ECLI:NL:GHARL:2023:8975

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
21-001703-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk arbeidsongeval met betonpompwagen en vrijspraak voor opzettelijk niet voldoen aan arbeidsomstandighedenverplichtingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een dodelijk arbeidsongeval dat plaatsvond op 5 oktober 2016, waarbij een werknemer, de heer [slachtoffer], om het leven kwam tijdens het storten van beton voor de fundering van een agrarische stal. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het opzettelijk niet voldoen aan de verplichtingen uit artikel 2.29 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, maar het hof sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Het hof oordeelde dat de verdachte geen uitvoerende partij was in de zin van het besluit, aangezien de heer [slachtoffer] de coördinerende rol vervulde.

Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor dood door schuld, omdat het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onachtzaam en nalatig had gehandeld. De betonpompwagen was opgesteld op een natuurlijke ondergrond zonder dat voorafgaand aan de opstelling navraag was gedaan naar het draagvermogen van de ondergrond. Dit leidde tot een situatie waarin de betonpompwagen plotseling wegzakte, waardoor de distributiemast de heer [slachtoffer] raakte en hij kwam te overlijden. Het hof legde een geldboete op van € 55.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers voor de veiligheid van hun werknemers en de noodzaak om veiligheidsvoorschriften strikt na te leven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001703-20
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 april 2020 met parketnummer
08-997010-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 mei 2021 en 11 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte, de heer [vertegenwoordiger] , en de raadsman van verdachte, mr. A.R.A.L. Norenburg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige economische kamer van de rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarnaast is verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde (dood door schuld) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 60.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het ter zake van feit 1 tot een andere bewijsbeslissing en ter zake van feit 2 tot een andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte:
feit 1: als uitvoerende partij bij een bouwproces geen coördinator heeft aangesteld die diende te bewerkstelligen dat maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van medewerkers op de bouwplaats op doeltreffende wijze werd toegepast, dat medewerkers op de bouwplaats werden voorgelicht en dat maatregelen werden genomen als deze verplichtingen niet werden nageleefd;
feit 2: (minstens) aanmerkelijke schuld heeft aan het overlijden van de heer [slachtoffer] op 5 oktober 2016 te [plaats] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte dat:
1.
zij op of omstreeks 05 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , als uitvoerende partij in een bouwproces aan de [adres 2] , opzettelijk, niet aan haar verplichting zoals bedoeld in artikel 2.29 van het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft voldaan, om bij werkzaamheden in de uitvoeringsfase te weten het storten van beton ten behoeve van funderingswerkzaamheden voor een agrarische stal, waarbij gebruik werd gemaakt van een door haar verdachte geleverde betonpompwagen met een distributiemast(die een lengte had van ongeveer 45 meter), zijnde een bouwplaats als bedoeld in Bijlage I behorende bij de Richtlijn nr 92/57/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992, een coördinator voor die uitvoeringsfase aan te stellen met de taak/taken om namens haar verdachte als uitvoerende partij,
- te bewerkstelligen dat de maatregelen die werkgevers en/of zelfstandigen namen op die bouwplaats ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers en/of zelfstandigen, op doeltreffende wijze werden toegepast, (artikel 2.31 onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit), en/of
- de voorlichting van werknemers op die bouwplaats te bewerkstelligen, (artikel 2.31 onder c van het Arbeidsomstandighedenbesluit), en/of
- het nemen van doeltreffende maatregelen indien werkgevers of zelfstandigen naar het oordeel van die coördinator niet of in onvoldoende mate en/of op onjuiste wijze uitvoering gaven aan een samenhangende toepassing van hun verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 2.31 onder a en b van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
2.
zij op of omstreeks 05 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, en/of onachtzaam, en/of onzorgvuldig en/of nalatig, arbeid heeft verricht, althans laten verrichten door een of meer perso(o)n(en) op een bouwplaats aan de [adres 2] , te weten het storten van beton ten behoeve van funderingswerkzaamheden voor een agrarische stal, waarbij gebruik werd gemaakt van een door haar verdachte geleverde betonpompwagen met een distributiemast (die een lengte had van ongeveer 45 meter) terwijl, die betonpompwagen was opgesteld op een natuurlijke ondergrond zonder dat, voorafgaand aan die opstelling van die betonpompwagen, navraag was gedaan en/of een berekening was gemaakt en/of gevraagd over het draagvermogen van die ondergrond en/of de toegestane bodemdruk, en/of zonder dat die betonpompwagen met geschikt materiaal voor die ondergrond was ondersteund,
ten gevolge waarvan een steunvoet van die betonpompwagen (plotseling) wegzakte in die natuurlijke ondergrond waardoor de distributiemast van die betonpompwagen (die een lengte had van ongeveer 45 meter), naar beneden is geslagen en/of is gaan nadeinen en [slachtoffer] één of meerdere ke(e)r(en) is geraakt door die distributiemast en/of de daaraan bevestigde eindslang waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op de dag van het voorval geen uitvoerende partij in de zin van artikel 2.29 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is geweest.
Oordeel van het hof
Volgens de op 5 oktober 2016 en tevens huidig geldende definitie van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder f, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Besluit) is de uitvoerende partij in een bouwproces degene die zich jegens de opdrachtgever of de opdrachtgever-consument verbonden heeft om in het bouwproces de uitvoerende functie te vervullen.
Een opdrachtgever is op grond van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder c, sub 1° en sub 2°, van het Besluit degene voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht of voor wiens rekening een zelfstandige of werkgever arbeid verricht.
Uit het dossier blijkt dat de heer [de man] eigenaar is van het bedrijf dat op [adres 2] is gevestigd. [de man] heeft [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) opdracht gegeven tot de bouw van een nieuwe geitenstal aan die [adres 2] , onder de voorwaarde dat het slachtoffer, de heer [slachtoffer] (op dat moment werkzaam bij [bedrijf 1] , hierna: [slachtoffer] ), aanspreekpunt zou zijn. Voor de funderingswerkzaamheden is op 5 oktober 2016 beton gestort, waartoe een door verdachte geleverde betonpompwagen is gebruikt.
Duidelijk is dat de heer [slachtoffer] in de dagen voor en op de dag van 5 oktober 2016 een coördinerende rol is toebedeeld in een deel van de uitvoeringsfase van de bouw van de stal, te weten bij het storten van het beton. Zo hebben [slachtoffer] en [de man] de dagen voor het ongeval diverse malen met elkaar gesproken over de opstelling van de betonpompwagen (pagina 14 dossier), is op verzoek van [slachtoffer] de dag voor het ongeval de opstelplaats voor de betonpompwagen nog verbreed door zand te verplaatsen (pagina 14 dossier), heeft hij aangegeven wat voor soort betonpompwagen er moest komen (pagina 2004 dossier) en is hij uiteindelijk ook de persoon geweest die de eindslang van de distributiemast van de betonpompwagen heeft bediend.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [de man] in dit geval opdrachtgever is geweest. [bedrijf 1] , en dus niet verdachte, was aannemer en was daarmee uitvoerende partij. De heer [slachtoffer] is namens [bedrijf 1] aangesteld om de werkzaamheden ter plaatse te coördineren en toezicht te houden op het verloop daarvan.
Het hof is van oordeel dat verdachte onder de hiervoor genoemde omstandigheden geen uitvoerende partij in het bouwproces is geweest, zodat zij wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat het breken van de stempelplaten een zodanig onvoorzienbare, unieke gebeurtenis is, die enkel is terug te voeren op de bij de betonpompwagen geleverde en ondeugdelijke stempelplaten van [fabrikant] , dat het gedrag van verdachte niet als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Het breken van de platen was namelijk zo onvoorzienbaar dat verdachte daar geen rekening mee hoefde te houden en de gevolgen ervan niet had kunnen bedenken. Indien de platen deugdelijk waren geweest, was de betonpompwagen immers niet zo plotseling gaan verzakken en een geleidelijke verzakking had tijdig gecorrigeerd kunnen worden.
Voor het geval het hof aan voornoemd standpunt voorbij zou gaan en de conclusies uit NFI rapport van 12 juni 2023 en het door [bedrijf 2] verrichte breukfenomenologische en materiaalkundige onderzoek onvoldoende vindt voor de conclusie dat het breken van de platen in [plaats] onvoorzienbaar was en [vertegenwoordiger] geen schuld in de zin van 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) treft, heeft de raadsman verzocht om nader technisch onderzoek te laten verrichten naar de platen die op 5 oktober 2016 in [plaats] zijn gebroken.
Oordeel van het hof
Het onderwerp van deze strafzaak betreft een arbeidsongeval met dodelijke afloop. Het hof stelt voorop dat arbeidsongevallen in wezen altijd bijzondere situaties betreffen, waarbij niemand een situatie heeft willen laten ontstaan waarin een persoon zou komen te overlijden. Het zijn vaak situaties die zich plotseling voordoen en waarbij iets gebeurt wat niemand had verwacht. Dat er zich nooit eerder een ongeval heeft voorgedaan binnen een bepaalde werksfeer, is echter geen garantie dat dit ook nooit zal gebeuren. Bij de beantwoording van de vraag of er iemand strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden dient te worden voor de dood van een ander door een arbeidsongeval, zijn onder andere de voorgeschreven veiligheidsnormen in de specifieke situatie van belang. Deze normen zijn er immers om bepaalde risico’s te beperken. Tegen deze achtergrond en op grond van de tenlastelegging met het daarbij horende juridische kader, zal het onder 2 tenlastegelegde worden beoordeeld.
Als feit 2 wordt verdachte verweten dat zij schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] in
de zin van artikel 307, eerste lid, Sr, doordat de betonpompwagen van verdachte, die was
opgesteld op een natuurlijke ondergrond, zonder dat navraag was gedaan naar, of een
berekening was gemaakt of gevraagd van, het draagvermogen of de toegestane bodemdruk
van die ondergrond en/of zonder dat de betonpompwagen met voor die ondergrond
geschikt materiaal was ondersteund, waardoor die betonpompwagen is weggezakt, ten
gevolge waarvan [slachtoffer] dodelijk is getroffen door de distributiemast.
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden in dit opzicht van belang.
Het ongeval
Op 5 oktober 2016 heeft verdachte arbeid laten verrichten op een bouwplaats aan de
[adres 2] in [plaats] , gemeente [gemeente] . Met een door verdachte ter beschikking gestelde
betonpompwagen, bediend door bij haar in dienst zijnde medewerkers, werd beton gestort
voor de fundering van nieuw te bouwen agrarische stallen. Hiervoor was door de eigenaar
van het perceel opdracht gegeven aan [bedrijf 1] . Door [bedrijf 1] werd beton besteld bij [bedrijf 3] , die haar opdracht heeft doorgezet naar verdachte. De betonpompwagen (met distributiemast) was van het merk [fabrikant] , type/model [nummer] . De betonpompwagen werd door de machinist [machinist] en bediener [bediener] geplaatst op een locatie die door [slachtoffer] , als werknemer in dienst van [bedrijf 1] , werd aangewezen. Dit betrof een natuurlijke ondergrond, voorzien van een recent opgebrachte en aangereden laag gebroken puin. Daarbij is het standaard ondersteuningsmateriaal van de betonpompwagen (kunststofplaten van 50 cm x 80 cm) gebruikt; per steunvoet drie platen en bij één minder zwaar te belasten steunvoet één plaat. Medewerkers van [bedrijf 1] en verdachte zijn beton gaan storten. [slachtoffer] bediende daarbij de eindslang aan de betonpompwagen. Tijdens het storten - toen de distributiemast een lengte had van ongeveer 45 meter - zijn twee van de drie kunststof onderlegplaten onder één steunvoet gebroken en is die steunvoet plotseling weggezakt in de ondergrond. Daardoor is de betonpompwagen aan de achterzijde abrupt weggezakt en aan de voorzijde los van de grond gekomen, waarbij de distributiemast van de betonpompwagen plotsklaps met kracht naar beneden zakte. Hierbij is [slachtoffer] , die onder de distributiemast stond en de eindslang bediende, geraakt. [2] [slachtoffer] is als gevolg hiervan aan een niet natuurlijke dood komen te overlijden. [3]
Veiligheidsvoorschriften en gevolgde werkwijze
Uit de verklaring van de heer [getuige 1] van 14 februari 2018 blijkt dat in het kader van de opleiding tot betonpompmachinist bij V-tas verschillende instructies inzake het opstellen van een mobiele betonpomp aan de op te leiden machinisten worden meegegeven. Eén van die instructies houdt in dat de verantwoordelijkheid voor een veilige opstelling van een betonpompwagen bij de betonpompmachinist ligt. De machinist moet de aangewezen opstelplaats controleren en moet deze afwijzen wanneer er uit veiligheid technisch oogpunt enige twijfel bestaat. Daarnaast volgt uit de verklaring van [getuige 1] dat de toegestane bodemdruk bij de aannemer of de bouwmaatschappij bekend moet zijn. Als dit niet het geval is, moet de bodemdruk door de machinist worden berekend. [4] [getuige 1] is ter terechtzitting in hoger beroep als deskundige gehoord en heeft daarbij bevestigd dat bekend moet zijn hoeveel druk er op de ondergrond zal worden uitgeoefend. Als dit niet bij de opdrachtgever of uitvoerder bekend is, moet door de machinist een berekening worden gemaakt. [5]
In de cabine van de betonpompwagen lag een handleiding bij de betonpompwagen type [nummer] . [6] Hierin was op 5 oktober 2016 opgenomen: ‘levensgevaar voor de operator en de personen in zijn omgeving. Machines op geschikte ondergrond ondersteunen’ (…) Informeer u over het draagvermogen van de ondergrond (toegestane bodemdruk kN/m2). Wanneer het draagvermogen niet bekend is, dient u steeds van de meest ongunstige situatie uit te gaan’. [7] Ook uit het Veiligheidshandboek voor pomp- en distributiemachines (hierna: het Veiligheidshandboek) blijkt dat personen die met handelingen aan de machine belast zijn, zich op de hoogte moeten stellen van de draagkracht van de ondergrond en dat bij een onbekende draagkracht van de ongunstigste situatie moet worden uitgegaan. [8] Wanneer de waarden voor de toegestane bodemdruk en ondersteuningskracht bekend zijn, kan volgens de bedieningshandleiding het benodigde ondersteuningsoppervlak worden bepaald. [9] De machine mag volgens de handleiding niet geplaatst worden als de maximale bodemdruk van de machine groter is dan de toegestane bodemdruk. Indien vereist, moet het steunvlak met geschikte middelen vergroot worden, zodat de toegestane bodemdruk niet wordt overschreden. [10]
In de handleiding is verder een tabel opgenomen, die zich ook op de ter beschikking gestelde betonpompwagen bevond. [11] In die tabel is aangegeven voor welke ondergrond de standaard onderlegplaten wel en niet geschikt zijn. Uit die tabel blijkt dat de standaard onderlegplaten van 50 cm x 80 cm bij een natuurlijke ondergrond (en overigens in ieder geval ook asfalt) ongeschikt zijn bij een stutkracht van 200 tot en met 400 kN en een gronddruk van 100 kN/m2. Dit zijn de laagste waarden die in de tabel zijn opgenomen.
Uit het Veiligheidshandboek blijkt eveneens dat de werkplek van de eindslangbediener zich in de gevarenzone van de eindslang bevindt, maar niet onder de distributiemast. De eindslangbediener en de machinist moeten zichtcontact hebben. [12]
[slachtoffer] bevond zich onder de distributiemast op het moment dat hij door die mast werd geraakt. Volgens onder meer getuige [getuige 2] werd hij verscheidene keren door de mast geraakt en als eerste op zijn rug. [13]
Uit de verklaring van machinist [machinist] blijkt dat hij met het slachtoffer heeft overlegd over de draagkracht van de ondergrond, dat hij die ondergrond visueel heeft beoordeeld zoals dit altijd gebeurt en dat hij daarbij geen berekening heeft gemaakt. Er was volgens hem geen indicatie om de boer van de locatie te vragen naar de ondergrond. Vervolgens heeft hij samen met [bediener] drie stempels van de betonpompwagen met drie standaard stempelplaten van 50 cm x 80 cm ondersteund. Onder de stempel linksachter lag slechts één stempelplaat, omdat deze geen drukkracht had te weerstaan. Daarna zijn de stempels helemaal uitgeschoven en is de giek zijdelings uitgeschoven.
De tabellarische bepaling van het benodigde steunvlak uit de bedieningshandleiding bij de betonpomp komt [machinist] niet bekend voor. Volgens [machinist] heeft zijn baas hem niet verteld dat hij de bedieningshandleiding moest lezen. Verder valt de eindslangbediener volgens [machinist] niet onder de verantwoordelijkheid van de machinist. Het is hem wel bekend dat in de gebruikershandleiding staat dat de eindslangbediener niet onder de distributiemast mag staan. [machinist] stond naar eigen zeggen met zijn rug naar de betonpompwagen toe en met zijn gezicht richting [bediener] en de medewerkers. Nadat hij een harde knal hoorde, draaide hij zich om en zag hij de chauffeur van de betonmixer naast de stempel rechtsachter staan. Toen hij weer naar het werkvak keek zag hij [slachtoffer] liggen. Hij lag op zijn buik met zijn gezicht richting het grote werkvak. [14]
Ook [bediener] heeft verklaard dat de ondergrond visueel wordt beoordeeld. Nadat de stempelplaten waren neergelegd, is de betonpompwagen ‘uitgepakt’. [bediener] heeft de betonpompwagen toen bekeken en zag dat de stempel linksvoor iets omhoog kwam. Hij is naar de betonpompwagen gelopen en heeft de stempel rechtsachter iets bij gestempeld. Vervolgens stond de betonpompwagen weer goed, is de pomp met water doorgepompt en is daarna gelijk beton doorgekomen. [bediener] zelf bediende de betonpompwagen. Over de handleiding heeft [bediener] verklaard dat hij die wel heeft gezien, maar niet heeft gelezen. Hij heeft aangegeven dat hij zicht had op het te storten funderingsvak en zag dat het slachtoffer geen persoonlijke bescherming in de vorm van een veiligheidshelm of veiligheidsbril droeg. [machinist] had volgens [bediener] de eindverantwoordelijkheid. [15]
De vertegenwoordiger van verdachte, de heer [vertegenwoordiger] , heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er in de werkwijze van verdachte nooit een berekening van de bodemdruk wordt gemaakt. In dit geval zijn er twee schotten neergelegd, met één schot er bovenop. Daar mocht volgens de heer [vertegenwoordiger] op worden vertrouwd. De betonpompwagen kon prima op de standaard ondersteuning staan en had niet met extra materiaal hoeven te worden ondersteund. [16] De heer [vertegenwoordiger] heeft verder verklaard dat het niet gebruikelijk is binnen het bedrijf dat de handleiding tevoren door de bedienaars wordt gelezen en dat de praktijk anders is. In de praktijk wordt de situatie beoordeeld en als de machine begint te zakken, worden er draglineschotten gebruikt. Er was in de gegeven situatie niet anders gehandeld dan wanneer handleiding was gelezen. [17]
Beoordelingsmaatstaven en toepassing
Daderschap rechtspersoon.
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit het dossier komt naar voren dat de gedragingen die verdachte worden verweten in dit geval binnen de sfeer van de rechtspersoon zijn verricht. Zij zijn onder meer verricht door betonpompmachinisten [machinist] en [bediener] overeenkomstig de binnen verdachte gebruikelijke manieren van werken. Zij waren op 5 oktober 2016 namens verdachte aanwezig om beton te storten. Hun werkzaamheden waren gericht op de uitvoering van een opdracht die uit naam van verdachte in ontvangst is genomen. Gelet hierop kunnen de tenlastegelegde gedragingen aan verdachte als rechtspersoon worden toegerekend.
Schuld.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr. Dat is het geval als een verdachte een bepaald gevolg (de dood) niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat de verdachte in kwestie niet alleen anders had moeten handelen (vermijdbaarheid) maar ook anders had kunnen handelen (verwijtbaarheid). Daarbij is niet elke fout die wordt gemaakt voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Er moet in dit geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid, onzorgvuldigheid, onachtzaamheid en/of nalatigheid. Of hiervan sprake is wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De eerder besproken veiligheidsvoorschriften zijn er op gericht gevaren voor bepaalde rechtsgoederen te voorkomen of te beperken. Daartoe behoren het leven en de lichamelijke integriteit van personen. In verband met de aard en zwaarte van het gebruikte materieel (de betonpompwagen) en van de aard van de werkzaamheden (het storten van beton met een bedieningsslang) is voorzienbaar dat als de veiligheidsvoorschriften niet worden nageleefd, dit tot zeer ernstige ongelukken kan leiden. Het hof overweegt dat verdachte volgens de voorschriften uit de handleiding, de tabel op de betonpompwagen en het veiligheidshandboek anders had moeten handelen. Terwijl ter plaatse geen gedegen onderzoek is verricht naar de ondergrond en dus onbekend was wat de samenstelling van die grond bij het in gebruik nemen van de betonpompwagen was, is gebruik gemaakt van standaard ondersteuningsmateriaal, hoewel met een dergelijke ondersteuning blijkens de voorgeschreven veiligheidsnormen niet kon worden volstaan. De gedragingen van de ter plaatse aanwezige betonpompmachinisten maken onderdeel uit van een vaste werkwijze van verdachte. Volgens de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte wordt immers altijd gehandeld zoals door de machinisten is gedaan: de grond wordt visueel beoordeeld, daarna volgt een proefopstelling (zonder dat daadwerkelijk al beton wordt gepompt) en als die proefopstelling geen aanleiding geeft om extra ondersteuningsmateriaal te regelen, worden de betonpompwerkzaamheden in gang gezet. Door de veiligheidsnormen – waaronder de norm om in de daarin aangegeven situatie uit te gaan van de ‘meest ongunstige situatie’- niet te hanteren, heeft verdachte aanvaard dat de in feite gevolgde werkwijze onvoldoende waarborg zou bieden tegen een verzakking, waardoor er levensgevaar voor personen zou ontstaan. Het hof verwijst naar de verklaring van [machinist] over het gebruik van draglineschotten en stalen platen in gevallen die hij niet vertrouwde.
Daarnaast had verdachte - als eindverantwoordelijke voor een veilige opstelling van de betonpompwagen en situatie ter plaatse – naar het oordeel van het hof een taak om middels zijn werknemers of anderszins - de risico's van de werkzaamheden in kaart dienen te brengen, deze met de betrokken medewerkers te bespreken en maatregelen te treffen om die risico's zoveel mogelijk weg te nemen of te beperken. Deze taak is volgens het hof passend bij een betonpompbedrijf dat met zwaar materieel - en dus gevaarzettend - werkt en verdachte heeft in die taak verzaakt. Anders dan een visuele beoordeling van de ondergrond en een correctie na proefopstelling, zijn er in de gegeven situatie namelijk te weinig maatregelen genomen in het kader van de veiligheid. Zo bevond [slachtoffer] zich onder de giek, terwijl dat volgens de voorgeschreven veiligheidsnormen niet was toegestaan, is hij daar niet op gewezen, heeft er ook overigens geen duidelijke instructie of veiligheidsvoorlichting plaatsgevonden vanuit verdachte naar de ter plekke aanwezige werknemers en was daarnaast niet duidelijk wie van de twee machinisten nou verantwoordelijk was.
Met het negeren van de door de fabrikant en het veiligheidshandboek voorgeschreven veiligheidsnormen bij het verrichten van de werkzaamheden heeft verdachte aanmerkelijk onachtzaam en nalatig gehandeld als gevolg waarvan levensgevaar voorzienbaar was. Daaraan doen niet af de stellingen dat de in dit geval gevolgde werkwijze vaste praktijk is en dat er in de praktijk nooit eerder een dergelijk ongeval heeft plaatsgevonden. Gelet op het negeren van de gegeven veiligheidsvoorschriften kan de verdachte zich er ook niet op beroepen dat zij er op mocht vertrouwen dat de gebruikte ondersteuningsplaten van zodanige kwaliteit waren dat zich in dit geval geen (plotselinge) verzakking zou voordoen.
Causaliteit
Er is sprake van causaal verband als het gevolg redelijkerwijs aan de gedragingen van de verdachte kan worden toegerekend. Mede gelet op de aard en de zwaarte van de door verdachte gemaakte fouten is het hof van oordeel dat de dood van [slachtoffer] redelijkerwijze aan de gedragingen van verdachte kan worden toegerekend.
De vraag of het breken van (een deel van) de in dit geval gebruikte stempelplaten – al dan niet in vergelijking met (de mogelijke werking van) stempelplaten van een andere fabrikant - al dan niet voorzienbaar was, is (ook) tegen die achtergrond niet meer van belang. Dat verdachte vanuit haar vaste werkwijze misschien wel een mogelijk geleidelijke verzakking op had kunnen vangen, maakt ook niet dat er geen verband is tussen de tenlastegelegde gedraging en de opgetreden dood.
Slotsom
Nu verdachte niet heeft gehandeld volgens de voorgeschreven veiligheidsnormen van de fabrikant en het veiligheidshandboek, terwijl verdachte wel anders had moeten handelen door extra ondersteuningsmateriaal te regelen en/of haar werknemers een meer toezichthoudende rol toe te bedelen vanuit haar verantwoordelijkheid voor een veilige opstelling van de betonpompwagen, heeft zij [slachtoffer] blootgesteld aan gevaren en risico’s die hem fataal zijn geworden. Verdachte heeft door haar handelen aanmerkelijk onachtzaam en nalatig gehandeld en het hof acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek aan de op 5 oktober 2016 gebruikte stempelplaten
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof het niet noodzakelijk acht om nader onderzoek te laten verrichten naar de gebroken stempelplaten. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman wordt afgewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij op
of omstreeks05 oktober 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
zeer, althansaanmerkelijk
onvoorzichtig, en/ofonachtzaam, en
/of onzorgvuldig en/ofnalatig, arbeid heeft
verricht, althanslaten verrichten door
een of meerperso
(o)n
(en
)op een bouwplaats aan de [adres 2] , te weten het storten van beton ten behoeve van funderingswerkzaamheden voor een agrarische stal, waarbij gebruik werd gemaakt van een door
haarverdachte geleverde betonpompwagen met een distributiemast (die een lengte had van ongeveer 45 meter) terwijl,
die betonpompwagen was opgesteld op een natuurlijke ondergrond zonder dat, voorafgaand aan die opstelling van die betonpompwagen, navraag was gedaan en/of een berekening was gemaakt en/of gevraagd over het draagvermogen van die ondergrond en/of de toegestane bodemdruk, en
/of
zonder dat die betonpompwagen met geschikt materiaal voor die ondergrond was ondersteund,
ten gevolge waarvan een steunvoet van die betonpompwagen
(plotseling
)wegzakte in die natuurlijke ondergrond waardoor de distributiemast van die betonpompwagen (die een lengte had van ongeveer 45 meter), naar beneden is geslagen en
/ofis gaan nadeinen en [slachtoffer]
één ofmeerdere ke
(e)r
(en
)is geraakt door die distributiemast en/of de daaraan bevestigde eindslang waardoor het aan haar schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
dood door schuld, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 55.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
Door of namens verdachte zijn geen opmerkingen gemaakt over een op te leggen straf en/of maatregel.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte, een bedrijf dat al ruim 50 jaar actief is in de betonpompbranche, heeft schuld aan een noodlottig arbeidsongeval ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Als gevolg van het onvoldoende naleven van de veiligheidsvoorschriften is een bij verdachte in eigendom zijnde betonpompwagen weggezakt en is het slachtoffer door de distributiemast van die betonpompwagen dodelijk geraakt. Verdachte is verantwoordelijk voor de veiligheid van degenen die bij het betonpompen betrokken zijn en in die zorgplicht is verdachte jegens het slachtoffer ernstig tekortgeschoten. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de nabestaanden van 17 mei 2021 blijkt dat het gemis van hun broer bijna 5 jaar na het ongeval onverminderd groot is. Daarnaast zal de dood van [slachtoffer] veel indruk hebben gemaakt op de andere werknemers die op de dag van het ongeval aanwezig waren.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 20 april 2021, waaruit volgt dat verdachte eerder enkel twee transacties aangeboden heeft gekregen voor overtreding van de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. Voor een soortgelijk feit als dood door schuld is verdachte niet eerder veroordeeld.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is het hof gebonden aan de
maximumstraf die in dit geval kan worden opgelegd. Ten tijde van het ongeval was dat een
geldboete van ten hoogste € 20.500,-. Echter is in artikel 23, zevende lid, Sr bepaald dat als
sprake is van een rechtspersoon en de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende
bestraffing toelaat, een geldboete kan worden opgelegd van de naast hogere categorie. Vanwege de ernst van de gevolgen en het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is het hof van oordeel dat een geldboete van € 20.500,- onvoldoende ruimte geeft voor een passende bestraffing. Daarom zal een geldboete worden opgelegd die binnen de reikwijdte van de naast hogere categorie (€ 82.000,-) valt.
Alles afwegend acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden. In die opgelegde straf is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheid dat de werkwijze van verdachte sinds de dag van het ongeval niet is veranderd, alsook het gegeven dat de redelijke termijn voor strafzaken in eerste aanleg is geschonden.
Aangezien verdachte op 7 mei 2020 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en het hof op 25 oktober 2023 arrest wijst, is ook in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Er is sprake van een overschrijding van ongeveer een jaar en vijf maanden, terwijl die overschrijding niet alleen aan verdachte te wijten is en het onderzoek bij het kabinet raadsheer-commissaris van het hof lang heeft geduurd. Om die reden zal het hof de op te leggen straf verlagen tot de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten een geldboete van € 55.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof ziet geen aanleiding om verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde te verplichten om de inhoud van onderhavig arrest binnen 12 maanden na de uitspraakdatum tijdens een officiële overlegvergadering van de [vereniging] aan de orde te stellen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aan de orde gekomen dat er in de opleiding voor betonpompmachinist bij V-Tas aandacht wordt besteed aan deze zaak en het hof gaat er daarnaast vanuit dat de uitkomst van deze zaak ook zonder deze bijzondere voorwaarde onder branchegenoten bekend wordt, gelet op de specifieke aard van die branche en het beperkte aantal marktdeelnemers daarin. Het hof gaat ervan uit dat uit de inhoud van dit arrest door verdachte en haar branchegenoten lering wordt getrokken, zodat de risico’s bij werkzaamheden met betonpompwagens in het vervolg nog meer zullen worden beperkt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Wijst het voorwaardelijke verzoek van de verdediging af.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 55.000,00 (vijfenvijftigduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. J.A.W. Lensing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 25 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 25 oktober 2023.
Tegenwoordig:
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
mr. C. Aalders, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de
2.Bevindingen in het proces-verbaal Arbeidsomstandigheden, pagina’s 14 tot en met 21.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, te weten een schouwverslag van forensisch arts M.A.J. van Keulen, pagina’s 5044 en 5045.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1006.
5.De verklaring van [getuige 1] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 11 oktober 2023.
6.Bevindingen in het proces-verbaal Arbeidsomstandigheden, pagina 18.
7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, onder 5°, Sv, te weten de bedieningshandleiding, pagina 5058.
8.Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, onder 5°, Sv, te weten het Veiligheidshandboek voor pomp- en distributiemachines, pagina 5087.
9.Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, onder 5°, Sv, te weten de bedieningshandleiding, pagina 5062.
10.Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, onder 5°, Sv, te weten de bedieningshandleiding, pagina 5060.
11.Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, onder 5°, Sv, te weten de bedieningshandleiding, pagina 5062; De bovenste foto op pagina 5020.
12.Een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, onder 5°, Sv, te weten het Veiligheidshandboek voor pomp- en distributiemachines, pagina 5087.
13.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , pagina 2014.
14.Proces-verbaal van verhoor [machinist] , pagina’s 2004 en 2005.
15.Proces-verbaal van verhoor [bediener] , pagina’s 2011 en 2012.
16.De verklaring van [vertegenwoordiger] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 11 oktober 2023.
17.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 21 april 2020 van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, voor zover inhoudende de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte op pagina 4.