ECLI:NL:GHARL:2023:9127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
200.321.212/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van ouders na relatiebeëindiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de man moet betalen voor zijn twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2011, na de beëindiging van de relatie met de vrouw. De rechtbank had eerder een bedrag vastgesteld dat de man als kinderalimentatie moest betalen, maar de vrouw was het niet eens met de ingangsdatum en de hoogte van de alimentatie. De vrouw verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie en een eerdere ingangsdatum dan de datum waarop de man zich had uitgeschreven uit de gemeenschappelijke woning. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar beschikking een einde heeft gemaakt aan het geschil over de kinderalimentatie voor de periode tot de nadere beslissing van de rechtbank. De vrouw is ontvankelijk in haar hoger beroep, maar het hof heeft de grieven van de vrouw afgewezen. De ingangsdatum van de kinderalimentatie blijft de datum van uitschrijving van de man uit de gemeenschappelijke woning, en de draagkracht van de man is niet zodanig gewijzigd dat dit aanleiding geeft tot een herziening van de alimentatie. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, voor zover deze ziet op de kinderalimentatie voor de periode vanaf 8 februari 2023 tot de nadere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.212/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 282151)
beschikking van 24 oktober 2023
in de zaak van
[verzoekster](de vrouw),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden,
en
[verweerder](de man),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 8 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 januari 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 7 februari 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 18 augustus 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 21 augustus 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 25 augustus 2023 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 31 augustus 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Reitsma-van Riel heeft mede het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben tot februari 2022 een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uit. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.2.
Na het beëindigen van de relatie tussen partijen is de man in de Basisregistratie Personen ingeschreven gebleven op het adres van de gemeenschappelijke woning aan de [adres1] te [woonplaats1] . Op 8 februari 2023 is de man van dit adres uitgeschreven en heeft hij zich op een ander adres in [woonplaats1] ingeschreven.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en totdat door de rechtbank nader wordt beslist, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de datum waarop de man is uitgeschreven uit de gemeenschappelijke woning aan de [adres1] te [woonplaats1] bepaald op € 138,- per kind per maand. De verdere beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie is aangehouden.
4.2.
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 november 2022. De eerste grief ziet op de ingangsdatum, de tweede grief ziet op de draagkracht van de man en de derde grief ziet op de draagkracht van de vrouw. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking (het hof begrijpt: ten aanzien van de kinderalimentatie) te vernietigen en dat in de plaats daarvan heeft te gelden dat de man met ingang van 9 juni 2022 met € 203,- per kind per maand bijdraagt in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en met ingang van de datum waarop hij zich heeft laten uitschrijven van het adres aan de [adres1] te [woonplaats1] met € 148,- per kind per maand, althans een zodanige ingangsdatum en een zodanig bedrag als het hof aangewezen acht.
4.3.
De man voert verweer en hij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met afwijzing van de grieven van de vrouw.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
5.1.
In beginsel kan alleen van een eindbeschikking hoger beroep worden ingesteld, tenzij de rechter (in zijn beschikking) anders heeft bepaald. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor de vraag of sprake is van een eindbeschikking doorslaggevend of in het dictum van de bestreden beschikking omtrent enig deel van het verzochte een einde is gemaakt. Daarbij is van belang dat de beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Van een deelbeschikking (ook wel gedeeltelijke eindbeschikking) is sprake, wanneer in het dictum zowel een eindbeschikking als een tussenbeschikking is gegeven.
5.2.
In deze zaak heeft de rechtbank bepaald welk bedrag de man als kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen in afwachting van een nadere beslissing van de rechtbank hierover omdat in de procedure bij de rechtbank nog niet definitief is beslist over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en de beslissing over deze aspecten van invloed kan zijn op de kinderalimentatie. Eventuele wijzigingen in de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zullen niet met terugwerkende kracht plaatsvinden, zodat de kinderalimentatie evenmin vanaf een datum in het verleden zal moeten worden gewijzigd. Dit maakt dat de rechtbank in de bestreden beschikking een einde heeft gemaakt aan het geschil over de kinderalimentatie voor zover het de periode tot de nadere beslissing van de rechtbank betreft. De vrouw is daarom ontvankelijk in haar hoger beroep.
De ingangsdatum
5.3.
De eerste grief van de vrouw richt zich tegen de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum voor de kinderalimentatie, zijnde de datum waarop de man is uitgeschreven uit de gemeenschappelijke woning in [woonplaats1] . Zij is van mening dat de kinderalimentatie moet ingaan op de datum waarop zij bij de rechtbank haar verzoek om kinderalimentatie heeft ingediend. Dit was op 9 juni 2022.
5.4.
Het hof stelt vast dat uit hetgeen is weergegeven op pagina 8 van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 19 september 2022 volgt dat de rechter heeft gezegd:
“Er is overeenstemming dat de kinderalimentatie ingaat met ingang van de uitschrijving van de man uit de woning.”Namens de vrouw is in haar stukken en ter zitting van het hof aangevoerd dat zij bij de zitting van de rechtbank niet heeft ingestemd met een dergelijke ingangsdatum. De vrouw heeft echter desgevraagd aangegeven dat zij geen verzoek bij de rechtbank heeft ingediend om het proces-verbaal op dit punt te wijzigen, omdat zij toen het hoger beroep al had ingediend. Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om het proces-verbaal op dit onderdeel niet te volgen en niet uit te gaan van de daarin opgenomen overeenstemming. Het hof zal daarom niet van een andere ingangsdatum uitgaan. De grief faalt derhalve.
De draagkracht van de man
5.5.
Volgens de vrouw heeft de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de man ten onrechte geen rekening gehouden met de inkomsten van de man uit zijn werkzaamheden voor [naam1] in [woonplaats1] .
5.6.
Anders dan ten tijde van de procedure bij de rechtbank het geval was, is nu bekend dat de man zich op 8 februari 2023 heeft uitgeschreven van het adres van de gemeenschappelijke woning en dat daarom die datum als ingangsdatum voor de kinderalimentatie heeft te gelden. Dit betekent dat gekeken dient te worden naar de eventuele inkomsten van de man uit zijn werkzaamheden voor de brandweer in 2023. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties van [naam2] over de periode januari tot en met juni 2023 blijkt dat de man iedere maand een jaarvergoeding van in totaal € 24,53 netto ontvangt. Daarnaast heeft hij in de maand maart 2023 een vergoeding voor “oefening, cursus en overige werk” en een vergoeding voor “ [werkzaamheden] .” en in de maand april 2023 eveneens een vergoeding voor “ [werkzaamheden] .” ontvangen. Gemiddeld heeft de man in het eerste half jaar van 2023 vanuit [naam2] een inkomen genoten van € 46,82 netto per maand. Het hof is op basis van deze salarisspecificaties van oordeel dat de man wel degelijk inkomsten vanuit zijn werkzaamheden voor [naam1] heeft, dit in tegenstelling tot wat de rechtbank heeft overwogen. Deze inkomsten zijn echter zo minimaal, dat er geen aanleiding bestaat om de draagkracht van de man in hoger beroep opnieuw vast te stellen. Ook de tweede grief van de vrouw faalt.
De draagkracht van de vrouw
5.7.
De derde grief van de vrouw richt zich op haar eigen draagkracht en in het bijzonder op de toepassing van de fiscale voordelen van een alleenstaande ouder.
5.8.
Deze grief van de vrouw faalt eveneens, omdat het hof, anders dan de vrouw, de ingangsdatum van 8 februari 2023 hanteert en de vrouw vanaf dat moment recht had op de fiscale voordelen van een alleenstaande ouder. De rechtbank heeft daarom bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw terecht rekening gehouden met deze fiscale voordelen.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de kinderalimentatie voor de periode vanaf
8 februari 2023 tot de nadere beslissing van de rechtbank, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 8 november 2022, voor zover deze ziet op de daarin vastgestelde kinderalimentatie voor de periode vanaf 8 februari 2023 tot de nadere beslissing van de rechtbank;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, J.G. Knot en C. Coster, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 24 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.