ECLI:NL:GHARL:2023:9190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
200.328.191/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij bedrijfsongeval tussen zelfstandige hoveniers

In deze zaak gaat het om een bedrijfsongeval waarbij de hand van een zelfstandige hovenier, [appellant], bekneld raakt onder een handheiblok dat door een andere zelfstandige hovenier, [geïntimeerde], wordt gehanteerd. Het hof, net als de rechtbank, wijst de vordering tot schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door [geïntimeerde]. De procedure begint met een dagvaarding in hoger beroep van [appellant] op 8 mei 2023, waarin hij vraagt om vernietiging van eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] afgewezen, omdat deze geen verwijt kon worden gemaakt voor het incident. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [geïntimeerde] onzorgvuldig heeft gehandeld. De relevante feiten zijn dat beide partijen zelfstandig hoveniers zijn en samenwerkten bij het planten van een boom. Tijdens deze werkzaamheden heeft [appellant] letsel opgelopen aan zijn rechterhand door het handheiblok. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld en bekrachtigt de eerdere uitspraken van de rechtbank. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure bij het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.328.191/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 186326)
arrest van 31 oktober 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.J.A. van Leuveren, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, gegeven beschikking van 5 juli 2022 en het gewezen vonnis van 8 februari 2023.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 8 mei 2023;
- de memorie van grieven;
- het aan [geïntimeerde] verleende verstek.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.
2.3
In de dagvaarding in hoger beroep heeft [appellant] gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, zijn vorderingen alsnog zal toewijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten.
In de memorie van grieven heeft hij gevorderd dat het hof de beschikking van de deelgeschilrechter van de rechtbank zal vernietigen en de in het verzoekschrift geformuleerde verzoeken zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Het hof begrijpt de eis in de memorie van grieven zo dat [appellant] niet bedoeld heeft om de vordering tot vernietiging van het vonnis te laten vallen, zodat hij nu niet alleen de vernietiging van de beschikking in het deelgeschil vordert, maar ook de vernietiging van het vonnis. Het verzoek in het deelgeschil komt overeen met de vordering, zodat [appellant] zijn eis in de memorie van grieven niet heeft gewijzigd.
3. Waar gaat het in deze zaak om?3.1 Tijdens door [appellant] en [geïntimeerde] samen verrichte werkzaamheden is letsel ontstaan aan de rechterhand van [appellant] , doordat een door [geïntimeerde] bediend gereedschap op die hand terecht is gekomen.
3.2 [appellant] is een deelgeschilprocedure gestart tegen [geïntimeerde] en diens aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea. Hij heeft de rechtbank onder meer verzocht voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Volgens de rechtbank valt [geïntimeerde] geen verwijt te maken van het incident en staat om die reden niet vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. In de daarna tegen (alleen) [geïntimeerde] aanhangig gemaakte procedure heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de beschikking in het deelgeschil, de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.3 Het hof vindt net als de rechtbank dat niet voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof zal dit oordeel hierna toelichten. Het zal eerst de relevante feiten vermelden en daarna ingaan op de bezwaren van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank in het deelgeschil. Het hof zal daarbij ook het door [geïntimeerde] in die procedure gevoerde verweer betrekken.
4. Relevante feiten4.1 [appellant] en [geïntimeerde] zijn beiden zelfstandig hovenier. Zij werkten geregeld samen.
4.2 Op 12 maart 2018 hebben [appellant] en [geïntimeerde] gezamenlijk een boom geplant,
die met boompalen ondersteund diende te worden. Tijdens het plaatsen van de boompalen
heeft [appellant] de bewuste boompaal met beide handen vastgehouden, terwijl hij op zijn
knieën op de grond zat. [appellant] droeg daarbij werkhandschoenen. [geïntimeerde] heeft met
behulp van een handheiblok de boompaal met herhaalde slagen de grond ingeslagen. Het handheiblok is van ijzer.
4.3
Op enig moment heeft [appellant] "ho maar" geroepen als teken dat de paal goed
stond en [geïntimeerde] het slaan kon staken. [appellant] is vervolgens opgestaan en heeft daarbij zijn rechterhand bovenop de boompaal gelegd. Het handheiblok is nadien op de
rechterhand van [appellant] terechtgekomen, met handletsel bij [appellant] tot gevolg. Onder meer het puntje van de rechterduim van [appellant] (top 1,5 cm) is door de slag met het handheiblok afgerukt en is door een plastisch chirurg gereconstrueerd.
[appellant] ervaart nog steeds beperkingen.
4.4
Op 28 maart 2018 heeft [geïntimeerde] desgevraagd de volgende schriftelijke verklaring
per e-mail aan Achmea, zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, gestuurd:

(…) Samen met Dhr. [appellant] was ik palen aan het zetten voor een jonge boom om deze rechtop te houden.Hij hield daarbij de paal rechtop zodat deze rechtstandig de grond in geslagen werd. Hiervoor zat hij op zijn knieën bij de paal.
Ik was degene die de paal de grond in sloeg, hiervoor gebruikte ik een handheiblok.Toen de paal op de juiste hoogte was gaf Dhr. [appellant] aan dat het goed zo was en dat het slaan gestaakt kon worden. Ik had de handheiblok nog boven mijn hoofd hangen en was in de veronderstelling dat ik nog eenmaal kon slaan. Dhr. [appellant] kwam echter uit zijn geknielde houding omhoog, hierbij steunend op de paal. Voordat we beide doorhadden wat er aan de hand was, was het kwaad al geschiedt. Mijn laatste slag met de handheiblok belandde op de paal met dhr. [appellant] zijn duim hiertussen. (…)
4.5
Op 17 april 2018 heeft [geïntimeerde] de volgende aanvullende schriftelijke verklaring aan
Achmea gemaild:
“(…) Dhr. [appellant] gaf aan dat het slaan gestaakt kon worden op het moment dat ik het handheiblok de lucht in gooide. Omdat het erg slecht voor de rug is om een handheiblok ineens te stoppen uit neergaande richting dacht ik dat het niet erg was om hem neer te laten komen op de paal. echter legde dhr. [appellant] op het moment dat ik in neergaande richting ging om het blok tot stilstand te brengen op de paal zijn hand om te paal met zijn duim bovenop. Ik had dus nog misschien een kleine seconde gehad om daar nog op te reageren, maar dat was te kort voor mij om te stoppen of van richting te veranderen. (…)
4.6
Op 1 mei 2018 heeft [appellant] de volgende schriftelijke verklaring aan Achmea gemaild:

(…) Ik ben met m’n collega dhr. [geïntimeerde] later in de ochtend rond 11 elf een boom aan het plaatsen, om deze goed te verankeren zijn er boompalen erbij nodig. Bij het aanbrengen van de boompalen ging het mis. Om een boompaal goed op positie te brengen is het nodig om deze tijdens het plaatsen vast de houden. Ik hield de paal vast met beide handen, hierbij zat ik op mijn knieën en [geïntimeerde] sloeg met de heiblok op de paal. Op enig
moment bereikte de paal de juiste hoogte. Ik gaf dit aan door ‘Ho maar' te roepen, zodat hij kan stoppen met slaan op de paal.Bij het opstaan plaatste ik mijn rechter hand op de paal. Ik voelde op dat moment een flinke klap op mijn rechter duim. Ik realiseerde mij dat het heiblok op mijn duim terecht was gekomen. Ik deed gelijk mijn handschoen uit en zag dat mijn duim hevig bloedde en dat er een stuk vanaf mistte. Hierna volgt mijn bezoek aan huisarts en ziekenhuis. (…)

5.De beoordeling van het geschil

5.1
De toedracht van het ongeval staat tussen partijen grotendeels niet ter discussie. Dat volgt ook uit hun beider schriftelijke verklaringen. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek in het deelgeschil heeft [geïntimeerde] nog het volgende over de toedracht verklaard:

Op enig moment heeft [appellant] “ho maar” geroepen. Ik weet dat ik dan moet stoppen. Om de slag af te maken heb ik ervoor gekozen om het handblok weer op de paal te laten komen. Op uw vraag of het bij mij bekend was dat de heer [appellant] zich altijd aan de boompaal omhoog hees, antwoord ik dat dat juist is. Ik wist ook dat ik bij “ho maar” moest stoppen.”
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer verklaard:

Op het moment dat ik “ho maar’ riep hield [geïntimeerde] het handheiblok nog hoog.”
5.2
Het hof gaat gelet op wat partijen hebben verklaard van de volgende toedracht uit:
- Bij het in de grond slaan van een boompaal met een handheiblok werkten partijen samen, waarbij [geïntimeerde] het handheiblok gebruikte en [appellant] de paal vasthield. [appellant] zat op zijn knieën bij de boompaal.
- De gebruikelijke werkwijze was dat [appellant] aangaf wanneer [geïntimeerde] kon stoppen met het in de grond slaan van de paal en dat [appellant] dat aangaf door “ho maar” te zeggen.
- Als een paal in de grond was geslagen, stond [geïntimeerde] op. Hij gebruikte de in de grond geslagen boompaal als steun.
- Bij het inslaan van een boompaal heeft [appellant] op enig moment “ho maar” gezegd, waarna [appellant] nog een klap met het handheiblok heeft gegeven. Op het moment dat die klap viel, was [geïntimeerde] al bezig om te gaan staan, waarbij hij (de duim van) zijn rechterhand op de bovenzijde van de boompaal heeft gelegd. De klap is op zijn rechterhand terechtgekomen.
5.3
Onduidelijk is hoeveel tijd er heeft gezeten tussen de instructie “ho maar” en de daaropvolgende klap op de paal en, daarmee samenhangend, waar het handheiblok zich op dat moment bevond: (nog) in een opwaartse beweging, of al boven het hoofd van [appellant] . Dat [geïntimeerde] al bezig was om een volgende klap te geven toen [appellant] “ho maar” zei, staat overigens niet ter discussie tussen partijen. Onduidelijk is ook hoeveel tijd er heeft gezeten tussen de instructie en het opstaan van [geïntimeerde] .
5.4
Het hof is het met [appellant] eens dat [geïntimeerde] onzorgvuldig zou hebben gehandeld wanneer hij voldoende tijd had om een andere keuze te maken dan het handheiblok te laten vallen op de boompaal. Of hij voldoende tijd had, is afhankelijk van de mate waarin de beweging van het slaan met het handheiblok gevorderd was op het moment dat de stopinstructie werd gegeven. Wanneer [geïntimeerde] net begonnen was met de slag, had [geïntimeerde] de slagbeweging mogelijk nog kunnen afbreken. Naarmate de instructie op een later moment tijdens de slagbeweging kwam, was het voor [geïntimeerde] moeilijker om de beweging af te breken en een alternatief te kiezen voor het op de paal laten neerkomen van het handheiblok. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen het erover eens zijn dat het handheiblok zwaar is, wat ook steun vindt in de van het handheiblok overgelegde foto, en dat de slagbeweging zelf in zijn geheel zeer weinig tijd neemt.
5.5
[appellant] dient te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat [geïntimeerde] de mogelijkheid had om de slagbeweging nog af te breken of naar een veiliger richting te veranderen op het moment dat hij de stopinstructie gaf. Naar het oordeel van het hof heeft hij dat bewijs met zijn eigen verklaring en de verschillende (schriftelijke) verklaringen van [geïntimeerde] niet geleverd. Uit deze verklaringen volgt dat [geïntimeerde] het handheiblok al de lucht in had gegooid dan wel boven het hoofd had - dat is een iets later moment in de beweging - toen de stopinstructie werd gegeven. In beide gevallen moest [geïntimeerde] het handheiblok ook laten neerkomen; hij kon het gelet op de wetten van de zwaartekracht immers niet in de lucht laten hangen. Als [geïntimeerde] het handheiblok toen al ergens anders kon laten neerkomen dan op de paal, is zijn keuze om de richting niet te veranderen niet onzorgvuldig. Bij een andere keuze zou het - zware en ijzeren voorwerp - mogelijk op een ander deel van het lichaam van [appellant] zijn terechtgekomen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] dan ook niet onzorgvuldig gehandeld.
5.6
Het hof is het met [appellant] eens dat [geïntimeerde] , gelet op het gevaarlijke karakter van het werk, zeer oplettend moest zijn. Maar dat [geïntimeerde] die oplettendheid niet in acht heeft genomen, vindt het hof niet aannemelijk. Daarvoor is noodzakelijk dat komt vast te staan dat [geïntimeerde] niet de juiste keuze heeft gemaakt toen de stopinstructie werd gegeven, zo een keuze nog mogelijk was. Dat staat nu juist niet vast. Nader bewijs van een en ander heeft [appellant] niet aangeboden.
5.7
De conclusie is dat het hof net als de rechtbank tot de conclusie komt dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van [appellant] zijn om die reden niet toewijsbaar. Het hof zal de beschikking in het deelgeschil en het vonnis van de rechtbank dan ook bekrachtigen. De grieven van [appellant] falen.
5.8
[appellant] moet de (eigen) kosten van de procedure bij het hof dragen.

6.6. De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking in het deelgeschil van 5 juli 2022 en het vonnis van
8 februari 2023 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden;
wijst de vorderingen van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure bij het hof en stelt vast dat [geïntimeerde] tot nu toe geen kosten heeft gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, W.F. Boele en M. Willemse en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 oktober 2023, in aanwezigheid van de griffier.