ECLI:NL:GHARL:2023:8742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
21-003291-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal van elektriciteit en veroordeling voor hennepteelt in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1969 en wonende te [adres 1], was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voor twee tenlastegelegde feiten: hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 3 augustus 2022.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 juli 2019 tot en met 20 februari 2020 samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan het telen van 170 hennepplanten, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte is echter vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat het hof niet overtuigd was van de wettigheid en overtuigingskracht van het bewijs dat de verdachte dit feit had gepleegd. De advocaat-generaal had gevorderd om de verdachte te veroordelen voor beide feiten, maar het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal niet gevolgd voor het tweede feit.

De uitspraak van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep is vernietigd en dat de verdachte voor het telen van hennep is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recentelijk zijn schulden heeft afgelost en zich nu bezighoudt met het verhuren van huizen en zorgt voor zijn gezin. De beslissing is genomen in het belang van de rechtsorde en de maatschappelijke gevolgen van de handel in softdrugs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003291-22
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 augustus 2022 met parketnummer 16-204198-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en het vrijspreken van verdachte ten aanzien van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte ten aanzien van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere straf- en bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 20 februari 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 170 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.

hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2019 tot en met 20 februari 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe wijst de advocaat-generaal op de verklaring van medeverdachte afgelegd bij de politie en bij de raadsheercommissaris, het proces-verbaal van het aantreffen van de hennepkwekerij van 2 maart 2020 en het proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2020, mede inhoudende de verklaring van getuige [getuige] , beide opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd vanwege een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Het enige bewijsmiddel dat belastend is voor verdachte betreft volgens de verdediging de verklaring van medeverdachte. Deze verklaring staat weliswaar haaks op de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet op de hoogte is geweest van de hennepkwekerij in het pand, maar dient als niet geloofwaardig terzijde te worden geschoven. Hetgeen getuige [getuige] tegenover verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft verklaard, maakt dit niet anders. Het gaat hier volgens de verdediging namelijk om een de auditu-verklaring waarin hij enkel aan verbalisanten vertelt wat hij van medeverdachte [medeverdachte] heeft gehoord. Zodoende kan dit bewijsmiddel niet gelden als steunbewijs voor de bewezenverklaring.
Daarentegen dient de verklaring van verdachte juist geloofwaardig te worden geacht volgens de verdediging. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte had kunnen zijn van de hennepkwekerij omdat hij - in tegenstelling tot vroeger- niet meer over de sleutels beschikte die hem toegang konden verschaffen tot de afgesloten ruimte van het pand waarin zich de hennepkwekerij bevond. Bovendien vindt de verklaring van verdachte volgens de verdediging steun in het feit dat verdachte niet is gezien op de door de politie uitgekeken camerabeelden en er geen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen in de ruimte waarin de hennepkwekerij zich bevond.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het hem onder 1 tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen, ook niet in hetgeen hieromtrent door de verdediging naar voren is gebracht.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier en uit hetgeen naar voren is gekomen ter terechtzitting in hoger beroep op 3 oktober 2023 blijkt dat verdachte lange tijd een zakelijke relatie heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] . In dit kader heeft verdachte verschillende werkzaamheden verricht in samenwerking met medeverdachte. Zo hebben zij samen een kozijnen-, boten- en camperbedrijf gehad. Hierbij maakten zij doorgaans gebruik van een formeel door medeverdachte gehuurd pand aan [adres 2] .
De laatste jaren van de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte hielden zij zich hoofdzakelijk bezig met het minen van coins, waardoor in het pand een mining facility aanwezig was. Het was de bedoeling om hiermee winst te genereren die zij vervolgens onderling zouden verdelen.
Uit het proces-verbaal van het aantreffen van de hennepkwekerij van 2 maart 2020 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat de politie, in het kader van haar bevoegdheid hiertoe op grond van de Opiumwet, voornoemd pand is binnengetreden op 20 februari 2020 naar aanleiding van een melding dat er in het pand een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. Aldaar trof de politie niet alleen de mining facility, maar ook een hennepkwekerij aan, waarbij onder meer 170 gedroogde hennepplanten werden aangetroffen. Ten aanzien van deze aangetroffen kwekerij heeft verdachte bij de politie en in eerste aanleg verklaard dat hij daar niets mee te maken heeft gehad en niet van het bestaan ervan op de hoogte was. In dit kader heeft verdachte verklaard dat hij in de laatste jaren voor de inval van de politie niet vaak aanwezig is geweest in het pand en dat hij niet meer over de sleutels beschikte om hem toegang te verschaffen tot de ruimte in het pand waar de kwekerij stond. Verdachte heeft deze verklaring in hoger beroep herhaald.
Het hof acht verdachtes verklaring in het licht van het gehele dossier en, meer in het bijzonder in het licht van de verklaring van medeverdachte bij de politie en de raadsheer-commissaris, niet geloofwaardig. Medeverdachte heeft verklaard dat het voor hem een opluchting was dat de hennepkwekerij was gevonden door de politie, omdat hij vanwege zijn geloof schoonschip wilde maken. Hij verklaart dat hij kampte met geldproblemen en dat verdachte hier een oplossing voor had. Zodoende heeft verdachte er in juni 2019 voor gezorgd dat de hennepkwekerij werd gebouwd. Hierbij heeft medeverdachte geholpen voor zover hij daartoe in staat was. Daarna hebben verdachte en medeverdachte ook samen voor de hennepplanten gezorgd. In dit kader was verdachte, toen de hennepkwekerij in het pand stond, zo’n 1 à 2 keer per week aanwezig in het pand. Medeverdachte heeft voorts bevestigd dat er inderdaad een aparte sleutel vereist was om in de ruimte van de kwekerij te komen, maar dat deze op een randje in de buurt van de afgesloten ruimte lag en dat verdachte daarvan op de hoogte was en daarmee in de ruimte kon komen. Verdachte beschikte zelf, zo bevestigde hij ter zitting, over de sleutel van de toegangsdeur van het pand. Het hof acht voor de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte van belang dat hij open is over zijn eigen aandeel in de hennepkwekerij en daarmee de schuld niet buiten zichzelf neerlegt.
Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van voornoemde verklaring van medeverdachte. Bovendien vindt deze steun in het proces-verbaal van bevindingen van 21 februari 2020 opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , betreffende de verklaring van de verhuurder van het pand [getuige] . Het hof acht dit bewijsmiddel bruikbaar als steunbewijs nu hierin door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wordt beschreven wat getuige [getuige] hen heeft verteld over hetgeen hij zelf heeft gezien. Hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte 1 à 2 keer per week bij het pand kwam. Verder verklaarde hij dat verdachte een aantal keren de huur van het pand aan hem had betaald via de bank. Voorts verklaart hij over wat hij medeverdachte over het voorval heeft horen zeggen, te weten dat verdachte de eigenlijke eigenaar was van de hennepkwekerij en dat medeverdachte krap bij kas zat en daarom met het opzetten van de kwekerij heeft ingestemd.
Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij een aantal maanden de huur van het pand heeft betaald omdat medeverdachte deze niet kon betalen. De verklaring van verdachte dat hij het bedrag van de door hem betaalde huur terug heeft gekregen van medeverdachte vindt geen steun in het dossier en is niet aannemelijk geworden ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof acht het onaannemelijk dat verdachte duizenden euro’s huur betaalt voor een onderneming waar hij - naar eigen zeggen - feitelijk niets meer mee te maken heeft, terwijl hijzelf grote schulden had.
Op grond van het hierboven overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2019 tot en met 20 februari 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld 170 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het hierboven bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep tezamen en in vereniging met medeverdachte door samen met medeverdachte een hennepkwekerij op te zetten en te faciliteren in een door medeverdachte gehuurd pand. Mede door zijn handelswijze wordt de handel in softdrugs in stand gehouden. Het betreft een handel die verboden is, omdat het gebruik van voornoemde drugs maatschappelijke schade en een gevaar voor de gezondheid van personen met zich meebrengt. Dergelijke handel gaat bovendien doorgaans gepaard met steeds zwaardere vormen van criminaliteit.
Het hof weegt bij de strafoplegging het uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 september 2023 van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof weegt ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de terechtzitting in hoger beroep, mee. Ter terechtzitting is gebleken dat het momenteel goed gaat met verdachte. Verdachte heeft zijn schulden afgelost en heeft zijn financiële problemen weten op te lossen. Op dit moment houdt hij zich bezig met het verhuren van huizen. Verder begeleidt hij zijn zoon, zorgt hij voor zijn dochter en is hij mantelzorger voor zijn gehandicapte vrouw.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. E.C.M. Wolfert en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.C. Bita, griffier,
en op 17 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.