ECLI:NL:GHARL:2023:9194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
200.321.443/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht in geschil over lening en gezamenlijke kosten van auto tussen vrienden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2023 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van een lening van € 10.000 die [appellant] aan [geïntimeerde] heeft verstrekt voor de aanschaf van een auto, of dat deze betaling een bijdrage was in de gezamenlijke kosten van een taxi die door [geïntimeerde] werd geëxploiteerd. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een lening, maar dat [appellant] in gebreke was met zijn betalingsverplichtingen voor de gezamenlijke kosten van de auto. In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd en zijn vordering tot terugbetaling van de lening ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen verschillende interpretaties hebben van de gemaakte afspraken. [appellant] stelt dat hij een lening heeft verstrekt, terwijl [geïntimeerde] aanvoert dat de betaling van [appellant] een bijdrage was aan de kosten van de auto. Het hof heeft besloten om bewijsopdrachten te verstrekken aan beide partijen. [appellant] moet bewijs leveren van zijn stelling dat er sprake is van een lening, terwijl [geïntimeerde] bewijs moet leveren van de omvang van zijn vordering en de gezamenlijke kosten van de auto. Het hof heeft ook een mondelinge behandeling bepaald om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. De verdere beslissing is aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.321.443/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9863889)
arrest van 31 oktober 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
bij de kantonrechter: eiser in conventie, gedaagde in reconventie
hierna:
[appellant]
advocaat: mr. C.R. Urlus, die kantoor houdt te Amsterdam
tegen
[geïntimeerde] , tevens h.o.d.n. [naam1]
die woont in [woonplaats2]
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna:
[geïntimeerde]
advocaat: mr. T. van Uden, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.De procedure bij het hof

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in verzet van 6 juli 2022 dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 5 oktober 2022
  • het tussenarrest van 7 maart 2023
  • memorie van grieven (met producties) van 16 mei 2023
  • memorie van antwoord (met producties) van 27 juni 2023
  • akte van de zijde van [appellant] van 22 augustus 2023
  • antwoordakte van [geïntimeerde] van 19 september 2023.
1.2
Daarna heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Kern van het geschil

2.1
Partijen verschillen van mening over de tussen hen gemaakte afspraken. Volgens [appellant] heeft hij [geïntimeerde] € 10.000 geleend voor de aanschaf van een auto en weigert [geïntimeerde] de lening terug te betalen. Volgens [geïntimeerde] hebben partijen gezamenlijk een auto gekocht om te gebruiken als taxi met de afspraak de kosten van de auto samen te delen en is [appellant] in gebreke met betaling daarvan.
2.2
De kantonrechter heeft in zijn vonnis in conventie het verstekvonnis van
26 januari 2022 waarin [geïntimeerde] tot betaling van € 12.500 aan [appellant] was veroordeeld vernietigd en heeft [appellant] veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van het verstekvonnis had voldaan en tot betaling van de proceskosten van de verstekprocedure. In reconventie is [appellant] veroordeeld tot betaling van € 11.350 aan [geïntimeerde] , vermeerderd met de wettelijke rente.
2.3
[appellant] wil in hoger beroep dat het vonnis wordt vernietigd, zijn vordering alsnog wordt toegewezen en de vordering van [geïntimeerde] wordt afgewezen. Het hof zal aan partijen bewijsopdrachten verstrekken en hierna motiveren waarom, na eerst de relevante feiten te hebben vermeld.

3.De feiten

3.1
[appellant] en [geïntimeerde] waren bevriend.
3.2
[geïntimeerde] exploiteert sinds 30 januari 2017 een taxibedrijf (eenmanszaak) met de naam [naam1] .
3.3
Op 20 juni 2019 heeft [appellant] € 10.000 overgeboekt naar [naam1] o.v.v. “Lening aan [naam1] ”.
3.4
Op 20 juni 2019 heeft [naam1] € 20.115,25 overgemaakt naar Gijba Automotive B.V.
3.5
[geïntimeerde] heeft op 26 juni 2019 met Gijba Automotive B.V. en garagebedrijf Van Remmen-Gademan B.V. terzake van de aankoop van een Mercedes Benz met kenteken [kenteken] (hierna: de Mercedes) voor € 52.795 inclusief btw en bpm een leaseovereenkomst gesloten waarbij hij naast een aanbetaling van € 22.795 met ingang van 1 augustus 2019 een bedrag van € 850 per maand aan Gijba Automotive is verschuldigd. Het kenteken van de Mercedes is op naam van [geïntimeerde] gesteld.
3.6
[appellant] heeft op 27 juni 2019 bij de Kamer van Koophandel laten registreren dat hij per
1 juli 2019 een taxibedrijf (eenmanszaak) exploiteert onder de naam [naam2] .
3.7
Op 25 februari 2020 en 30 juli 2021 heeft [appellant] door middel van een incassobedrijf [geïntimeerde] aangeschreven tot betaling van € 12.500 met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft op
31 juli 2021 gereageerd dat hij nooit van [appellant] heeft geleend en dat [appellant] hem geld schuldig is.

4.De beoordeling

4.1
[appellant] heeft vijf grieven (bezwaren) gericht tegen het vonnis van de kantonrechter. Die grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen sprake is van een lening, maar van een afspraak om samen de kosten van de Mercedes te dragen en dat [appellant] zijn deel moet betalen.
4.2
[appellant] stelt dat er sprake is van een mondelinge overeenkomst van geldlening op grond waarvan [geïntimeerde] verplicht is tot terugbetaling aan [appellant] van het bedrag van € 12.500
(€ 10.000 lening + € 2.500 aan rente). Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [appellant] de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast van de stelling dat sprake is van een overeenkomst van geldlening. [appellant] beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan.
4.3
[geïntimeerde] stelt dat de betaling van € 10.000 geen lening, maar de bijdrage is van [appellant] in de aanschafwaarde van de Mercedes. Het standpunt van [geïntimeerde] is een betwisting van de stelling van [appellant] en niet een zogenoemd zelfstandig of bevrijdend verweer, waarvan [geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast zou dragen. Op [geïntimeerde] rust op zijn beurt de stelplicht en zo nodig de bewijslast van zijn stelling dat partijen onderling zijn overeengekomen dat de aanschafwaarde van een door [geïntimeerde] aan te schaffen auto, de daarbij behorende maandelijkse vaste lasten en kosten bij helfte tussen partijen zou worden verdeeld.
4.4
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake is van een lening een overschrijvingsbewijs overgelegd waarop “Lening” staat vermeld. Hij heeft toen betaling uitbleef [geïntimeerde] via een incassobedrijf tot terugbetaling gesommeerd. [appellant] heeft verder weersproken dat er sprake is van een gezamenlijke aanschaf van de Mercedes voor de uitvoering van het taxibedrijf. Dat blijkt volgens hem uit het feit dat [geïntimeerde] als enig eigenaar van de auto staat vermeld en hij ook als enige in de leaseovereenkomst wordt genoemd. Daarnaast ligt het volgens hem ook niet voor de hand om samen de Mercedes te gebruiken, want [appellant] woont in [woonplaats1] en [geïntimeerde] in [woonplaats2] . [appellant] is bovendien in februari 2020 zelf een auto gaan leasen voor zijn taxibedrijf.
4.5
[geïntimeerde] heeft naast de stukken met betrekking tot de aanschaf van de Mercedes, die uitsluitend op zijn naam zijn gesteld, een uitvoerige WhatsApp-correspondentie tussen partijen overgelegd (waarbij [appellant] de alias [naam3] gebruikt), die ziet op de periode juni 2019 – 24 januari 2020. Anders dan [appellant] in zijn akte heeft aangevoerd, heeft [geïntimeerde] in zijn memorie van antwoord voldoende aangegeven waarop de genummerde foto's van de WhatsApp-correspondentie betrekking hebben. Dat dit ook voor [appellant] geldt, blijkt uit het feit dat hij daarop een reactie heeft kunnen geven. Het hof vindt met de overgelegde WhatsApp- correspondentie voldoende weersproken dat er sprake is van een lening en vindt voorlopig (‘voorshands’) bewezen dat partijen hebben afgesproken dat zij samen de kosten van de Mercedes zouden dragen. Het is aannemelijk dat de overboeking van [appellant] aan [geïntimeerde] van € 10.000 in het kader van die afspraak gezien moet worden. Het hof baseert dit op onder meer op de volgende screenshots van berichten, zoals overgelegd en genummerd door [geïntimeerde] :
1, 7: partijen spreken af om de aanbetaling samen over te maken en de Mercedes op te halen;
2, 8: partijen gaan de Mercedes samen verzekeren;
10: [appellant] rekent de totaalprijs uit van de leasetermijnen van de Mercedes;
11, 12, 19, 20, 21, 22, 25: [geïntimeerde] dringt voortdurend aan op betaling, onder meer van de leasetermijnen;
12, 17, 37: [appellant] zegt betaling toe;
9, 35, 36: overleg over kosten van de Mercedes.
Naast deze berichten baseert het hof ook op de hoogte en het tijdstip van de overboeking van [appellant] aan [geïntimeerde] , net voor het afsluiten van de leaseovereenkomst, en het tijdstip van inschrijving van [appellant] van zijn taxibedrijf in het Handelsregister dat het de bedoeling was van partijen om gezamenlijk de Mercedes aan te schaffen en te gebruiken. Daarnaast is [appellant] pas eind februari 2020 een (eigen) taxi gaan leasen en heeft hij gelet op de WhatsApp-correspondentie tot die datum de Mercedes gebruikt. Gelet hierop moet [appellant] tegenbewijs leveren tegen het door het hof voorshands bewezen geachte feit dat partijen hebben afgesproken dat zij samen de kosten van de Mercedes zouden dragen.
Conclusie
4.6
Het hof zal [appellant] een bewijsopdracht geven zoals hierna omschreven. [geïntimeerde] op zijn beurt zal om proceseconomische redenen alvast worden toegelaten tot het bewijs van de omvang van zijn vordering. De enkele opstelling van zijn hand is door [appellant] bestreden en is als onderbouwing van zijn vordering onvoldoende. [appellant] kan dat bewijs leveren door getuigen, maar ook door het in het geding brengen van bewijsstukken, zoals de bankafschriften van de door hem betaalde lease- en verzekeringstermijnen, facturen van reparatiekosten en stukken betreffende de afwikkeling van het leasecontract waaruit het door hem gestelde verlies blijkt. Daarnaast zal het hof een mondelinge behandeling bepalen om, aansluitend aan de eventuele getuigenverhoren, de mogelijkheid van een minnelijke regeling opnieuw met partijen te onderzoeken.
4.7
In afwachting van bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
laat [appellant] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij € 10.000 als lening heeft verstrekt aan [geïntimeerde] ;
5.2
laat [appellant] toe tot het tegenbewijs van het voorshands bewezen feit dat partijen gezamenlijk de kosten van de Mercedes zouden dragen;
5.3
laat [geïntimeerde] toe tot het bewijs van de omvang van de kosten van de Mercedes;
5.4
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. I. Tubben de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan het Wilhelminaplein 1, (8911 BS) in Leeuwarden. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn;
5.5
[appellant] en [geïntimeerde] moeten op dinsdag 14 november 2023 laten weten hoeveel getuigen zij willen laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is. Wanneer [geïntimeerde] het door hem te leveren bewijs wil leveren door bewijsstukken in het geding te brengen, dient hij dat dan ook aan het hof te laten weten. Hij dient de bewijsstukken dan uiterlijk vier weken voor de getuigenverhoren in het geding moeten brengen, waarna [appellant] er uiterlijk twee weken voor de getuigenverhoren bij antwoordakte op kan reageren;
5.6
[appellant] en [geïntimeerde] moeten de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven;
5.7
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen;
5.8
Aansluitend aan de getuigenverhoren zal een mondelinge behandeling plaatsvinden voor de raadsheer-commissaris;
5.9
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, H. de Hek en W.F. Boele en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023.