ECLI:NL:GHARL:2023:9116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
22/820
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2022. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, met een totaalbedrag van € 38.374. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende het bezwaar niet had gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2023 heeft de Inspecteur zijn standpunt dat het bezwaar niet tijdig was gemotiveerd, laten varen. Het Hof oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en wijst de zaak terug naar de Inspecteur voor een hernieuwde beoordeling van het bezwaar. Tevens is overeengekomen dat belanghebbende recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding van in totaal € 3.348, die de Inspecteur aan belanghebbende moet vergoeden. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag en bevestigt de uitspraak voor het overige. De Inspecteur wordt opgedragen opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/820
uitspraakdatum: 24 oktober 2023
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 5 april 2022, nummer AWB 21/1377, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 april 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting ( [nummer1] ) opgelegd over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 van € 38.374. Bij beschikkingen is belastingrente berekend van € 3.110 en is een boete opgelegd van € 526.
1.2.
Bij brief van 4 mei 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep inzake de naheffingsaanslag [nummer1] ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A.L. Faber, als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaksnummer BK-ARN 22/821. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 april 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting ( [nummer1] ) opgelegd over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 van € 38.374. Bij beschikkingen is belastingrente berekend van € 3.110 en is een boete opgelegd van € 526.
2.2.
De daartegen gerichte bezwaren heeft de Inspecteur bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 september 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende – ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – het bezwaar niet heeft gemotiveerd.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van de gronden.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich op standpunt dat zij de brieven waarin de Inspecteur haar heeft verzocht het bezwaar te motiveren niet heeft ontvangen. Verder voert zij aan dat het bezwaarschrift op zichzelf bezien al voldoende was gemotiveerd en dat zij het bezwaar bij brief van 6 juli 2015 bovendien uit eigener beweging van een nadere motivering heeft voorzien.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Na een uitgebreid debat ter zitting heeft de Inspecteur zijn standpunt dat belanghebbende het bezwaar niet tijdig heeft gemotiveerd laten varen.
4.2.
Dit betekent dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van de gronden. Partijen hebben het Hof ter zitting verzocht niet zelf in de zaak te voorzien, maar de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur voor een hernieuwde beoordeling van het bezwaar.
4.3.
Verder zijn partijen ter zitting overeengekomen dat belanghebbende recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding van twee punten voor de kosten in eerste aanleg en twee punten voor de kosten in hoger beroep uitgaande van wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak.
4.4.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 837) en € 1.674 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 837), ofwel in totaal op € 3.348.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag [nummer1] ,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur betreffende de naheffingsaanslag [nummer1] ,
– draagt de Inspecteur op opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag [nummer1] met inachtneming van deze uitspraak,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.348,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 360 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. R.A. Wolf, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.