ECLI:NL:GHARL:2023:8752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
200.328.780
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinszorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, waarbij de moeder in beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De moeder, die samen met de vader van de minderjarige4 de ouders is van de kinderen, verzocht het hof om de ondertoezichtstelling te vernietigen. De kinderen waren eerder uit huis geplaatst op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over de opvoedingssituatie en het middelengebruik van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende heeft meegewerkt aan de benodigde hulpverlening en dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft in het verleden hulp gezocht, maar de GI en de raad voor de kinderbescherming hebben aangegeven dat de situatie van de kinderen zorgwekkend is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de kinderen voor een jaar onder toezicht zijn gesteld van de GI. De moeder moet nu de zorgen van familie, derden en instanties erkennen en laten zien dat zij kan voldoen aan de eisen voor een veilige opvoedsituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.328.780 en 200.328.785
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 553452 en 553449)
beschikking van 17 oktober 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
(alleen in de procedure met zaaknummer 200.328.780)
[de vader]wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
en
(alleen in de procedure met zaaknummer 200.328.785)
[de vader van de minderjarige4],
per adres van de moeder,
verder ook te noemen: [de vader van de minderjarige4] .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen de bestreden beschikking.

2 Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 juni 2023;
- een journaalbericht van mr. Van der Zwan van 13 september 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van der Zwan van 14 september 2023 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Van der Zwan van 18 september 2023 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Van der Zwan van 20 september 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad;
- een vertegenwoordiger namens de GI;
- [de vader van de minderjarige4] (
alleen voor de behandeling in de procedure met nummer 200.328.785).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [plaats1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [plaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016 te [plaats1] ,
gezamenlijk verder ook te noemen de kinderen.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De moeder en [de vader van de minderjarige4] zijn de ouders van: [de minderjarige4] , geboren [in] 2023 te [plaats2] .
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder meegedeeld dat de erkenning van [de minderjarige4] door [de vader van de minderjarige4] een paar weken na haar geboorte heeft plaatsgevonden. Hij heeft samen met de moeder het gezag over haar. [de vader van de minderjarige4] wordt daarom in het hoger beroep in de zaak onder nummer 200.328.785 over [de minderjarige4] als belanghebbende aangemerkt door het hof.
3.3
Alle kinderen woonden ten tijde van de bestreden beschikking bij de moeder. Begin juli 2023 zijn de kinderen op verzoek van de GI met een (spoed)machtiging voor een korte periode uit huis geplaatst, de drie oudste kinderen bij de vader en [de minderjarige4] in een pleeggezin. De GI heeft ter zitting meegedeeld dat bij beschikking van 14 juli 2023 de kinderrechter de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste drie kinderen bij de vader heeft verleend voor de duur van een half jaar en van [de minderjarige4] in een pleeggezin voor de duur van drie maanden. Het resterende deel van het verzoek voor [de minderjarige4] (zijnde drie maanden) is toen aangehouden. Van deze uithuisplaatsing was ook ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof nog sprake.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en de toen nog ongeboren [de minderjarige4] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar tot 21 maart 2024. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van haar kinderen en komt daarom in hoger beroep van deze beslissing. De moeder verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en (de toen nog ongeboren) [de minderjarige4] onder toezicht te stellen, af te wijzen.
4.3
[de vader van de minderjarige4] is het eens met de moeder.
4.4
De vader van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] heeft geen verweer gevoerd.
4.5
De raad voert verweer tegen het verzoek van de moeder.
4.6
De GI voert eveneens verweer tegen het verzoek.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
standpunt van de moeder
5.2
De moeder stelt dat de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij heeft in het verleden hulp gezocht voor zichzelf en is uiteindelijk bij Stichting [naam1] terecht gekomen. Deze hulpverlening verliep goed en is afgerond. Zij kan nog steeds contact zoeken met de begeleidster en doet dat zo nodig ook. De school van de drie oudste kinderen heeft geconstateerd dat de situatie vanaf oktober 2022 is verbeterd. De kinderen zagen er verzorgd uit en gingen naar school. Volgens de moeder is er niet geconstateerd dat zij over onvoldoende opvoedingsvaardigheden beschikt. Het verzoek van de raad berust op foutieve informatie uit onbetrouwbare bronnen. De incidenten die opgenomen zijn in het rapport worden verkeerd uitgelegd en worden ten onrechte vergroot. De moeder heeft meegewerkt aan de urinecontroles op drank- en drugsgebruik bij [naam2] . Zij heeft hierop bijna altijd negatief getest en voor de keren dat er middelengebruik is vastgesteld heeft zij een verklaring. De psychologische hulp die [de minderjarige1] nodig heeft is inmiddels ingeschakeld via school; er wordt nu gekeken welke hulpverlening passend is. De GI heeft hierin geen rol gespeeld, zij is daartoe zelf in staat.
Met betrekking tot [de minderjarige4] betwist de moeder dat zij de controles bij de verloskundige onvoldoende nakwam. Er was voldoende zicht op de nog ongeboren [de minderjarige4] . Zij heeft hard gewerkt en kan al haar kinderen een stabiele en veilige leefomgeving bieden. Er is geen hulp voor de kinderen bij haar thuis nodig, aldus de moeder.
standpunt GI
5.3
De gezinsvoogdijwerker heeft toegelicht dat de moeder voor de geboorte van [de minderjarige4] onvoldoende heeft meegewerkt aan de urinetesten bij de verloskundige. Door diverse mensen is geconstateerd dat de kinderen er onverzorgd uitzagen en er een dierengeur om hen heen hing. De zorgen over de verzorging en opvoeding van de kinderen betreffen geen speculaties, zoals de moeder stelt, maar zijn gebaseerd op feitelijke informatie en de zorgen over de moeder zijn onverminderd aanwezig. De drie oudste kinderen zien er sinds ze bij hun vader en zijn partner wonen verzorgd en schoon uit en zijn veel rustiger geworden.
De urinecontroles bij de moeder worden op korte termijn verhoogd van twee naar drie keer per week, omdat de moeder een aantal keren positief testte op middelengebruik. Het kwam ook voor dat een urinetest onbruikbaar was, omdat het kreatininegehalte te hoog was.
standpunt van de raad
5.4
De raad heeft op basis van zijn onderzoek besloten om de kinderrechter te verzoeken de kinderen en de toen nog ongeboren [de minderjarige4] onder toezicht van de GI te stellen voor een periode van één jaar. De raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in aanvulling op het rapport opgemerkt dat de zorgen die de raad eerder in zijn onderzoek heeft geconstateerd op dit moment nog onverminderd aanwezig zijn. De moeder en [de vader van de minderjarige4] creëren veel ruis en dat is verontrustend. De moeder maakt een overbelaste indruk. Hulp in een vrijwillig kader is ontoereikend.
het oordeel van het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een goede beslissing heeft gegeven. Het hof legt hierna uit waarom het hof dat vindt.
5.6
De raad heeft in zijn rapport voldoende onderbouwd dat alle kinderen bij de moeder in hun ontwikkeling worden bedreigd. Hoewel de moeder dit heeft betwist, is er voldoende aanleiding om aan te nemen dat de verzorging van de drie oudste kinderen door de moeder onvoldoende was. Gezien werd dat de kinderen er onverzorgd uitzagen, ongekamde haren hadden, vieze kleding droegen en niet fris roken. Het is meerdere keren voorgekomen dat de kinderen kleding of schoenen droegen die niet goed pasten, of dat de kleding van de kinderen om in te sporten niet in orde was. Ook werd geconstateerd dat het gedrag van [de minderjarige1] op school verslechterde. [de minderjarige1] had een brutale houding en er was sprake van grof taalgebruik. De woning van de moeder is erg klein, zeker met nog een baby erbij en er zijn ook veel dieren in de woning aanwezig. Er zijn meerdere zorgmeldingen over het gezin gedaan. De kinderen worden volgens die meldingen verwaarloosd en zijn getuige geweest van ruzies met schreeuwen (dit laatste wordt door de moeder erkend). De meldingen hebben ook geleid tot serieuze zorgen over alcohol- en drugsgebruik door de moeder. Met betrekking tot [de minderjarige4] is voldoende duidelijk geworden dat de moeder zich niet voldoende heeft gehouden aan de (urine)controles tijdens de zwangerschap en waren er grote zorgen dat zij middelen gebruikte tijdens haar zwangerschap. De zorgen over de ongeboren baby waren ten tijde van de ondertoezichtstelling groot.
De moeder staat vanwege haar eigen jeugdzorgverleden wantrouwend ten opzichte van hulpverleners. Het hof kan daar begrip voor opbrengen, maar hierdoor lopen de kinderen de benodigde hulpverlening mis. Volgens het rapport van de raad is gezinsdiagnostiek nodig om te kunnen bepalen welke hulpverlening er voor de ouders en/of de kinderen dient te worden ingezet.
5.7
De moeder heeft de gelegenheid gekregen om te laten zien dat de zorgen over haar middelengebruik onterecht zijn door middel van urinecontroles, maar deze werden niet altijd (goed) door haar uitgevoerd. De moeder is op 16 juni 2023 bevallen van [de minderjarige4] en zij heeft de GI hiervan ondanks de ondertoezichtstelling niet op de hoogte gesteld. De arts heeft contact opgenomen met de gezinsvoogdijwerker en gemeld dat bij de urinecontrole alcohol bij de baby en bij de moeder is aangetroffen. Volgens de moeder moet dit zijn gekomen door de alcoholvrije wijn die zij heeft gedronken. Dit komt het hof niet aannemelijk voor. De situatie bij de moeder heeft geleid tot een spoeduithuisplaatsing van de drie oudste kinderen naar de vader en van [de minderjarige4] naar een pleeggezin. Op 10 juli 2023 heeft de moeder positief getest op cannabis. Zij heeft hierover verklaard dat zij een jointje heeft meegerookt.
De laatste maanden zijn de controles bij [naam2] door de moeder wel uitgevoerd. Op 28 juli 2023 heeft de moeder volgens de gezinsvoogdijwerker positief getest op alcoholgebruik en op 4 september 2023 heeft de moeder positief getest op cocaïnegebruik. Ook is er nog een onbetrouwbare test geweest. Het hof vindt dit erg zorgwekkend. De moeder heeft verschillende verklaringen voor de positieve testuitslagen maar deze komen het hof – in het licht van de zorgmeldingen die in het verleden zijn gedaan – ook niet geloofwaardig voor. De moeder kan naar het oordeel van het hof vanwege de testresultaten over de afgelopen maanden en haar ontkennende houding niet voldoende instaan voor de veiligheid van de kinderen en een stabiele situatie creëren waarin de kinderen zich goed kunnen ontwikkelen. De zorgen om haar gezin zijn de afgelopen maanden juist toegenomen. Moeder voert weliswaar aan open te staan voor hulp, maar zij heeft desgevraagd ter zitting ook gezegd dat zij geen idee heeft waar hulp voor nodig is. Om het tij te keren moet de moeder de zorgen van familie, derden en instanties gaan erkennen. Zij moet laten zien dat zij bij alle controles negatief test op alcohol- en drugsgebruik, gaan samenwerken met de GI en - met [de vader van de minderjarige4] - alle noodzakelijke hulpverlening aanvaarden. Alleen op die manier kan er voldoende zicht komen op haar gesteldheid, op de veiligheid en stabiliteit in de (opvoed)situatie voor de kinderen.
5.8
Op grond van wat hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het hof is dan ook van oordeel dat hulpverlening in het vrijwillig kader ontoereikend is. De ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar is nodig om het in 5.7 genoemde noodzakelijke proces vanuit het gedwongen kader te begeleiden en ondersteunen en de belangen van de kinderen veilig te stellen.
Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 17 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.