ECLI:NL:GHARL:2023:9001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
200.330.254
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van gezinshereniging en pedagogische ontwikkeling

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die op 24 oktober 2023 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld. De ouders van de minderjarige, die in 2011 is geboren, zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 27 juli 2023. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. G.M. Haring, hebben in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen. De gecertificeerde instelling, stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft als verweer gevoerd dat de verlenging noodzakelijk was voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 1 september 2023 weer bij zijn ouders woont, maar dat de situatie in april 2023 zodanig was dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd was. De ouders hebben in de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing hulp gezocht en hun pedagogische vaardigheden verbeterd, maar de situatie was nog niet stabiel genoeg voor een terugplaatsing. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders hebben nu meer vertrouwen in de geboden hulpverlening en zijn bereid om ondersteuning te blijven ontvangen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de minderjarige en de ouders, en de noodzaak van een goed onderbouwd plan voor gezinshereniging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.254
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550298)
beschikking van 24 oktober 2023
inzake
[verzoekster]en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder respectievelijk de vader,
gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
verweerster in hoger beroep,
kantoorhoudende te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 juli 2023;
- de brief van de GI van 15 september 2023;
- een journaalbericht van mr. Haring van 15 september 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Haring van 20 september 2023 met producties.
2.2
[de minderjarige] is door het hof in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek. Volgens de gezinsvoogdijwerker en de ouders is [de minderjarige] daartoe niet in staat en is dit ook belastend voor hem. Zij hebben de uitnodiging van het hof daarom niet aan hem doorgeleid.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de advocaat van de ouders;
- twee vertegenwoordiger namens de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011 in [woonplaats1] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 27 juli 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De termijn van ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de laatste keer tot 27 juli 2024.
3.3
Bij beschikking van 2 januari 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend aan de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 2 januari 2023 tot 27 januari 2023. Bij beschikking van 10 januari 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 27 juli 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 27 januari 2023 tot 27 april 2023. De beslissing ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing over de resterende periode tot 27 juli 2023 is aangehouden. Deze beschikkingen van 2 en 10 januari 2023 zijn door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 25 april 2023.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter - voor zover thans van belang - de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 27 juli 2023. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5
De kinderrechter heeft na de bestreden beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing opnieuw verlengd met zes weken. Sinds 1 september 2023 woont [de minderjarige] weer bij zijn ouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] over de periode van 27 april 2023 tot 27 juli 2023. De ouders verzoeken het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing over de uithuisplaatsing en het verzoek van de GI daaromtrent alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is verstreken en [de minderjarige] verblijft inmiddels weer bij zijn ouders. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, hebben de ouders een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 27 april 2023 tot 27 juli 2023 te laten toetsen en behoort aan hen niet hun procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
oordeel van het hof
5.3
Het hof overweegt allereerst dat veel van de door de ouders naar voren gebrachte argumenten betrekking hebben op het traject voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en op situatie gedurende de eerste paar maanden van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Hierover heeft het hof al een oordeel gegeven in de beschikking van 25 april 2023. Het hof moet in deze procedure beoordelen of de situatie in april 2023 zodanig was veranderd dat op dat moment een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet meer nodig was.
5.4
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk was in april 2023. Het hof legt hierna uit waarom hij dat vindt.
5.5
Er was sprake van een situatie waarin de ouders lange tijd zijn overvraagd. Het hof is eerder tot de conclusie gekomen dat de ouders niet meer in staat waren om [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding was gewaarborgd en dat hulpverlening onvoldoende van de grond kwam.
De stelling van de ouders dat er sprake was van positieve veranderingen in april 2023 is op zichzelf juist. De ouders hebben zelf hulp gezocht bij de Stichting [naam1] , de afstemming met de GI was makkelijker geworden en [naam2] bood de ouders begeleiding om te zorgen dat zij beter konden aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Verder werd ook gezien dat [de minderjarige] als gevolg van de uithuisplaatsing tot rust was gekomen en op meerdere vlakken een positieve ontwikkeling doormaakte. Deze positieve veranderingen waren echter nog niet zodanig dat daaruit kon worden afgeleid of de thuissituatie bij de ouders in april 2023 al stabiel genoeg was. Er moest nog hulp in de thuissituatie ingezet worden en er moest een plan gemaakt worden om te bekijken of [de minderjarige] weer naar huis zou kunnen gaan. Voor het hof is voldoende duidelijk dat in die stand van zaken niet kon worden overgegaan naar een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders.
Dat [de minderjarige] volgens de ouders op dat moment niet op een goede plek verbleef en zijn gedrag verslechterde, maakt dit feit naar het oordeel van het hof niet anders.
5.6
Vervolgens zijn er vanaf mei 2023 grote stappen naar een terugplaatsing van [de minderjarige] bij zijn ouders gezet. De ouders zijn met begeleiding vanuit [naam2] met de GI tot overeenstemming gekomen over een stappenplan richting terugplaatsing. De GI heeft het verloop van de stappen in de brief van 15 september 2023 beschreven. De eerste stap was dat de plaatsing van [de minderjarige] niet langer geheim was voor de ouders en de ouders mochten [de minderjarige] op de groep bezoeken. Daarna is de omgang uitgebreid en hebben de ouders met opvoedondersteuning vanuit [naam2] handvatten en praktische adviezen gekregen. Er is onder meer hard gewerkt om het patroon van ongezonde voeding te doorbreken. Volgens de GI hebben de ouders leerbaarheid laten zien. [de minderjarige] heeft veel (meer dan gemiddeld) behoefte aan duidelijkheid en regelmaat en de ouders moesten laten zien dat ze alle afspraken op tijd konden nakomen. Omdat het de ouders goed lukte om aan te sluiten bij [de minderjarige] , is vanaf eind juni het opbouwschema richting terugplaatsing versneld. In juli is in overleg met hulpverlening en de groep waar [de minderjarige] verbleef opnieuw besloten om grotere stappen te zetten richting terugplaatsing. Ook in de laatste fase waarin er volgens de GI opnieuw meer van de ouders werd gevraagd wat betreft structuur, rust en voorspelbaarheid gedurende meerdere dagen achtereen, hebben de ouders de positieve lijn kunnen vasthouden en hebben zij laten zien in het belang van [de minderjarige] te kunnen handelen. Daarom woont [de minderjarige] per september 2023 weer bij zijn ouders. Onlangs is hij gestart bij het nieuwe kinderdagcentrum [naam3] van [naam4] . [de minderjarige] moet hier daadwerkelijk vijf dagen per week naar toe gaan en om dat makkelijker te maken zal [naam4] zorgen dat er busvervoer voor [de minderjarige] komt, aldus de GI. De ouders willen gebruik blijven maken van opvoedondersteuning en willen ook een ‘maatje’ voor [de minderjarige] .
5.7
Vanwege de voorgeschiedenis was het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat er eerst een traject zou worden doorlopen, waarin de ouders is geleerd op welke manier zij beter kunnen aansluiten bij [de minderjarige] . Duidelijk is dat de ouders hiervan hebben geprofiteerd en dat hun pedagogische vaardigheden zijn vergroot. Eerder lukte het de ouders immers niet om [de minderjarige] gezonde voeding te laten eten en voldoende rust en regelmaat te bieden. [de minderjarige] was niet altijd voldoende aanwezig op kinderdagcentrum [naam5] en had voor de uithuisplaatsing problematisch gedrag in de avond en nacht. Het hof hoopt dat de ouders de verbeteringen kunnen vasthouden en het is mooi dat zij beseffen dat ze hierbij ondersteuning kunnen gebruiken. Zij staan nu dus voldoende open voor hulpverlening en hebben meer vertrouwen in de geboden expertise.
5.8
Het verwijt van de ouders dat er in juli 2023 nog geen enkele vorm van hulp door de gezinsvoogdijwerker bij de ouders is ingezet en dat de ouders zonder ondertoezichtstelling veel sneller hulp hadden gekregen om het gezin te ontlasten, zodat het niet tot een uithuisplaatsing had hoeven komen, passeert het hof. Duidelijk is dat de verlenging van de uithuisplaatsing van 27 april 2023 tot 27 juli 2023 noodzakelijk was om met een plan te voorkomen dat de ouders zouden terugvallen in de oude problematische situatie en dat dat plan heeft gewerkt.
Ter zitting heeft de gezinsvoogdijmedewerker meegedeeld dat overeenkomstig de wens van de ouders opvoedkundige gezinsbegeleiding vanuit [naam4] voor hen wordt geregeld en dat er ook naar een ‘maatje’ voor [de minderjarige] wordt gekeken.
5.9
Het hof zal de bestreden beschikking op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bekrachtigen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 april 2023 ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 27 juli 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 24 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.