In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellanten] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, waarin de rechtbank hen heeft veroordeeld tot nakoming van een koopovereenkomst voor een woning. De kern van het geschil betreft de vraag of er een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [appellanten] en [geïntimeerden]. [Appellanten] stellen dat de koopovereenkomst niet rechtsgeldig is omdat niet is voldaan aan de schriftelijkheidseis zoals voorgeschreven in artikel 7:2 BW. De zaak heeft zijn oorsprong in een bod dat door [geïntimeerden] op de woning van [appellanten] is uitgebracht en dat door hen is geaccepteerd. De koopovereenkomst is echter niet door beide partijen ondertekend, wat volgens [appellanten] betekent dat er geen rechtsgeldige overeenkomst bestaat. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellanten] de overeenkomst moesten nakomen, maar in hoger beroep hebben zij de vorderingen van [geïntimeerden] bestreden. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de koopovereenkomst nietig is, omdat niet aan de vereisten van artikel 7:2 BW is voldaan. Het hof heeft alle vorderingen van beide partijen afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen op 31 oktober 2023.