ECLI:NL:GHARL:2023:9073

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
200.331.155
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.L.A. te Cox, verzocht om schorsing van de beschikking waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kind bij de vader zou zijn. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. van Reeven-Özer, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder, op 31 oktober 2022, de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van het kind. In een latere beschikking van 21 juli 2023 werd het kind onder toezicht gesteld en werd een machtiging verleend voor uithuisplaatsing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2023, waarbij ook vertegenwoordigers van de Stichting Jeugdbescherming Brabant aanwezig waren, heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder stelde dat de uitvoerbaarheid van de beschikking nog niet was gerealiseerd en dat haar kind inmiddels was gestart op een nieuwe middelbare school, wat volgens haar een reden was om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het hof oordeelde echter dat de moeder niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die rechtvaardigden dat van de eerdere beslissing van de rechtbank moest worden afgeweken. Het hof concludeerde dat de belangenafweging van de rechtbank niet onterecht was en dat er geen sprake was van een kennelijke misslag.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing afgewezen, waarbij het hof zich baseerde op de gemotiveerde beslissing van de rechtbank en de argumenten van de moeder niet voldoende vond om tot een andere beslissing te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.155/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 407155)
beschikking van 26 oktober 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. te Cox,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer te Rijen, gemeente Gilze en Rijen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te Tilburg,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 31 oktober 2022 en 21 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze laatste beschikking (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 (hierna: [de minderjarige] ) bij de vader is en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening met producties, ingekomen op 18 augustus 2023;
- het verweerschrift in het incident van de vader;
- een journaalbericht van mr. Cox van 29 september 2023 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2023 plaatsgevonden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak onder nummer 200.331.158/02.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- drie vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
In de beschikking van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht onderzoek te doen, te rapporteren en adviseren over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en de raad in overweging gegeven het onderzoek zo nodig uit te breiden naar een beschermingsonderzoek. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.3
De rechtbank heeft [de minderjarige] in een parallelle procedure – bij beschikking van 21 juli 2023 – op verzoek van de raad onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en aan de GI een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
Tegen deze beschikking heeft de moeder ook hoger beroep ingesteld en een verzoek ingesteld tot schorsing van die beschikking. Deze zaak is bij het hof bekend onder het hiervoor vermelde nummer 200.331.158.
3.4
De moeder heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Nu de rechtbank een gemotiveerde beslissing heeft gegeven ten aanzien van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking is alleen plaats voor een andere beslissing:
i) als verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of
ii) als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust.
4.4
Het hof constateert dat de moeder haar verzoek tot schorsing baseert op de belangenafweging van de rechtbank, waar zij het niet mee eens is, maar nu de rechtbank de uitvoerbaar verklaring bij voorraad heeft gemotiveerd, is daarvoor in deze procedure geen plaats meer.
De moeder beroept zich voorts op een nieuw feit, namelijk dat de bestreden beschikking nog niet is uitgevoerd en [de minderjarige] inmiddels is gestart op een nieuwe – middelbare – school waardoor de uitvoerbaar verklaring bij voorraad moet worden geschorst. Het hof volgt die redenering echter niet. Het hof ziet in dit nieuwe feit geen rechtvaardiging om van de eerdere beslissing tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] af te wijken.
Verder overweegt het hof dat duidelijk is dat de moeder het niet eens is met de bestreden beschikking maar de moeder haar stelling dat sprake is van een kennelijke misslag niet heeft onderbouwd en dat hiervan ook niet is gebleken, zodat het hof ook op die grond geen reden ziet om tot schorsing over te gaan.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 26 oktober 2023 uitgesproken door mr. K.A.M. van Os-ten Have in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.