ECLI:NL:GHARL:2023:8996

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
200.328.308
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de ontkenning van het vaderschap in hoger beroep met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap van de man ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige2]. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond te verklaren. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, wat de man heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat haar rechten niet rechtstreeks door de beslissing van de rechtbank worden geraakt. De bijzondere curator, die de belangen van de minderjarige behartigt, heeft wel het recht om in incidenteel hoger beroep te komen.

Het hof heeft vervolgens de ontvankelijkheid van de bijzondere curator beoordeeld en vastgesteld dat deze wel belanghebbende is. Het hof heeft ook de rechtsmacht en het toepasselijk recht beoordeeld en geconcludeerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is. De man heeft zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap tijdig ingediend, en het hof heeft vastgesteld dat er geen uitzonderingsgronden zijn die de ontkenning van het vaderschap zouden uitsluiten.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank om de ontkenning van het vaderschap te bevestigen in stand blijft. Het hof heeft geconcludeerd dat de gevolgen van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap niet onaanvaardbaar zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De man is niet de biologische vader van de minderjarige en heeft geen rol in zijn leven. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.308
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 543842)
beschikking van 24 oktober 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Heidinga te Hilversum,
en
[verweerster],
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna nader te noemen [de minderjarige2] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal en incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.Z. Peters te Zoetermeer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder ook wel: de rechtbank), van 16 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 juni 2023;
- het verweerschrift van de bijzondere curator, tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift van de man.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de man met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd [in] 2010 in [plaats1]
. Hun huwelijk is [in] 2021 ontbonden.
3.2
Tijdens het huwelijk van partijen is de vrouw bevallen van twee zonen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 in [plaats2] , Ethiopië, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 in [plaats3] , Kenia.
3.3
Bij beschikking van 25 mei 2022 heeft de rechtbank beslist dat de man volgens
Keniaans recht als juridisch vader van [de minderjarige2] kan worden aangemerkt en dat hij samen met de vrouw het gezag heeft over [de minderjarige2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • op verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag over [de minderjarige2] beëindigd en de vrouw voortaan alleen belast met het gezag over hem;
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de ontkenning van het vaderschap van de man ten aanzien van [de minderjarige2] gegrond verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Die grieven zien op de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen
(het hof begrijpt:)voor zover die betrekking heeft op de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap.
4.3
De bijzondere curator verzoekt het hof, zowel in het principaal hoger beroep als in het incidenteel hoger beroep, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en, in zoverre opnieuw beschikkende, de ontkenning van het vaderschap alsnog ongegrond te verklaren.
4.4
De man voert verweer in het principaal en incidenteel hoger beroep. Hij vraagt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw en dat van de bijzondere curator af te wijzen en de bestreden beschikking - voor zover nodig onder aanvulling van de gronden - te bekrachtigen, met compensatie van de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Beslissing
5.1
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de ontkenning van het vaderschap in stand moet blijven, zodat de man niet meer de juridische vader is van [de minderjarige2] . Het hof zal hierna uitleggen waarom. Achtereenvolgens komen aan de orde:
  • de ontvankelijkheid van het hoger beroep (r.o. 5.2 – 5.4);
  • de rechtsmacht en het toepasselijk recht (r.o. 5.5);
  • de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek (r.o. 5.6 – 5.10);
  • een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man (r.o. 5.11 – 5.12).
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.2
De vrouw en de bijzondere curator hebben hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking, voor zover die betrekking heeft op de ontkenning van het vaderschap. De bijzondere curator heeft dat gedaan in de vorm van een incidenteel hoger beroep. In een zaak als deze kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en door belanghebbenden (artikelen 805 en 806 lid 1 Rv). Onder ‘belanghebbende’ wordt in dit geval verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft (artikel 798 lid 1 Rv). Aangezien in eerste aanleg de man de verzoeker was, dient het hof (ambtshalve) te beoordelen of de vrouw en de bijzondere curator belanghebbenden zijn in deze zaak. Alleen dan kunnen zij in hoger beroep komen van de bestreden beschikking.
5.3
Naar het oordeel van het hof worden de rechten of verplichtingen van de vrouw niet rechtstreeks geraakt door de beslissing van de rechtbank over de ontkenning van het vaderschap. De vrouw heeft enkel een afgeleid belang gesteld, namelijk haar verblijfstatus. Omdat de vrouw geen belanghebbende is, kon zij geen hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking. Zij is daarom niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.4
De bijzondere curator behartigt de belangen van [de minderjarige2] . De rechten en verplichtingen van [de minderjarige2] worden in meerdere opzichten rechtstreeks geraakt door de beslissing van de rechtbank over de ontkenning van het vaderschap. De bijzondere curator kon daarom (namens [de minderjarige2] ) hoger beroep instellen. Naar het oordeel van het hof heeft de bijzondere curator dit tijdig gedaan, namelijk bij verweerschrift en binnen de verweertermijn. Dat de vrouw geen belanghebbende is en niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van de bijzondere curator in het incidenteel hoger beroep.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.5
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze zaak, die internationale aspecten heeft. Omdat de man (de verzoeker in eerste aanleg) en [de minderjarige2] hun woonplaats in Nederland hebben, volgt uit artikel 3 aanhef en onder a Rv dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Ontvankelijkheid man in zijn verzoek
5.6
De bijzondere curator heeft geen grief gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De termijn waarbinnen een dergelijk verzoek moet worden ingediend is naar het oordeel van het hof echter van openbare orde, zodat het hof ook ambtshalve moet toetsen of het verzoek van de man tijdig is ingediend.
5.7
Een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap moet door de vader worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind (artikel 1:200 lid 5 BW). In dit geval valt het tijdstip waarop de man bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van [de minderjarige2] samen met het tijdstip waarop hij bekend is geworden met de omstandigheid dat de vrouw nog een kind heeft gekregen, te weten [de minderjarige2] , omdat het voor de man (en de vrouw) gezien het tijdvak waarin [de minderjarige2] verwekt moet zijn meteen duidelijk was dat hij niet de biologische vader is van [de minderjarige2] .
5.8
De man heeft zijn verzoek op 15 augustus 2022 bij de rechtbank ingediend. Hij stelt dat hij pas op 20 augustus 2021 wist dat uit de vrouw nog een kind, [de minderjarige2] , was geboren. De bijzondere curator heeft dit niet betwist. Naar het oordeel van het hof is ook niet gebleken dat de man al eerder op de hoogte was van het bestaan van [de minderjarige2] .
5.9
Weliswaar blijkt uit het dossier dat de zorgverzekeraar van de man de factuur van de bevalling heeft betaald en dat de broer van de man op 29 januari 2020 een mail heeft gestuurd naar de vrouw, waarin hij haar feliciteert met het pasgeboren kind, maar het hof vindt dit – gelet op wat de man daarover heeft verklaard – onvoldoende om aan te nemen dat de man toen al bekend was met het bestaan van [de minderjarige2] . De man heeft het volgende verklaard. De vrouw heeft de zwangerschap en de bevalling voor hem verzwegen. Zij heeft hem hierover pas op 20 augustus 2021 ingelicht, althans hij is er pas op dat moment van op de hoogte gekomen, toen de vrouw zijn toestemming heeft gevraagd om voor [de minderjarige2] een paspoort aan te vragen. In de periode rondom de geboorte van [de minderjarige2] was de man ernstig ziek. Alle communicatie tussen de vrouw en hem verliep daarom via zijn broer [naam1] . [naam1] beheerde ook zijn administratie. Op enig moment kreeg [naam1] een factuur van het ziekenhuis onder ogen, die betrekking had op een bevalling. Op die factuur was alleen de naam van de vrouw terug te vinden. Er bleek niet uit of het kind levend ter wereld was gekomen en ook niet hoe het kind heette. Toen [naam1] die factuur onder ogen kreeg, dacht hij dat iemand misbruik had gemaakt van de zorgverzekering van de man. Hij heeft daarom op 29 januari 2020 een e-mail gestuurd naar de vrouw met een felicitatie, met de bedoeling om van haar bevestigd te krijgen dat zij was bevallen van een tweede kind. Die bevestiging bleef echter uit. [naam1] is daar niet meer achteraangegaan, omdat de zorgverzekeraar van de man de factuur van de bevalling heeft betaald. De man had in die periode via Skype contact met [de minderjarige1] , maar hij heeft toen niet van [de minderjarige1] gehoord dat [de minderjarige2] was geboren. Gelet op deze verklaring van de man ziet het hof geen aanknopingspunten om vast te stellen dat de man al eerder dan op 20 augustus 2021 op de hoogte was van het bestaan van [de minderjarige2] . Het hof betrekt daarbij de verklaring van de vrouw ter zitting dat zij de geboorte van [de minderjarige2] niet heeft willen noemen omdat de man met zijn ziekte al genoeg aan zijn hoofd had.
5.1
Net als de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de man zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap tijdig heeft ingediend.
Inhoudelijk oordeel
5.11
Het juridisch vaderschap dat is ontstaan door huwelijk kan door de vader worden ontkend op de grond dat hij niet de biologische vader is van het kind (artikel 1:200 lid 1 aanhef en onder a BW), tenzij de vader vóór het huwelijk heeft kennis gedragen van de zwangerschap of hij heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad.
5.12
Uit de stukken blijkt dat de man en de vrouw het erover eens zijn dat man niet de biologische vader is van [de minderjarige2] en dat geen sprake is van een uitzonderingsgrond voor de ontkenning van het vaderschap. In beginsel leidt dit ertoe dat het verzoek van de man tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap wordt toegewezen. Naar het oordeel van het hof kan het verzoek van de man alleen dan worden afgewezen als de gevolgen van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn. In die beoordeling worden de belangen van [de minderjarige2] betrokken. Het enige belang van [de minderjarige2] bij afwijzing van het verzoek van de man dat de bijzondere curator naar voren heeft gebracht, is het veiligstellen van het verblijfsrecht van [de minderjarige2] . Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat een gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap tot gevolg zal hebben dat [de minderjarige2] op termijn (als [de minderjarige1] achttien jaar wordt) Nederland zal moeten verlaten. [de minderjarige2] wordt ook niet stateloos. Hij heeft namelijk ook nog de Ethiopische nationaliteit. De man heeft nooit een (vader)rol in het leven van [de minderjarige2] gehad. De man en de vrouw zijn het erover eens dat de man deze rol ook niet zal gaan vervullen. De ontkenning van het juridisch vaderschap heeft dus niet tot (mogelijk onaanvaardbaar) gevolg dat de persoon die [de minderjarige2] verzorgt en opvoedt geen juridische rol mag spelen in het leven van [de minderjarige2] . Integendeel, in het geval de ontkenning wordt afgewezen, is de man de juridische vader van [de minderjarige2] (met de daarmee gepaard gaande erfrechtelijke en familierechtelijke gevolgen) terwijl hij geen biologische band heeft met [de minderjarige2] en ook geen enkele rol speelt en wil spelen in diens leven. Wat de bijzondere curator in dit kader naar voren heeft gebracht in lijn met het standpunt van de vrouw is daarom onvoldoende om te concluderen dat de gevolgen van toewijzing van het verzoek van de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Ook overigens is niet gebleken van dergelijke gevolgen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Nu de beschikking houdende gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de minderjarige2] op grond van art. 1:202 lid 1 BW pas haar werking krijgt indien de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan kan en zal het hof, anders dan verzocht, de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
6.2
Vanwege de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 maart 2023 voor zover die betrekking heeft op de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de man;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, H. Phaff en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 24 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.