ECLI:NL:GHARL:2023:8792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
200.325.531
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de afwijzing van het verzoek tot wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man tot wijziging van de door hem te betalen kinderalimentatie. De man had eerder bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, verzocht om de kinderalimentatie voor zijn twee kinderen te verlagen. De rechtbank had dit verzoek op 23 januari 2023 afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende draagkracht heeft om de huidige alimentatie van € 229,14 per kind per maand te blijven betalen. De man had aangevoerd dat zijn financiële situatie was veranderd door zijn geregistreerd partnerschap en de zorg voor een derde kind, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet leidden tot een wijziging van de behoefte en de draagkracht. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking van de rechtbank, omdat de man niet had aangetoond dat de behoefte van zijn kinderen aanzienlijk was veranderd. De beslissing is genomen na een mondelinge behandeling op 22 augustus 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft de draagkracht van de man berekend en geconcludeerd dat hij nog steeds in staat is om de alimentatie te voldoen, ondanks zijn nieuwe verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.531
(zaaknummer rechtbank Overijssel 283957)
beschikking van 17 oktober 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Beuving te Hengelo (O),
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. Elfrink te Hengelo (O).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (verder: de rechtbank), van 23 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Die beschikking wordt verder ook wel ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 april 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van de vrouw van 25 juli 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van de man van 8 augustus 2023 met producties.
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • namens de man zijn advocaat, en
  • de vrouw met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren te [woonplaats2] [in] 2006, en
  • [de minderjarige2] , geboren te [woonplaats2] [in] 2008.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.4
Bij beschikking van 14 oktober 2019 heeft de rechtbank (met wijziging van de beschikking van 29 november 2018) de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 10 mei 2019 bepaald op € 150,- per kind per maand en met ingang van 1 november 2019 op € 206,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Met ingang van 1 januari 2022 bedraagt de kinderalimentatie € 221,61 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2023 € 229,14 per kind per maand.
3.5
De man is op 3 januari 2022 een geregistreerd partnerschap aangegaan met [naam1 ] (verder: [naam1 ] ). Zij is de moeder van [naam2 ] , geboren [in] 2009. De vader van [de minderjarige3] , [naam2 ] (verder: [naam2 ] ) is [in] 2021 overleden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 21 juli 2022, heeft de man de rechtbank verzocht met wijziging van de beschikking van 14 oktober 2019 de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 21 juli 2022 te bepalen op € 25,- per kind per maand, dan wel te wijzigen in een zodanige bijdrage en met een zodanige ingangsdatum die de rechtbank juist acht.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en de rechtbank gevraagd de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel dit verzoek aan hem te ontzeggen dan wel af te wijzen dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.
4.4
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en met wijziging van de beschikking van 14 oktober 2019 de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie te bepalen op € 183,- per kind per maand dan wel op een zodanig bedrag dat het hof juist acht.
4.5
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel het door hem ingestelde hoger beroep aan hem te ontzeggen dan wel zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen indien nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Omdat de man op 3 januari 2022 een geregistreerd partnerschap is aangegaan met [naam1 ] , is hij overeenkomstig artikel 1:395 BW in samenhang met artikel 1:395a lid 2 BW – ook – onderhoudsplichtig voor [de minderjarige3] . Naar het oordeel van het hof is dit een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
Behoefte van [de minderjarige3] en verdeling van de draagkracht van de man
5.2
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van [de minderjarige3] . De man stelt in (de toelichting op) grief I dat de rechtbank die behoefte ten onrechte heeft vastgesteld op basis van alleen het inkomen van [naam1 ] . Hij voert aan dat, omdat [naam1 ] en [naam2 ] nooit hebben samengewoond én uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat [naam2 ] in 2020 een hoger inkomen had dan in 2014 (toen [naam1 ] en [naam2 ] uit elkaar gingen), de behoefte van [de minderjarige3] dient te worden vastgesteld op de gemiddelde behoefte die volgt uit het inkomen van [naam2 ] in 2020 en het inkomen van [naam1 ] in 2014. De overige grieven van de man bouwen hierop voort.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat het inkomen van [naam2 ] sinds 2014 significant is gestegen en dat [de minderjarige3] daarvan heeft geprofiteerd.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Bij de verdeling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige ouder over zijn kinderen geldt bij een tekort aan draagkracht de hoofdregel dat de draagkracht gelijk wordt verdeeld,
tenzij sprake is van een aanzienlijk verschil in behoefte. In zoverre is de behoefte van [de minderjarige3] slechts van belang indien aannemelijk is dat deze aanzienlijk hoger is dan de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Gezien het feit dat de vrouw en [naam1 ] een vergelijkbaar laag inkomen hebben, is de welstand waarin [de minderjarige3] thans opgroeit net als die van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vergelijkbaar, omdat deze welstand vooral gebaseerd is (voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] : was) op het inkomen van de man. Het lag op de weg van de man zijn stelling dat [de minderjarige3] een aanzienlijk hogere behoefte heeft te onderbouwen met stukken. De door de man overgelegde stukken geven naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht in de inkomens van [naam1 ] en [naam2 ] (in 2014 en 2020). Daarnaast is onduidelijk gebleven in hoeverre [naam2 ] heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige3] , omdat hij volgens de man nooit kinderalimentatie heeft betaald. Om die reden zal het hof de draagkracht van de man in gelijke mate verdelen over de drie kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Bij beschikking van 21 maart 2017 is de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vastgesteld op € 332,- per kind per maand. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt die behoefte (afgerond) € 382,- per kind per maand. Het hof stelt de behoefte van [de minderjarige3] in 2023 daarom vast op € 382,- per maand.
Draagkracht van de man
5.4
De man heeft zijn salarisspecificaties overgelegd van januari, februari en maart 2023. Uit de aangehechte berekening (bijlage I) volgt dat, uitgaande van die salarisspecificaties, het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man € 2.812,- per maand bedraagt. Uit die berekening volgt verder dat de man – op basis van de draagkrachtformule – een draagkracht heeft van € 555,- per maand. De man heeft bij zijn beroepschrift een berekening overgelegd (productie 9) waaruit volgt dat hij een draagkracht zou hebben van € 603,- per maand. In deze berekening houdt de man echter rekening met een eigen woning en een kindgebonden budget (KGB), terwijl zijn advocaat op de zitting bij het hof heeft gezegd dat de man in een huurwoning woont en uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt dat de man en [naam1 ] geen recht hebben op KGB. Het hof volgt de man daarom niet in zijn berekening.
De man is onderhoudsplichtig voor drie kinderen, die elk een behoefte hebben van € 382,- per maand. De per kind beschikbare draagkracht van de man bedraagt (€ 555,- ÷ 3=) € 185,- per maand. Niet in geschil is dat [naam1 ] een minimale draagkracht heeft van € 25,- per maand. De man zal zijn voor [de minderjarige3] beschikbare draagkracht daarom volledig moeten aanwenden ten behoeve van [de minderjarige3] .
Correctie (HR:2021:586)
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een minimale draagkracht heeft van € 25,- per kind per maand. De totale draagkracht van partijen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt (€ 370,- + € 50,- =) € 420,- per maand. De behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bedraagt in totaal (€ 382,- + € 382,- =) € 764,- per maand. De man en de vrouw beschikken dus gezamenlijk over onvoldoende draagkracht om te voorzien in de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Indien sprake is van een tekort aan draagkracht en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget (30% van het NBI) kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen. De rechter die over de kinderalimentatie oordeelt dient ambtshalve, dus uit eigen beweging, te onderzoeken of sprake is van dergelijke aanwijzingen. Naar het oordeel van het hof is daarvan sprake: naast de man kan ook [naam1 ] bijdragen in de woonlasten, waarbij het uitgangspunt is dat zij de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen. Omdat [naam1 ] een inkomen heeft op bijstandsniveau, gaat het hof ervan uit dat zij bijdraagt met een bedrag van € 223,- per maand (basis huur in bijstandsnorm 2023). Nu de man geen inzicht heeft gegeven in zijn werkelijke woonlasten schat het hof die woonlasten op het bedrag van het woonbudget (30% van zijn NBI: € 844,- ) en brengt daarop het bedrag dat [naam1 ] kan bijdragen (€ 223,- =) in mindering. Het hof gaat daarom uit van een werkelijke woonlast aan de zijde van de man van € 621,- per maand.
Uit de aangehechte berekening (bijlage II) volgt dat met deze correctie de draagkracht van de man € 711,- per maand bedraagt. De per kind beschikbare draagkracht van de man bedraagt dan (€ 711,- : 3 =) € 237,- per maand. Dit betekent dat de man nog steeds voldoende draagkracht heeft om de huidige bijdrage voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 229,14 per kind per maand te (blijven) voldoen. De grieven van de man falen.
Conclusie
5.6
Omdat de man nog steeds voldoende draagkracht heeft om de huidige bijdrage voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voldoen, zal het hof het verzoek van de man afwijzen, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van de man in 2023. Die berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 januari 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 17 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Bijlage I: berekening draagkracht man 2023 zonder correctie woonlasten
Bijlage II: draagkracht van de man in 2023 met correctie woonlasten