ECLI:NL:GHARL:2023:8891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
21-003996-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot mensenhandel en de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met betrekking tot mensenhandel. De zaak betreft een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022. De betrokkene, geboren in 1940, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 11 oktober 2023, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en haar raadsman, mr. O.N.J. Maatje.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en heeft in een eerder arrest op 25 oktober 2023 (parketnummer 21-001600-22) een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd. In deze ontnemingszaak heeft het hof de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 270.596,- schatte. De advocaat-generaal heeft dit bedrag verlaagd naar € 270.170,98. De raadsman heeft betoogd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, omdat niet bewezen kan worden dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.

Het hof heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.580,93, gebaseerd op de kosten die door een slachtoffer zijn gemaakt voor het verblijf van de betrokkene en haar dochter in een hotel, evenals de kosten voor huishoudelijke hulp. Het hof heeft besloten dat de ontnemingsmaatregel niet hoofdelijk wordt opgelegd, maar dat het voordeel wordt verdeeld tussen de betrokkene en haar dochter. De verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 1.580,93. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van de procedure en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

Alvast

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003996-23
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2023
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022 met parketnummer 05-052735-21 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en haar raadsman, mr. O.N.J. Maatje, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden recht gedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 270.596,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 270.170,98 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De raadsman heeft primair betoogd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde mensenhandel in de strafzaak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel hoogstens € 13.810,- kan bedragen, te weten de door [slachtoffer] afgeloste schuld van betrokkene en [dochter betrokkene] .
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 25 oktober 2023 (parketnummer 21-001600-22) ter zake van mensenhandel in vereniging veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden (met aftrek van voorarrest).
Bij de vraag of betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en zo ja, tot welk bedrag, neemt het hof voornoemd arrest [1] als uitgangspunt.
Uit de in dit arrest gebruikte bewijsmiddelen ter zake van de bewezenverklaarde mensenhandel is aannemelijk geworden dat betrokkene en haar dochter [dochter betrokkene] financieel voordeel hebben genoten uit dit strafbare feit.
Voor de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt het hof het proces-verbaal van de politie met daarin een berekening van het door betrokkene verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel [2] als uitgangspunt.
Het hof heeft in de strafzaak een kortere periode bewezen verklaard dan de rechtbank heeft gedaan. Anders dan de rechtbank, acht het hof uitsluitend bewezen dat betrokkene zich in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 5 oktober 2020 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel ten opzichte van [slachtoffer] . Dit betreft de periode dat [slachtoffer] bij betrokkene en haar dochter in huis woonde. Dit betekent dat de kosten die [slachtoffer] voor betrokkene en haar dochter heeft gemaakt buiten deze door het hof bewezenverklaarde periode niet tot het wederrechtelijk verkregen voordeel gerekend kunnen worden.
Daarnaast stelt het hof vast dat in het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis in de strafzaak van [dochter betrokkene] is beslist dat een hele reeks voorwerpen verbeurd is verklaard, waaronder de nieuwe badkamer en de nieuwe keuken van de voormalige woning van betrokkene en haar dochter en aankopen die betrekking hebben op de inrichting van die woning (zoals meubels). Het betreffen hier steeds zaken die door [slachtoffer] - al dan niet contant - zijn betaald en waarvan (ook) betrokkene voordeel heeft genoten. Door de (onherroepelijke) verbeurdverklaring van deze voorwerpen is dit voordeel echter al teniet gedaan. Het hof zal daarom ook alle door [slachtoffer] betaalde bedragen die betrekking hebben op verbeurd verklaarde voorwerpen in het vonnis van [dochter betrokkene] niet betrekken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Hoewel enkele van de door de rechtbank genoemde contante opnamen wel hebben plaatsgevonden in de door het hof bewezenverklaarde periode, zal het hof ook deze bedragen niet meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit omdat deze opnamen (ook) door [slachtoffer] zijn aangewend voor de betaling van één of meer van de hiervoor bedoelde verbeurd verklaarde goederen.
Over de lease- en benzinekosten voor de auto en de salarisbetaling aan [dochter betrokkene] (door de rechtbank genoemd op pagina 4 van de uitspraak) merkt het hof op dat alleen [dochter betrokkene] hier voordeel van heeft gehad. Dit voordeel kwam niet aan betrokkene toe, zodat het hof ook deze bedragen buiten beschouwing laat.
Eén en ander leidt het hof tot de conclusie dat alleen de door [slachtoffer] gemaakte kosten voor het verblijf van betrokkene en [dochter betrokkene] in [hotel] en de kosten voor de huishoudelijke hulp als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden gezien in deze zaak.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 1.580,93. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] een bedrag van
€ 2.922.50 heeft betaald voor het verblijf van betrokkene en haar dochter in [hotel] . [3]
Daarnaast heeft zij een bedrag van in totaal € 239,37 betaald voor de inhuur van een huishoudelijke hulp ten behoeve van betrokkene en [dochter betrokkene] . [4]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel kan - gelet op het voorgaande - als volgt worden berekend:
Kosten [hotel] : € 2.922,50
Kosten huishoudelijke hulp:
€ 239,37 +
Totaal voordeel: € 3.161,87.
Anders dan de rechtbank heeft gedaan, zal het hof de ontnemingsmaatregel niet hoofdelijk opleggen. Het hof gaat uit van een pondspondsgewijze verdeling van het voordeel. Dat betekent dat het bedrag van € 3.161,87 voor de helft aan betrokkene toekomt en voor de andere helft aan [dochter betrokkene] .
Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat uitsluitend aan betrokkene toekomt bedraagt dus: € 3.161,87 / 2 =
€ 1.580,93.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof ziet - net als de rechtbank - geen aanleiding om de toegekende schadevergoeding aan de benadeelde partij in de strafzaak in mindering te brengen op dit voordeel. Het door het hof gewezen arrest in de strafzaak is nog niet onherroepelijk geworden en de toegekende schadevergoeding aan de benadeelde partij is nog niet door betrokkene voldaan. Voor zover betrokkene de in de strafzaak toegewezen vordering aan de benadeelde partij dan wel de Staat zal betalen, kan zij op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering verzoeken om vermindering van het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor zover door de raadsman een draagkrachtverweer is gevoerd, wordt dit door het hof verworpen. Op geen enkele wijze is gebleken dat betrokkene nu en in de toekomst niet in staat is of zal zijn om aan de op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Nu het hof op grond van het dossier noch op grond van het ter zitting besprokene redenen ziet anders te beslissen, zal het hof op grond van het voorgaande de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op het bedrag van
€ 1.580,93.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 1.580,93 (duizend vijfhonderdtachtig euro en drieënnegentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.580,93 (duizend vijfhonderdtachtig euro en drieënnegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
31 dagen.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 25 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.D. den Hartog is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 25 oktober 2023.
Tegenwoordig:
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
mr. C. Aalders, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 25 oktober 2023, parketnummer 21-001600-22.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict (BVH-nummer 2020473600), opgemaakt en ondertekend op 11 januari 2022, door [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , allebei als opsporingsambtenaar werkzaam bij de districtsrecherche Gelderland-Zuid, p. ZD 01 e.v. Dit betreft een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal met BVH-registratienummer 2020473600, onderzoek Patinir/ON5R020088 , gesloten en getekend op 4 juni 2021 door [opsporingsambtenaar 3] , als opsporingsambtenaar werkzaam bij de districtsrecherche Gelderland-Zuid.
3.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, p. ZD 012 en ZD 013.
4.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, p. ZD 016.