ECLI:NL:GHARL:2023:9251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
21-000781-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door gerechtelijk bewindvoerder met onterecht overboeken van cliëntgelden naar privérekening

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1956 en werkzaam als gerechtelijk bewindvoerder, is beschuldigd van verduistering. Hij heeft gedurende de periode van 8 juli 2017 tot en met 1 oktober 2020 meerdere keren geld van de rekeningen van zijn cliënten overgeboekt naar zijn privérekening, zonder rechtsgrond. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, maar het hof heeft deze veroordeling vernietigd en een zwaardere taakstraf van 100 uren opgelegd. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk geld heeft toegeëigend dat toebehoorde aan zijn cliënten, wat in strijd is met zijn verantwoordelijkheden als bewindvoerder. De verdachte heeft betoogd dat hij de gelden tijdelijk had overgemaakt en dat hij de intentie had om deze terug te storten, maar het hof oordeelde dat dit niet afdoet aan de verduistering. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de hoogte van de schade onduidelijk was en nader onderzoek zou vereisen. Het hof heeft de toepasselijke artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en de verdachte als strafbaar verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000781-23
Uitspraak d.d.: 1 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 februari 2023 met parketnummer 18-132344-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De advocaat-generaal heeft gevorderd de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en door de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn elk toegewezen tot een bedrag van € 200,- met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen zijn in het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat er onjuistheden zitten in de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen en omdat er een andere straf zal worden opgelegd dan in eerste aanleg. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2017 tot en met 1 oktober 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk één of meerdere geldbedragen (van in totaal ongeveer 1.840,70 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en dat verdachte in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2019 tot en met 16 augustus 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, opzettelijk één of meerdere geldbedragen (van in totaal ongeveer 525,93 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en dat verdachte in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de verdachte is ter zitting van het hof, kort gezegd, naar voren gebracht dat hij vrijgesproken dient te worden, omdat hij, in de functie van bewindvoerder, geen gelden van zijn cliënten heeft verduisterd. Hij heeft wel gelden van zijn cliënten overgemaakt naar zijn privérekening en de rekening van zijn zoon om het voor zijn cliënten te bewaren. Hij heeft dat in de administratie van de bewindvoering verantwoord als zijnde vorderingen van zijn cliënten op hem. De gelden waren nog steeds van zijn cliënten in de vorm van vorderingen op hem als privépersoon. Het was de bedoeling om deze gelden op termijn terug te storten en dit is veelal ook gebeurd. Het was slechts zijn bedoeling om deze gelden tijdelijk buiten het beeld van de schuldeisers van zijn cliënten te houden. Daarom is er geen sprake van verduistering, aldus de verdachte.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Van verduistering zoals tenlastegelegd is sprake als verdachte zich opzettelijk wederrechtelijk geld van een ander dat hij in zijn hoedanigheid van bewindvoerder onder zich had om te beheren voor die ander heeft toegeëigend.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte ter zitting van het hof op 18 oktober 2023 stelt het hof het volgende vast:
  • Verdachte was in de tenlastegelegde periode de bewindvoerder van de aangevers [slachtoffer] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
  • Verdachte had in zijn hoedanigheid van bewindvoerder het beheer over de geldzaken van bovengenoemde aangevers.
  • Verdachte heeft zonder rechtsgrond gelden van de bankrekeningen van aangevers overgemaakt naar zijn privébankrekening of de bankrekening van zijn zoon.
  • Verdachte heeft deze overboekingen in de boekhouding geadministreerd onder 'beloning bewindvoerder', terwijl hij wist dat een aantal van deze overboekingen niet als zodanig gekwalificeerd mochten worden omdat het niet de vergoeding voor zijn werk als bewindvoerder betrof.
Verdachte heeft dus welbewust, zonder rechtsgrond, geld van de aangevers dat hij onder zich had in zijn hoedanigheid van bewindvoerder naar zijn privérekening overgeboekt. Hij kon zo in zijn eigen privédomein als heer en meester over deze gelden beschikken, terwijl hij geen recht had op deze gelden. Dit kan naar het oordeel van het hof worden bestempeld als opzettelijke, wederrechtelijke toe-eigening van dit geld en daarmee als verduistering. Dat verdachte later dit geld (deels) zou hebben teruggeboekt, doet niets af aan het feit dat hij dit geld eerst heeft verduisterd.
Hoeveel geld verdachte precies heeft verduisterd is door de creatieve wijze van boekhouden door de verdachte moeilijk vast te stellen, maar wettig en overtuigend bewezen is wel dat hij geld van de aangevers heeft verduisterd.
Het hof is derhalve van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.

Ter zitting gedane onderzoekswens door de verdachte

Ter zitting van het hof op 18 oktober 2023 is door de verdachte aan het hof verzocht om nader onderzoek te laten doen door de politie naar de overboekingen en bijschrijvingen van de bankrekening [rekeningnummer] in de periode van 10 juli 2020 tot en met 16 augustus 2020. Verdachte heeft ter onderbouwing hiervan naar voren gebracht dat het onderzoek van de politie naar deze bankrekening beperkt is gebleven tot de periode tot 10 juli 2020 en dat daarom niet te zien is hoeveel geld er in de periode vanaf 10 juli 2020 door hem is teruggestort naar aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het verzoek tot dit onderzoek wordt afgewezen, omdat de noodzaak hiertoe ontbreekt. Zoals in bovenstaande bewijsoverweging al is aangegeven, is het voor de beoordeling van deze zaak niet relevant of en hoeveel verduisterd geld op enig moment is teruggestort door de verdachte. Terugstorting maakt de verduistering niet ongedaan. Dus is er geen noodzaak om hier in het kader van deze strafzaak onderzoek naar te doen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 8 juli 2017 tot en met 1 oktober 2020 in Nederland, opzettelijk geld, toebehorende aan [slachtoffer] , en dat verdachte in zijn hoedanigheid van bewindvoerder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 15 juli 2019 tot en met 16 augustus 2020 in Nederland, opzettelijk geld, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , en dat verdachte in zijn hoedanigheid van bewindvoerder onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:

verduistering gepleegd door een bewindvoerder, ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in zijn hoedanigheid van gerechtelijk bewindvoerder. Hij heeft meerdere keren geld van de rekeningen van zijn cliënten overgeboekt naar zijn privérekening en kon zo ten behoeve van zichzelf beschikken over dat geld wat hem rechtens niet toekwam. De verdachte had vanuit zijn wettelijke functie een bijzondere vertrouwenspositie en verantwoordelijkheid ten opzichte van de aangevers, die er op moesten kunnen rekenen dat hun vertrouwen in de verdachte niet zou worden beschaamd. Er mag en moet volstrekt integer en transparant handelen verwacht kunnen worden van een bewindvoerder. De verdachte is hierin aanzienlijk tekortgeschoten en heeft het in hem gestelde vertrouwen beschaamd. Hij moet zich als ervaren bewindvoerder zeer bewust zijn geweest van de laakbaarheid van zijn handelen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2023 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verdachte heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat hij inmiddels met pensioen is en niet meer werkzaam is als bewindvoerder en dat hij in staat is een taakstraf te doen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 100 uren een passende en noodzakelijke sanctie is. Met het oog op de ernst van de feiten, mede bezien vanuit het oogpunt van normhandhaving en vergelding, legt het hof een taakstraf op die van aanzienlijk langere duur is dan de door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof is van oordeel dat de eis van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de laakbaarheid van het handelen van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 513,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de hoogte van de schade onduidelijk is en het exact vaststellen daarvan veel nader onderzoek zou vergen. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.025,93. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de hoogte van de schade onduidelijk is en het exact vaststellen daarvanveel nader onderzoek zou vergen. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 1 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.