ECLI:NL:GHARL:2023:8750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
200.326.608
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en doorhaling van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de doorhaling van de inschrijving van een echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De man en de vrouw, ouders van een minderjarige, zijn in 2015 gehuwd en zijn op 4 juli 2017 gescheiden. De vrouw heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2023 aangevochten, waarin de rechtbank de doorhaling van de latere vermelding van de echtscheiding heeft gelast. De vrouw stelt dat de man niet rechtsgeldig is verschenen in de echtscheidingsprocedure, maar het hof oordeelt dat de man wel degelijk aanwezig was en mondeling verweer heeft gevoerd. Het hof bevestigt dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht heeft verloren omdat de termijn voor inschrijving niet is nageleefd. De vrouw had tot 6 april 2018 de tijd om de inschrijving te verzoeken, maar dit verzoek is pas op 9 mei 2018 ingediend. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.608
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 539425)
beschikking van 17 oktober 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. van Eck Rasmussen te Hilversum,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. H.G. Wubbeling te Hilversum, thans mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente],
zetelend te [plaats1] ,
verder te noemen: de ABS.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 oktober 2022 en 8 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatste beschikking zal hierna ook de bestreden beschikking worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 mei 2023;
- de brief van de ABS van 23 mei 2023;
- het verweerschrift met producties;
-een journaalbericht van mr. Van Eck Rasmussen van 15 september 2023 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de man.
2.3
De man en de ABS zijn behoorlijk opgeroepen maar waren niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2008 in [woonplaats1] . De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De man en de vrouw zijn [in] 2015 te [woonplaats1] gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden. Er is een huwelijksakte opgemaakt [in] 2015 met nummer [nummer1] . De akte is ingeschreven in het huwelijksregister van de gemeente [de gemeente] van het jaar 2015.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is op 4 juli 2017 tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken en zijn beslissingen gegeven over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de zorgregeling en de kinderalimentatie.
3.4
Op 9 mei 2018 is in de gemeente [de gemeente] bij de huwelijksakte een akte van latere vermelding betreffende de echtscheiding opgemaakt.
3.5
De man heeft de rechtbank in de procedure in eerste aanleg, voor zover hier van belang, verzocht de ABS opdracht te geven om de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand door te halen.
3.6
In voormelde tussenbeschikking van de rechtbank van 11 oktober 2022 heeft de rechtbank de verzoeken aangehouden en de ABS verzocht schriftelijk een standpunt in te nemen met betrekking tot de voorgenomen beslissing om de doorhaling van de latere vermelding betreffende de echtscheiding te gelasten.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de beschikking van 8 februari 2023 heeft de rechtbank, onder andere en voor zover hier van belang, doorhaling van de latere vermelding van 9 mei 2018 betreffende de echtscheiding van partijen bij de huwelijksakte met nummer [nummer1] van het jaar 2015 gelast.
4.2
De vrouw is het niet eens met voornoemde beslissing van de rechtbank en is in hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 8 februari 2023 te vernietigen en het verzoek van de man tot doorhaling van de inschrijving van de echtscheiding af te wijzen.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoek af te wijzen en de beschikking van 8 februari 2023 in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de echtscheidingsbeschikking ten tijde van de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand haar kracht had verloren, zodat terecht en op juiste gronden de doorhaling daarvan is gelast. Het hof verwijst daarbij naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, in welke beschikking ook wordt verwezen naar de motivering in de beschikking van 11 oktober 2022, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.2
Op 4 juli 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De discussie tussen partijen spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de man in de echtscheidingsprocedure is verschenen. Deze vraag moet naar het oordeel van het hof bevestigend worden beantwoord. Uit de echtscheidingsbeschikking van 4 juli 2017 blijkt namelijk dat de man bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting op 2 juni 2017 aanwezig was. De man heeft, zo blijkt uit deze beschikking, ter zitting ook mondeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw om als nevenvoorziening het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te bepalen.
5.3
Dat zich voor de man geen advocaat heeft gesteld betekent, anders dan de vrouw meent, niet dat de man niet in de procedure is verschenen. Uit artikel 279 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat een opgeroepene ter terechtzitting verschijnt in persoon of bij gemachtigde. Ook in zaken waarin een verzoekschrift of een verweerschrift door een advocaat moet worden ingediend, verschijnt de opgeroepene in persoon en/of bij advocaat. In scheidingszaken is sprake van verplichte procesvertegenwoordiging. Dit laat echter onverlet dat de man, zoals hij heeft gedaan, in de procedure kon verschijnen door bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn en verweer te voeren.
5.4
Het hof is verder, anders dan de vrouw, van oordeel dat er geen sprake is van een verstekbeschikking. Het verlenen van verstek is geregeld in artikel 139 Rv, dat betrekking heeft op de dagvaardingsprocedure. De regeling van verstek (en verzet) is niet van toepassing op de verzoekschriftprocedure.
5.5
Doordat de man in de procedure is verschenen is de termijn voor het instellen van hoger beroep de dag na de uitspraak, dus op 5 juli 2017, aangevangen. Die termijn van drie maanden is vervolgens ongebruikt verstreken. Daardoor is de uitspraak op 5 oktober 2017 in kracht van gewijsde gegaan [1] . De vrouw had daarna nog zes maanden (dus uiterlijk tot 6 april 2018) de tijd om de ABS te verzoeken over te gaan tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking [2] . De ABS heeft het verzoek van de vrouw om de echtscheidingsbeschikking in te schrijven (gedateerd op 8 mei 2018) op 9 mei 2018 ontvangen. Dat is buiten de voornoemde termijn, waardoor de echtscheidingsbeschikking op grond van het bepaalde in het derde lid van artikel 1:163 van het Burgerlijk Wetboek haar kracht inmiddels had verloren. De vrouw verwijst ter onderbouwing van haar stellingen nog naar de inhoud van een brief van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2018 en de ABS verwijst in zijn schriftelijke reactie naar een kennisbron die is geraadpleegd, maar dit maakt het voormeld oordeel van het hof over de verschijning van de man in de procedure en het tijdstip waarop de wettelijke termijnen zijn verstreken niet anders. Overigens dateert de door de vrouw aangehaalde brief van de rechtbank Midden-Nederland van na het tijdstip waarop de uitspraak haar kracht al had verloren.
De stelling van de vrouw dat de man geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn verzoek, heeft de man ter zitting weersproken en ook die stelling kan naar het oordeel van het hof niet tot een andere beslissing leiden.
5.6
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de doorhaling terecht is gelast en kan de juistheid van de wijze van betekening, waarover partijen ook van mening verschillen, onbesproken blijven.
5.7
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van 8 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, I.G.M.T. Weijers- van der Marck en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 17 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 358 lid 2 Rv
2.Artikel 1:163 van het Burgerlijk Wetboek