ECLI:NL:GHARL:2023:9285

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
21-003131-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake openlijke geweldpleging met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging, maar heeft in hoger beroep een beroep gedaan op noodweer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 november 2017 betrokken was bij een confrontatie waarbij hij en zijn broer werden aangevallen door de aangever. De aangever had de eerste stap gezet door de broer van de verdachte in het gezicht te spugen en vervolgens met gebalde vuisten te slaan. Het hof oordeelt dat de verdachte zich genoodzaakt mocht voelen om zijn broer te verdedigen en dat zijn reactie noodzakelijk en proportioneel was. Hierdoor is de verdachte niet strafbaar en wordt hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar is bevonden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003131-19
Uitspraak d.d.: 2 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 mei 2019 met parketnummer 16-187112-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonadres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot ontslag van rechtsvervolging in verband met noodweer/noodweerexces ten aanzien van het primair ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.G. Roethof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 27 mei 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte veroordeeld ter zake van het primair ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De politierechter heeft tevens de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 november 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten, op/aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door
- het één of meerdere malen stompen/slaan in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam van die [benadeelde] en/of
- het één of meerdere malen schoppen/trappen tegen het lichaam van die [benadeelde] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 november 2017 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door
- die [benadeelde] één of meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te stompen/te slaan en/of
- die [benadeelde] één of meerdere malen tegen het lichaam te schoppen/te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2017 te [plaats] , openlijk, te weten, op/aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door het stompen/slaan tegen het lichaam van die [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte uit noodweer, dan wel noodweerexces, heeft gehandeld en dat hij op grond daarvan van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten vast.
Op 3 november 2017 bevond verdachte zich samen met zijn broer [medeverdachte] op het sportterrein van voetbalclub [voetbalclub] . Ze waren daar in verband met een voetbalwedstrijd. Op het moment dat de broers staan te wachten tot ze naar binnen mogen, wordt [medeverdachte] vanuit het niets vanaf korte afstand in zijn gezicht gespuugd door aangever.
[medeverdachte] heeft verklaard dat de fluim midden in zijn gezicht terechtkwam, boven zijn neus, tussen zijn ogen. Hierna wordt [medeverdachte] - terwijl hij bezig is zijn gezicht schoon te maken - door aangever met gebalde vuisten op zijn bovenlichaam geslagen. [medeverdachte] is hierop zichzelf gaan verweren door aangever van zich af te duwen en te slaan, waardoor er een gevecht ontstond. Hierop is verdachte tussenbeide gesprongen om zijn broer te ontzetten en ontstond er een kort gevecht (van naar schatting 30 seconden) tussen de gebroeders [verdachten] en aangever, waarbij aangever uiteindelijk op de grond terecht is gekomen. Hierna worden de gebroeders [verdachten] door stewards bij aangever weggetrokken en is het gevecht ten einde. Aangever heeft daarover bij de politie d.d. 8 november 2017 verklaard:
‘Toen ik op de grond lag zag ik dat er een aantal stewards aankwamen lopen. Ik zag dat deze stewards [medeverdachte] en [verdachte] bij mij wegtrokken’.Dat aangever nog zou zijn geslagen of geschopt nadat hij op de grond terecht was gekomen, valt naar het oordeel van het hof op basis van dit dossier niet met voldoende zekerheid vast te stellen, temeer niet omdat aangever daarover bij zijn reeds kort na het incident afgelegde verklaring zelf met geen woord heeft gerept.
Uit het bovenstaande volgt dat het aangever is geweest, die als eerste de confrontatie heeft opgezocht door [medeverdachte] in zijn gezicht te spugen en vervolgens met gebalde vuisten te slaan. Het hof beschouwt dit spugen en het daarna met gebalde vuisten slaan als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval op [medeverdachte] . Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte zich derhalve genoodzaakt mocht zien zijn broer te helpen zich te verweren tegen deze wederrechtelijke aanranding en zich te verweren tegen de (latere) aanranding door aangever van zichzelf. Het hof is van oordeel dat het handelen van verdachte noodzakelijk en proportioneel was.
Het beroep op noodweer slaagt.
De verdachte is derhalve ter zake van het primair bewezenverklaarde niet strafbaar en moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 360,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 2 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.