ECLI:NL:GHARL:2023:8710

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
200.298.141/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontruiming woning; beoordeling van bewijslevering en proceskosten

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder arrest van 7 februari 2023, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurachterstand en de ontruiming van een woning. De appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan, hebben eerder bij de kantonrechter geprocedeerd als gedaagden in conventie en eisers in reconventie. Het hof heeft in het eerdere arrest geoordeeld dat er geen grond was voor huurprijsvermindering wegens gebreken en dat de huurachterstand zodanig was dat ontbinding en ontruiming van de woning toewijsbaar waren. In het huidige arrest heeft het hof de hoogte van de huurachterstand vastgesteld op € 13.750,- en heeft het geen aanleiding gezien om terug te komen op eerdere beslissingen. De appellanten hebben afgezien van bewijslevering door middel van getuigen, maar het hof heeft de onderbouwing van hun stellingen onvoldoende geacht. De vordering van de geïntimeerde tot betaling van de huurachterstand is grotendeels toegewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van de appellanten gesteld. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in cassatie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.298.141/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8987561
arrest van 17 oktober 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk
[appellant]en
[appellante],
advocaat: mr. F. Jagersma te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. D.M. Schouten-Hennen te Heerhugowaard.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Op 7 februari 2023 is in deze zaak een arrest gewezen. In dat arrest heeft het hof, voor zover van belang, overwogen dat geen grond bestaat voor vermindering van de huurprijs wegens gebreken en dat de huurachterstand zodanig is dat de ontbinding en ontruiming van de woning toewijsbaar zijn. Het hof heeft een deelarrest gewezen, waarbij het vonnis van de kantonrechter van 16 juni 2021 in stand is gelaten voor zover daarbij de ontruiming van de woning is uitgesproken. Volgens [geïntimeerde] is de woning daadwerkelijk ontruimd op 23 februari 2023.
1.2
In hetzelfde arrest - dat in zoverre dus een tussenarrest is - is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld in een akte te reageren op twee producties van [appellanten] met betrekking tot de huurachterstand en heeft het hof [appellanten] toegelaten te bewijzen dat zij op 18 november 2019 € 1.250,- contant hebben betaald aan [geïntimeerde] .
1.3
Na het tussenarrest heeft het volgende plaatsgevonden:
- op 7 februari 2023 heeft mr. Jagersma namens [appellanten] een ‘verzoek om herstel kennelijke vergissingen in het arrest van 7 februari 2023, tevens houdende akte inzake producties 18 en 19’ met bijlagen toegezonden. De griffie van het hof heeft daarop, op verzoek van mr. Kuiper in zijn hoedanigheid van rolraadsheer, telefonisch aan mr. Jagersma bericht dat dit stuk niet geaccepteerd is,
- op 20 februari 2023 heeft mr. Jagersma om een inhoudelijke, gemotiveerde beslissing op zijn herstelverzoek verzocht, waarop mr. Kuiper, in zijn hoedanigheid van rolraadsheer, in een brief van 21 februari 2023 heeft geantwoord,
- op 3 maart 2023 heeft mr. Jagersma een verzoek tot wraking van mr. Kuiper ingediend, welk verzoek door de wrakingskamer van dit hof op 7 april 2023 is afgewezen,
- op 7 maart 2023 heeft het hof een ‘akte na tussenarrest’ van [geïntimeerde] ontvangen,
- in een beschikking van 25 april 2023 heeft het hof afwijzend beslist op het verzoek van mr. Jager van 13 april 2023 tot herstel van het tussenarrest op de voet van artikel 31 en/of 32 Rv,
- op 6 juni 2023 heeft mr. Jagersma laten weten dat [appellanten] afzien van het getuigenverhoor en hebben [appellanten] een ‘akte inzake niet gehouden enquête’ genomen,
- op 11 juli 2023 heeft [geïntimeerde] een antwoordakte ingediend.
1.4
Vervolgens heeft het hof opnieuw arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het hof

Beslissing
2.1
Het hof ziet geen aanleiding om terug te komen op de inhoud van het tussenarrest van 7 februari 2023. Het hof stelt de hoogte van de huurachterstand vast op € 13.750,- en oordeelt niet anders over de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten en de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Deze beslissingen worden hierna uitgelegd.
Het hof komt niet terug op het tussenarrest
2.2
[appellanten] hebben in hun ‘akte niet gehouden enquête’ opmerkingen gemaakt over enkele overwegingen/beslissingen in het tussenarrest. Die opmerkingen komen erop neer dat het hof ten onrechte tot bewijslevering heeft besloten en ten onrechte vermindering van de huurprijs wegens gebreken heeft afgewezen. In de kern behelzen deze opmerkingen een herhaling van wat [appellanten] eerder aan hun verweren ten grondslag hebben gelegd. Het hof heeft die verweren beoordeeld en verworpen. Het hof ziet daarom geen reden om op zijn eerdere beslissingen terug te komen en blijft van oordeel dat bewijslevering over de contante betaling is aangewezen en voor huurprijsvermindering wegens gebreken geen grond bestaat.
De hoogte van de betalingsachterstand
2.3
In het tussenarrest zijn [appellanten] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat zij op 18 november 2019 € 1.250,- contant hebben betaald aan [geïntimeerde] .
2.4
[appellanten] hebben afgezien van bewijslevering door middel van getuigen. In de ‘akte inzake niet gehouden enquête’ voeren zij aan dat de betaling desondanks bewezen kan worden geacht. De onderbouwing die [appellanten] hieraan ten grondslag leggen betreft een herhaling van wat zij in de memorie van grieven hebben aangevoerd. Het hof heeft deze omstandigheden - en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsstukken - beoordeeld. Mede gelet op het verdere partijdebat in hoger beroep (zoals omschreven in rov. 3.13 en 3.14 van het tussenarrest) heeft het hof deze omstandigheden onvoldoende bevonden om [appellanten] geslaagd te achten in het bewijs van de contante betaling. [appellanten] hebben nagelaten om ter voldoening aan de bewijsopdracht nadere bewijsstukken in het geding te brengen. Dit leidt het hof tot de slotsom dat [appellanten] niet zijn geslaagd in het bewijs dat hen is opgedragen.
2.5
Dobbert vordert in hoger beroep betaling van € 16.000,- aan huurachterstand tot en met februari 2022, vermeerderd met € 1.250,- vanaf 1 maart 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing heeft [geïntimeerde] verwezen naar de als productie 8 (ter rolle van 15 februari 2022) overgelegde specificatie. [appellanten] hebben daarna (ter rolle van 5 juli 2022) productie 13 en 14 in het geding gebracht, waaruit blijkt van de volgens hen tot dan verrichte betalingen. In de akte na tussenarrest heeft [geïntimeerde] gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op die producties te reageren.
2.6
Het hof stelt op basis hiervan vast partijen het erover eens zijn dat [appellanten] in de periode van oktober 2019 tot en met februari 2022 per bank een bedrag van € 22.500,- ((10 × € 1.250,-) + (12 × € 750,-) + (1 × € 1.000,-)) hebben voldaan. Over die periode is in totaal
€ 36.250,- (29 maanden à € 1.250,-) aan huur c.q. gebruiksvergoeding verschuldigd. Daarmee bedraagt de resterende achterstand over de betreffende periode € 13.750,-. Het hof zal [appellanten] veroordelen tot betaling van dit bedrag. Daarnaast zal het hof [appellanten] veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 1.250,- per maand vanaf maart 2022 tot en met de maand van ontruiming.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.7
Tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten heeft [geïntimeerde] geen kenbare grief geformuleerd, zodat op dit onderdeel de afwijzende beslissing van de kantonrechter in stand blijft.
De conclusie
2.8
Het hoger beroep van [appellanten] slaagt niet. Het hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt grotendeels wel. Tot een andere proceskostenveroordeling in eerste aanleg leidt de uitkomst in hoger beroep niet. Het hof zal, mede gelet op de gedeeltelijke bekrachtiging daarvan in het arrest van 7 februari 2023, het vonnis van 16 juni 2021 voor het overige bekrachtigen behoudens voor zover het de veroordeling tot betaling van de huurachterstand betreft.
2.9
Omdat [appellanten] (grotendeels) in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
2.1
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 16 juni 2021 voor het overige, behalve de beslissing onder 5.2 die hierbij wordt vernietigd en beslist:
3.2
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling aan [geïntimeerde] van € 13.750,- aan betalingsachterstand tot en met februari 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021 vanaf de dag waarop de huurtermijn c.q. de gebruiksvergoeding verschuldigd was tot de dag waarop alles is betaald, en € 1.250,- per maand vanaf 1 maart 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming daadwerkelijk heeft plaatsgevonden,
3.3
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in principaal appel:
€ 338,- aan griffierecht
€ 1.774,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1,5 procespunten x appeltarief II à
€ 1.183,-),
3.4
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in incidenteel appel:
€ 887,25 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1,5 procespunten x appeltarief II à
€ 1.183,- maal factor 0,5),
3.5
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente,
3.6
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, J.H. Kuiper en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.