In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de heffing van overdrachtsbelasting. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 19 juni 2020 overdrachtsbelasting betaald voor de verkrijging van een pand dat oorspronkelijk als gezondheidscentrum was ontworpen. Na de aankoop was het de bedoeling om het pand te slopen en er een woning te bouwen. De inspecteur van de Belastingdienst weigerde echter een teruggave van de overdrachtsbelasting, omdat het pand op het moment van overdracht niet als woning kon worden aangemerkt volgens de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). De rechtbank Gelderland heeft deze beslissing bevestigd. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het pand, dat oorspronkelijk niet voor bewoning was ontworpen, niet als woning kan worden aangemerkt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het lage tarief van 2% voor woningen niet van toepassing was, omdat er tot het moment van overdracht geen verbouwingswerkzaamheden hadden plaatsgevonden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.