend en/of
- meermalen, althans eenmaal, [naam kind] heeft vastgepakt en/of met kracht door elkaar en/of op en neer heeft geschud, in elk geval anderzins geweld heeft uitgeoefend op zijn lichaam en/of zijn hoofd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
zij op of omstreeks 28 augustus 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , aan haar kind [naam kind] (geboren op [geboortedatum kind] 2016) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer bloedingen en/of bloeduitstoringen en/of hygromen onder het harde hersenvlies (ten gevolge waarvan bij [naam kind] hersenfunctiestoornissen en/of hersenletsel en/of (epileptische)insulten en/of ademhalingsproblemen zijn veroorzaakt), heeft toegebracht door [naam kind] meermalen, althans eenmaal,
- ( met kracht) tegen/op zijn hoofd te slaan en/of te stompen en/of op een hard oppervlak te laten vallen en/of tegen een hard oppervlak te slaan en/of te stoten, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op zijn hoofd uit te oefenen en/of
- vast te pakken en/of met kracht door elkaar en/of op en neer te schudden, in elk geval anderzins geweld uit te oefenen op zijn lichaam en/of zijn hoofd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 augustus 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om haar kind [naam kind] (geboren op [geboortedatum kind] 2016) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, althans eenmaal, [naam kind] (met kracht) tegen/op zijn hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard oppervlak heeft geslagen en/of gestoten, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op zijn hoofd heeft uitgeoefend en/of
- meermalen, althans eenmaal, [naam kind] heeft vastgepakt en/of met kracht door elkaar en/of op en neer heeft geschud, in elk geval anderzins geweld heeft uitgeoefend op zijn lichaam en/of zijn hoofd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof is met de raadsman van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen kan worden dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op zondag 28 augustus 2016 aan het einde van de middag is verdachte samen met haar
dochtertje en [naam kind] alleen thuis. De man van verdachte is op dat moment bij een jarige buurvrouw, [naam buurvrouw] , op bezoek. Verdachte is niet meegegaan naar de verjaardag omdat [naam kind] wat onrustig was. Andere bijzonderheden aan [naam kind] zijn zowel verdachte als haar man die dag niet opgevallen. Op enig moment komt verdachte, met [naam kind] slap in haar armen, in paniek bij de woning van [naam buurvrouw] . [naam kind] wordt hierop meteen door een op de verjaardag aanwezige verpleegkundige overgenomen en ook wordt meteen het alarmnummer gebeld. [naam kind] wordt vervolgens met een ambulance naar het [ziekenhuis] gebracht waar hij wordt opgenomen. Door het [ziekenhuis] worden onder meer bloed-uitstortingen onder het harde hersenvlies van de grote en de kleine hersenen en meerdere netvliesbloedingen in beide ogen geconstateerd. In verband met een aanhoudende epileptische aanval ligt [naam kind] van 31 augustus 2016 tot en met 2 september 2016 op de intensive care afdeling van het ziekenhuis. Op 13 september 2016 wordt [naam kind] ontslagen uit het ziekenhuis en mag hij weer naar huis.
Deskundigheid drs. W.A. Karst.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de rechter-commissaris op 22 februari 2018 een tekenbevoegde deskundige op deskundigheidsgebied: ‘Forensische Pediatrie’ (geneeskunde bij kinderen) willen benoemen. Bij gebreke van een betreffende deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen (NRGD), heeft de rechter-commissaris de benoeming gericht aan ‘de bij het NFI werkzame tekenbevoegde deskundige op genoemd deskundigheidsgebied’.
Daarbij heeft de rechter-commissaris opgemerkt: ‘
Met inachtneming van het feit dat nog geen deskundige is geregistreerd is het register van het NRGD op het deskundigheidsgebied waarvoor het onderzoek wordt gevorderd, en zonder vooruit te lopen op eventuele toelating van de betreffende deskundig(n) in genoemd register, merkt de rechter-commissaris deze aan te wijzen deskundige(n) als deskundige(n) aan. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen de opleiding en toetsing van de deskundige(n) door het NFI en het feit dat hij/zij werkzaam is (zijn) binnen het geaccrediteerde kwaliteitssysteem van het NFI.
Uit het betreffende onderzoeksrapport van het NFI, d.d. 26 juli 2018, blijkt dat het NFI
drs. W.A. Karst, forensisch arts, in de onderhavige zaak heeft aangewezen als de NFI-deskundige, een deskundige op het gebied van ‘Forensische Pediatrie’. Drs. W.A. Karst was daarmee tevens benoemd door de rechter-commissaris als deskundige.
Uit het NFI-rapport blijkt voorts:
‘Een NFI-deskundige is opgeleid en getoetst door het NFI, waarna het NFI hem/haar de bevoegdheid heeft toegekend om deskundigenrapporten op te stellen en te ondertekenen. Hij/zij maakt bij het onderzoek gebruik van de infrastructuur, voorschriften en kwaliteitsborgingssystematiek van het NFI.’
Uit vorenstaande leidt het hof af dat de deskundigheid, met betrekking tot Forensische Pediatrie, van drs. Karst ten tijde van het onderhavige onderzoek voldoende gewaarborgd was. De verdediging heeft overigens geen omstandigheden aangevoerd waaruit gebrek aan deskundigheid bij drs. Karst zou blijken, behalve dan dat hij voorafgaand aan zijn onderzoek in opdracht van de rechter-commissaris niet was opgenomen als deskundige in het NRGD. Het hof ziet, anders dan de verdediging, geen redenen om aan de deskundigheid van drs. Karst te twijfelen.
Het hof merkt op dat drs. W.A. Karst inmiddels is ingeschreven in het NRGD, met als deskundigheid: Forensisch Medisch Onderzoek – minderjarigen.
Bevindingen forensisch arts NFI
Drs. W.A. Karst heeft onderzoek gedaan naar het bij [naam kind] aangetroffen letsel, te weten de bloeduitstortingen onder het harde netvlies en de netvliesbloedingen. Drs. Karst komt tot de conclusie dat er op 28 augustus 2016 bij [naam kind] sprake was van hersenfunctiestoornissen.
Van hersenfunctiestoornissen is sprake als bij een kind klinische verschijnselen optreden, passend bij een tijdelijke of blijvende verstoring van hersenfuncties. Deze verstoring is het gevolg van een tijdelijke of blijvende beschadiging van hersenweefsel.
"Hersenfunctiestoornissen" is geen diagnose met een specifieke oorzaak, maar een samenvattende beschrijving van bevindingen bij medisch onderzoek (anamnese, klinische verschijnselen, bevindingen bij lichamelijk onderzoek en bij aanvullend bijvoorbeeld beeldvormend onderzoek), waarbij sprake is van aanwijzingen voor verstoring van hersenfuncties en/of beschadiging van hersenweefsel. Tijdelijke of blijvende beschadiging van hersenweefsel kan optreden zowel bij (aangeboren of verworven) aandoeningen als bij een trauma (een voorval, waarbij lichamelijke schade ontstaat). Bij afzonderlijke beschouwing van dit beeld is het niet mogelijk om onderscheid tussen deze oorzaken te maken.
De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat het ontstaan van de hiervoor genoemde letsels bij [naam kind] los van elkaar bezien ‘waarschijnlijker’ zijn en in combinatie met elkaar bezien ‘veel waarschijnlijker’ zijn bij een letselmechanisme met impact (botsend geweld op of tegen het hoofd), bij een heftig schudincident (repeterend acceleratie- deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een andere oorzaak (medisch of traumatisch).
Dit zou erop kunnen duiden dat verdachte, die ten tijde van het ‘wegvallen’ van [naam kind] met hem alleen was, [naam kind] – kort gezegd – zou hebben geschud.
In de eerste plaats overweegt het hof dat tegenover voornoemd rapport de door verdachte afgelegde verklaringen staan. Verdachte heeft direct na het voorval tot en met de zitting van het hof consistent verklaard, namelijk dat zij het letsel niet heeft toegebracht.
Verdachte heeft verklaard dat ze bezig was met het opruimen van de boodschappen toen zij [naam kind] opeens hoorde krijsen. Verdachte heeft hierop getracht [naam kind] te troosten.
Omdat [naam kind] niet stil werd heeft zij [naam kind] teruggelegd in de box en een flesje voor hem bereid. Verdachte heeft [naam kind] verschoond en vervolgens de fles gegeven. [naam kind] wilde echter de fles niet waarop verdachte [naam kind] naar zijn bedje heeft gebracht.
Op het moment dat verdachte – nadat ze [naam kind] in zijn bedje had gelegd - weg wilde lopen is [naam kind] ‘weggevallen’. Verdachte heeft [naam kind] opgepakt en tikjes op zijn kont gegeven. Ook heeft zij het raam geopend om te zorgen dat [naam kind] frisse lucht binnen kon krijgen. Toen dat allemaal niet werkte is verdachte naar de badkamer gelopen en heeft zij water in het gezicht van [naam kind] gespat en zijn hoofdje onder de kraan gehouden. Vervolgens is zij in paniek met [naam kind] in haar armen naar de woning van buurvrouw [naam buurvrouw] gerend voor hulp.
De verklaring van de verdachte vindt in zoverre ondersteuning in het dossier dat bij [naam kind] geen ander letsel is geconstateerd dat duidt op botsend geweld op of tegen het hoofd of een acceleratie-deceleratie-impacttrauma, zoals blauwe plekken of gekneusde ribben.
Daarnaast betrekt het hof bij zijn oordeel dat drs. Karst in zijn rapport met betrekking tot de gestelde hypothesen heeft geconcludeerd dat het ontstaan van de hiervoor genoemde letsels bij [naam kind] in combinatie met elkaar bezien ‘veel waarschijnlijker’ is bij een letselmechanisme met impact dan bij een andere oorzaak en dat deze conclusie een bewijskracht heeft van een ordegrootte van 100 tot 10.000. Het hof stelt vast dat de door de deskundige aangegeven ordegrootte zich bevindt op de vierde schaal binnen de door het NFI gehanteerde numerieke definitie van waarschijnlijkheidstermen. Boven deze schaal bevinden zich nog twee schalen, namelijk “zeer veel waarschijnlijker” of “extreem veel waarschijnlijker”. Deze laatste twee termen uit de gebezigde waarschijnlijkheidsterminologie hebben een bewijskracht van respectievelijk 10.000 tot 1.000.000 en groter dan 1.000.000. De door het NFI aan de verschillende waarschijnlijkheidstermen toegekende getallen als geheel genomen, maken naar het oordeel van het hof dat aan de door de deskundige in dit geval getrokken conclusie op zichzelf genomen relatief beperkte bewijskracht toekomt.
Voor een bewezenverklaring is nodig dat – in juridische termen - met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is komen vast te staan dat het letsel bij [naam kind] door verdachte is toegebracht.
Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de consistente ontkenning van verdachte dat zij welke geweldshandeling dan ook heeft begaan ten aanzien van [naam kind] en het feit dat er geen overig letsel bij [naam kind] is aangetroffen zoals blauwe plekken of gekneusde ribben, bezien tegen de achtergrond van de relatief beperkte bewijskracht van de conclusie in het rapport van de deskundige, brengen tezamen genomen met zich dat het hof concludeert dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van de klinische noodsituatie van [naam kind] op 28 augustus 2016, zodat het hof verdachte integraal zal vrijspreken van het ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 2 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.