ECLI:NL:GHARL:2023:9184

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
21-003849-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en bedreiging van minderjarig kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een moeder, was eerder veroordeeld voor het mishandelen van haar minderjarige zoon en het bedreigen van hem met geweld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, is volledig toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte haar kind meermalen heeft mishandeld met verschillende voorwerpen en hem heeft bedreigd. De verdachte heeft in hoger beroep ontkend dat zij de feiten heeft gepleegd, maar het hof heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte vrijsprak van een derde tenlastegelegde feit, maar de andere twee feiten bewezen heeft verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact daarvan op het slachtoffer, en het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003849-22
Uitspraak d.d.: 31 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 september 2022 met parketnummer 16-248136-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1979,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. P.G.M. Lodder, naar voren is gebracht. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de advocaat van aangever, mr. A.Y. Bleeker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 7 februari 2015 en 6 juli 2019 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) haar kind, [kind] ( [geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door voornoemde [kind] één of meerdere malen (met een kledinghanger en/of een riem en/of een pan en/of de stofzuiger(slang), in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp) te slaan en/of te stompen in/op/tegen het lichaam;
2.
zij op of omstreeks 6 juli 2019 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, [kind] ( [geboortedatum 2] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [opa kind/vader verdachte] en/of [oma kind/moeder verdachte] en/of die voornoemde [kind] dreigend de woorden toe te voegen "kom je kanker kleinzoon/kind ophalen anders ga ik hem prikken" en/of "ik ga hem/je prikken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij op of omstreeks 6 juli 2019 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk [kind] ( [geboortedatum 2] ), in het openbaar mondeling, heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kankerkind" en/of "kankerjoch", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk weergegeven – dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit – kort en zakelijk weergegeven – dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe in de kern aangevoerd dat verdachte ontkent aangever te hebben mishandeld en voor het tenlastegelegde evenmin steunbewijs is te vinden in het dossier. Wat betreft de tenlastegelegde bedreiging heeft de raadsman gesteld dat los van de vraag of aangever daarvan kennis heeft gekregen, de context van de tenlastegelegde bewoordingen niet duidelijk is. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De beoordeling door het hof
Vrijspraak feit 3
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte aangever in het
openbaar, mondeling heeft beledigd.
Bewezenverklaring feit 1 en 2
Het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof is met de politierechter van oordeel dat er geen redenen zijn om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen. De verklaring van aangever vindt steun in de verklaring van zijn toenmalige vriendin, [vriendin] . Zij heeft bij de politie verklaard vaak blauwe plekken, krassen en wonden te hebben gezien op de armen, schouders en benen van aangever. Verder is niet aannemelijk geworden dat andere oorzaken ten grondslag hebben gelegen aan de letsels van aangever zoals door de verdediging is gesteld, waaronder de omstandigheid dat aangever ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde kickboks trainingen volgde. Zo heeft getuige [moeder vriendin] , moeder van [vriendin] , bij de politie verklaard dat zij navraag heeft gedaan bij de kickboksleraar van aangever. Deze vertelde dat aangever al een tijd niet was geweest, een goede kickbokser is en niet continu onder de plekken zou moeten zitten. Aangever droeg tijdens de training ook beschermende kleding. Wat betreft de tenlastegelegde bedreiging is het hof van oordeel dat de context van de tenlastegelegde bewoordingen van verdachte voldoende duidelijk is. Die context houdt ook in dat aangever regelmatig werd mishandeld door verdachte en haar partner. Aangever heeft verklaard dat verdachte tijdens de ruzie op 6 juli 2019 zei: “Ik ga hem neerprikken, ik ga hem neerprikken” en dat zij daarmee bedoelde dat zij aangever wilde steken met een mes. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan deze uitleg. Gezien het vorenstaande en de bewijsmiddelen in het dossier komt het hof dan ook tot de conclusie dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hieronder is vermeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode gelegen tussen 7 februari 2015 en 6 juli 2019 te [pleegplaats] ,
in elk geval in Nederland, (telkens
)haar kind, [kind] ( [geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door voornoemde [kind]
één ofmeerdere malen (
met een kledinghanger en/of een riem en/of een pan en/of de stofzuiger(slang), in elk gevalmet een
hard en/of zwaarvoorwerp) te slaan
en/of te stompen in/op/tegen het lichaam;
2.
zij op
of omstreeks6 juli 2019 te [pleegplaats] ,
in elk geval in Nederland,[kind] ( [geboortedatum 2] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door
[opa kind/vader verdachte] en/of [oma kind/moeder verdachte] en/ofdie voornoemde [kind] dreigend de woorden toe te voegen
"kom je kanker kleinzoon/kind ophalen anders ga ik hem prikken" en/of"ik ga hem
/jeprikken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, aan verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever, haar minderjarige zoon, gedurende een langere periode, bestaande uit het meermalen slaan van aangever al dan niet met diverse voorwerpen. Verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van haar zoon, die thuis juist veilig behoort te zijn en bescherming van zijn ouders dient te krijgen. Dat dit veel impact heeft gehad en nog steeds heeft op het leven van aangever blijkt ook uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting van het hof is voorgehouden door zijn advocaat. Daarnaast heeft verdachte tijdens een ruzie met aangever gedreigd hem neer te prikken. Verdachte heeft haar zoon hiermee in zijn gevoel van veiligheid aangetast. Aangever heeft verklaard dat hij bang was dat zijn moeder hem iets aan zou doen.
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2023, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Verder heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals blijkt uit een reclasseringsadvies over verdachte van 7 september 2021 en zoals ter terechtzitting van het hof naar voren is gekomen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. Het hof heeft hierbij in het voordeel van verdachte mede rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.

Vordering van de benadeelde partij [kind]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toe te wijzen, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Ook bij een bewezenverklaring moet volgens de raadsman de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering te summier is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade. Het hof is van oordeel dat de vordering onvoldoende gemotiveerd is betwist en het hof acht toekenning van het gevorderde bedrag aan immateriële schade billijk op grond van de schriftelijke toelichting bij de vordering en de slachtofferverklaring zoals die ter terechtzitting van het hof is voorgedragen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door haar mededader is betaald, en andersom.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [kind]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [kind] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [kind] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 juli 2019.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 31 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Tegenwoordig:
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. M. Star-Loman, advocaat-generaal,
mr. C.P. Keuker, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.