ECLI:NL:GHARL:2023:9037

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
21-001268-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanhoudingsverzoek en veroordeling voor winkeldiefstal met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1985 en wonende te [woonplaats], was in eerste aanleg veroordeeld voor winkeldiefstallen, gepleegd op 20 november en 30 november 2019. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een gevangenisstraf van één maand had opgelegd. Tijdens de zitting op 10 oktober 2023 heeft de advocaat-generaal een vordering gedaan tot veroordeling van de verdachte, terwijl de raadsman van de verdachte, mr. H. Polat, een aanhoudingsverzoek heeft ingediend wegens gebrekkige onderbouwing van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Het gerechtshof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen, omdat de verdediging niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de verzochte aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de tenlastegelegde feiten, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor de diefstal van bier uit een winkel, waarbij de schade voor de benadeelde partij is vastgesteld op € 50,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.

De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en dat de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding wordt toegewezen. De aanvangsdatum van de wettelijke rente is vastgesteld op 30 november 2019. Het arrest is uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001268-20
Uitspraak d.d.: 24 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-277360-19 en 16-286412-19, tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 10 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van de verdachte ter zake van de hem onder de parketnummers
  • integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voor het bedrag van € 50,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. H. Polat, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van de aan hem onder de parketnummers 16-277360-19 en 16-286412-19 (gevoegd) tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 16-277360-19:
hij op of omstreeks 20 november 2019 te [plaats] een hoeveelheid bier (17 blikken), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
In de zaak met parketnummer 16-286412-19 (gevoegd):
hij op of omstreeks 30 november 2019 te [plaats] , een of meerdere blikken bier van het merk [merk 1] en [merk 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Op grond van wettige bewijsmiddelen, zoals eventueel later in de op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, stelt het gerechtshof vast dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Het gerechtshof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-277360-19 en in de zaak met parketnummer 16-286412-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-277360-19:
hij op 20 november 2019 te [plaats] een hoeveelheid bier (17 blikken), toebehorende aan winkelbedrijf [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak met parketnummer 16-286412-19 (gevoegd):
hij op 30 november 2019 te [plaats] , meerdere blikken bier van het merk [merk 1] en [merk 2] , toebehorende aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 16-277360-19 en in de zaak met parketnummer 16-286412-19 bewezenverklaarde levert op:
telkens: diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de winkeldiefstallen zoals de verdachte die heeft gepleegd schade, overlast en ergernis veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf en de gedupeerde ondernemers hindert in de bedrijfsvoering. Ook de samenleving ondervindt schade van winkeldiefstal doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstal uiteindelijk door consumenten betaald worden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 september 2023, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van diefstal, alsmede ter zake van andersoortige delicten en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdata van de in deze zaak ter beoordeling staande feiten onherroepelijk is veroordeeld. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Voorts heeft het gerechtshof acht geslagen op het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 9 maart 2020 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het gerechtshof wordt uitgesproken op 24 oktober 2023. Het gerechtshof stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep van ruim 1 jaar en 7 maanden. Het gerechtshof zal vanwege de beperkte duur van de op te leggen gevangenisstraf volstaan met de enkele constatering van het verzuim.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte dient te worden opgelegd, omdat hij hem een aantal dagen voorafgaand de zitting heeft gebeld met de mededeling dat hij onder behandeling zou zijn in een afkickkliniek. De raadsman heeft verzocht om de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een eventuele taakstraf. Subsidiair heeft de raadsman het verzoek gedaan om de behandeling van de strafzaak van de verdachte aan te houden voor onbepaalde tijd, zodat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld te onderbouwen dat de verdachte onder behandeling is.
Naar het oordeel van het gerechtshof is de enkele mededeling van de raadsman dat de verdachte ‘onder behandeling zou zijn’ in een afkickkliniek, zonder nadere onderbouwing bij welke afkickkliniek en per wanneer de verdachte is opgenomen, geen reden voor de oplegging van een andere strafmodaliteit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat een vrijheidsstraf geen geschikte strafmodaliteit is. Met betrekking tot hiervoor is overwogen, ziet het gerechtshof ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden. De dagvaarding is rechtsgeldig aan de verdachte betekend, terwijl de raadsman heeft ter terechtzitting van het gerechtshof heeft medegedeeld dat de verdachte van de zitting op de hoogte is. Het zou dan ook op de weg van de verdachte hebben gelegen om, hetzij ter terechtzitting te verschijnen om zijn persoonlijke omstandigheden nader toe te lichten, dan wel zijn raadsman van nadere informatie omtrent zijn situatie te voorzien. Het gerechtshof wijst, mede in aanmerking genomen het grote tijdsverloop sedert het begaan van de feiten en ook gezien het belang van de benadeelden bij afdoening van de zaken, het aanhoudingsverzoek daarom af.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen en uit die contacten kennelijk weinig lering trekt, is het gerechtshof van oordeel dat uit hoofde van normhandhaving en vergelding enkel nog een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Het gerechtshof zal zodanige straf ook opleggen en acht – evenals de politierechter – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één maand, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 161,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 50,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het gerechtshof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 16-286412-19 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 50,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 50,- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-277360-19 en in de zaak met parketnummer 16-286412-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-277360-19 en in de zaak met parketnummer 16-286412-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-286412-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 november 2019.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 24 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.