ECLI:NL:GHARL:2023:898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
21-004279-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling door onvoldoende bewijs en onbetrouwbare getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis voor mishandeling van de benadeelde partij, [benadeelde]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 17 januari 2023 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal een veroordeling heeft gevorderd en de benadeelde partij een schadevergoeding heeft geëist.

Het hof heeft de getuigenverklaringen in de zaak kritisch beoordeeld. De verklaring van getuige [getuige 1] werd als niet betrouwbaar beschouwd, omdat zij niets kon bevestigen over het slaan met een peddel. De verklaring van getuige [getuige 2] werd ook als onbetrouwbaar aangemerkt, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden waaronder deze was afgelegd. Evenzo werd de verklaring van getuige [getuige 3] als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren voor de mishandeling.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het bewezenverklaarde handelen. Het hof heeft de kosten van de benadeelde partij begroot op nihil, aangezien er geen schadevergoeding werd toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004279-19
Uitspraak d.d.: 31 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 augustus 2019 met parketnummer 16-101596-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1985,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het tenlastegelegde tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis. Verder heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 547,47, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van verdachte in de proceskosten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. D. Kisteman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis. Ook heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 86,98, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij heeft de politierechter de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Verder is verdachte veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 210,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 4 juni 2017 te [pleegplaats] [benadeelde] heeft mishandeld door haar met een peddel tegen haar hoofd en/of armen te slaan en/of in haar gezicht te krabben en/of in haar gezicht te slaan en/of stompen.

Vrijspraak

Het dossier bevat een aangifte van [benadeelde] (hierna: aangeefster), waarin zij heeft verklaard dat zij op 4 juni 2017 door verdachte is mishandeld, waarbij verdachte haar onder meer met een peddel zou hebben geslagen. Verdachte heeft op haar beurt aangifte tegen [benadeelde] gedaan, waarin zij heeft verklaard dat zij juist door aangeefster werd aangevallen en zich daartegen heeft verdedigd. Uit het dossier kan verder worden afgeleid dat zich tussen verdachte en aangeefster eerdere incidenten hebben voorgedaan.
Het hof dient te beoordelen of de aangifte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier. In dit verband acht het hof in de eerste plaats de verklaring van getuige [getuige 1] relevant. Zij heeft een groot deel van het incident waargenomen, maar niets verklaard over het slaan met een peddel. Ook heeft zij niets verklaard over andere aanwezigen ter plaatse, behoudens het zoontje van aangeefster. In het licht van deze verklaring is het opmerkelijk dat de (toenmalige) vriend van aangeefster, getuige [getuige 2] , bijna acht maanden na het incident een verklaring heeft afgelegd waarin hij, zakelijk weergegeven, heeft verklaard dat hij om het huis bezig was en toen op enig moment verdachte zijn vriendin met een peddel heeft zien slaan. Opmerkelijk is te noemen dat hij van de rest van het incident nauwelijks iets heeft waargenomen. Gelet op de relatie van deze getuige met aangeefster en haar verklaring ten tijde van de aangifte dat deze getuige er pas na afloop van het hele gebeuren aan kwam rijden waarna zij samen naar huis gingen, alsmede het tijdsverloop en de hiervoor genoemde verklaring van [getuige 1] , acht het hof de verklaring van [getuige 2] niet betrouwbaar. Datzelfde oordeel treft een verklaring van getuige [getuige 3] , die op 5 juli 2022, ruim vijf jaren na het incident, heeft verklaard dat zij (hooguit) drie seconden uit het raam heeft gekeken en toen heeft gezien dat verdachte aangeefster met een peddel sloeg. Het tijdsverloop en de gestelde waarneming van slechts een paar seconden van het incident doen zodanig afbreuk aan de betrouwbaarheid van deze verklaring, dat zij evenmin voor het bewijs kan worden gebruikt.
Alles overziend kan op grond van de stukken met betrekking tot het onderhavige verwijt worden vastgesteld dat zich op 4 juni 2017 tussen verdachte en aangeefster een schermutseling heeft voorgedaan en dat zij daarbij beiden letsel hebben opgelopen. De verklaringen van verdachte en aangeefster over de toedracht staan lijnrecht tegenover elkaar, terwijl de verklaring van [getuige 1] geen duidelijk handvat biedt om onderscheid in betrouwbaarheid tussen beide lezingen te kunnen maken. Nu het dossier voor het overige onvoldoende steun voor de aangifte bevat, kan naar het oordeel van het hof niet eenduidig worden vastgesteld wat zich op 4 juni 2017 tussen verdachte en aangeefster feitelijk heeft voorgedaan en evenmin of verdachte daarbij opzettelijk aangeefster heeft mishandeld. Het hof heeft, gelet op het voorgaande, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 836,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 86,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 31 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.