In deze zaak gaat het om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jong meerderjarige, verzoeker, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De man, verweerder, had verzocht om zijn alimentatiebijdrage te verlagen naar nihil, maar de rechtbank had hem veroordeeld tot een maandelijkse bijdrage van € 25,-. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend, waarbij hij stelt dat zijn financiële situatie niet correct is beoordeeld en dat hij meer kan bijdragen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de man in overweging genomen, waaronder zijn inkomen, vermogen en gezondheidsklachten. Het hof concludeert dat het inkomensverlies van de man verwijtbaar is, omdat hij onvoldoende zijn verdiencapaciteit heeft benut. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 1.308,- per maand en heeft bepaald dat hij aan verzoeker een bijdrage van € 233,65 per maand moet betalen, met ingang van 4 november 2022. De eerdere beslissing van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft de nieuwe alimentatieverplichting vastgesteld, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de bijstandsnorm.