In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen aangiften omzetbelasting van de belanghebbende. De belanghebbende, werkzaam als BSR-therapeut, had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van omzetbelasting over de periode van het vierde kwartaal 2016 tot en met het derde kwartaal 2019. De Inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar voor het vierde kwartaal 2016 tot en met het vierde kwartaal 2017 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren voor het eerste kwartaal 2018 tot en met het derde kwartaal 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland had in een eerdere uitspraak de bezwaren van de belanghebbende deels gegrond verklaard, maar de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De belanghebbende stelde incidenteel hoger beroep in, maar beperkte dit tot de periode van het vierde kwartaal 2016 tot en met het derde kwartaal 2017. Tijdens de zitting op 17 januari 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door enkele personen. Het Hof oordeelde dat het bezwaar van de belanghebbende niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en deze termijn was overschreden. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.