ECLI:NL:GHARL:2023:8652

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
21-001688-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen in het kader van drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1978 en wonende in [woonplaats], was eerder veroordeeld voor witwassen en het verbeurd verklaren van een geldbedrag van € 11.650,00 en een Wileyfox-telefoon. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na onderzoek op de zittingen van 12, 19 en 28 september 2023. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 april 2020, waarin hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis vernietigd en een taakstraf van 100 uren opgelegd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

De tenlastelegging omvatte onder andere het verbergen en verhullen van de herkomst van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven, in dit geval drugshandel. De verdachte ontkende wetenschap te hebben gehad van de criminele herkomst van het geld, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig waren. Het hof concludeerde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit criminele activiteiten, mede gezien zijn betrokkenheid bij de drugshandel van zijn broer. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan witwassen en de verbeurdverklaring van het geldbedrag en de telefoon bevestigd. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de rol van de verdachte in de georganiseerde criminaliteit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001688-20
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 april 2020 met parketnummer 08-910034-18 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [woonplaats]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12, 19 en 28 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is op 23 april 2020 door de rechtbank Overijssel ter zake van witwassen veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast zijn een Wileyfox-telefoon en een geldbedrag van € 11.650,00 verbeurdverklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere strafoplegging en een andere beslissing op het beslag komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 6 november 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten: - een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 11.650 euro, althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 6 november 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten: - een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 11.650 euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat genoemd(e) voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig waren/was uit enig eigen misdrijf;
2. primair
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten: - een geldbedrag van (ongeveer) 7.800 euro, althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten: - een geldbedrag van (ongeveer) 7.800 euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat genoemd(e) voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig waren/was uit enig eigen misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard, omdat het handelen van het openbaar ministerie in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De raadsman heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat medebetrokkene [medebetrokkene] niet voor witwasfeiten vervolgd is, terwijl verdachte wel is vervolgd. Dit is volgens de raadsman in strijd met het gelijkheidsbeginsel, dan wel is het handelen van het openbaar ministerie onverenigbaar met het verbod van willekeur en/of getuigt dit handelen niet van een redelijke en billijke belangenafweging.
De advocaat-generaal heeft benadrukt dat het openbaar ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid heeft ten aanzien van het vervolgen van strafbare feiten. Daarbij heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat met betrekking tot de zaken van verdachte en medebetrokkene [medebetrokkene] niet gesproken kan worden van vergelijkbare gevallen. Er is geen sprake van het ongelijk behandelen van gelijke gevallen door het openbaar ministerie en daarmee (ook) niet van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel.
Zo een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het openbaar ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard dienen zware motiveringseisen te worden gesteld.
Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat op verdachte de verdenking rust dat hij in oktober en november 2018 forse geldbedragen ontvangen en bewaard heeft voor zijn broer, en dat hij daarvoor gecompenseerd werd. Verdachte heeft ten aanzien van deze verdenkingen geen openheid van zaken gegeven. Medebetrokkene [medebetrokkene] komt uit het dossier naar voren als een persoon die tegen een beperkte vergoeding geld of andere goederen rondreed en bijvoorbeeld auto’s klaarzette en die dus een andere rol vervulde dan de rol waarvan verdachte verdacht wordt. Medebetrokkene [medebetrokkene] heeft bovendien ruimschoots openheid van zaken gegeven over zijn handelen. Medebetrokkene [medebetrokkene] wordt daarnaast ook verdacht van andere feiten, en wordt daar ook voor vervolgd.
Naar het oordeel van het hof kan aldus niet worden vastgesteld dat het openbaar ministerie gelijke gevallen niet gelijk heeft behandeld. Er is dan ook geen sprake van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Het hof verwerpt het verweer. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Hij heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij dacht dat de geldbedragen een legale herkomst hadden, volstrekt ongeloofwaardig is. Ten aanzien van feit 1 heeft de advocaat-generaal daarnaast aangevoerd dat er sprake is geweest van een concreet gronddelict, dat (primair) de verklaring die verdachte voor het aanwezig hebben van het geldbedrag heeft gegeven hoogst onwaarschijnlijk is en (subsidiair) deze verklaring het vermoeden van witwassen niet ontzenuwt. Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat-generaal daarnaast aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte weet had van de criminele activiteiten van zijn broer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is dat het bij verdachte aangetroffen geld, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf of eigen misdrijf. Het ging om geldbedragen die bijeen waren gebracht door familieleden en een vriend ter betaling van de advocaatkosten van de broer van verdachte. Daarnaast is er geen sprake geweest van verhullingshandelingen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was, en dat hij dat ook niet redelijkerwijs had moeten vermoeden. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat ten onrechte de conclusie is getrokken dat verdachte bij chats van vóór mei 2018 betrokken was onder de naam [bijnaam verdachte] en dus afwist van of betrokken was bij de handel in drugs. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de 1000 euro die verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] toebedeeld kreeg, te maken hadden met een lening die verdachte aan [medeverdachte 1] had verstrekt.
Verdachte wist lange tijd niet af van de door zijn broer gepleegde strafbare feiten. Wat betreft de in oktober ontvangen gelden is hij ervan uitgegaan dat deze uit de winst of inkomsten van de onderneming [onderneming] afkomstig waren.
De raadsman heeft verzocht om getuige [medebetrokkene] , die nu geen verschoningsrecht meer toekomt met betrekking tot de aan verdachte tenlastegelegde feiten, te horen. De raadsman heeft ter terechtzitting desgevraagd aangegeven dat dit verzoek moet worden opgevat als een voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de zaak voor het horen van [medebetrokkene] door de raadsheer-commissaris. De raadsman heeft het verzoek gedaan voor het geval het hof (één van) de bij de politie afgelegde verklaringen van getuige [medebetrokkene] als bewijsmiddel wenst te gebruiken.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het hiernavolgende zal het hof onder I als eerste de feiten en omstandigheden vaststellen, zoals die naar voren zijn gekomen op grond van het dossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Onder II zal het hof daarna overwegen op welke wijze het op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies en de beantwoording van de bewijsvraag komt.
Feiten en omstandigheden
Achtergrond onderzoek Metaal
Het onderzoek onder de naam Metaal, startte in december 2017. [medeverdachte 2] , broer van verdachte, was daarin verdachte. Gedurende het onderzoek raakte deze [medeverdachte 2] in mei 2018 in een Duitse zaak in Duitsland gedetineerd op verdenking van handel in verdovende middelen. [medeverdachte 2] was eigenaar van [onderneming] ( [onderneming] ) in [plaats 1] . Dit bedrijf was op 1 juli 2017 door [medeverdachte 2] gestart en stond ingeschreven op het adres van verdachte aan de [adres 1] in [plaats 1] . Per 1 september 2018 is het bedrijf uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. [onderneming] leverde communicatiemiddelen en -diensten waarmee versleutelde berichten konden worden verstuurd. Het ging daarbij om cryptotelefoons en de chatapplicatie Ironchat. De werkzaamheden bij [onderneming] werden na de detentie van [medeverdachte 2] voortgezet door diens werknemers [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ).
Gaandeweg het onderzoek ontstond tegen zowel deze personen als tegen verdachte, [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) ook een verdenking van betrokkenheid bij grootschalige productie van en de handel in verdovende middelen, de export van die middelen en/of witwassen.
[onderneming] en voorhanden hebben van contante gelden
Medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben onder meer tijdens hun respectieve verhoor bij de rechter-commissaris in de ontnemingszaken van een aantal medeverdachten verklaard dat zij in drugs handelden via het Darkweb. [medeverdachte 2] had eerst de leiding over deze handel, maar toen hij gedetineerd raakte delegeerde hij het werk aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . De betalingen voor de op het Darkweb verhandelde drugs vonden plaats met bitcoins. Deze bitcoins werden verder geleid naar een bepaald adres, omgewisseld in contant geld en opgehaald, zo hebben medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verklaard tijdens bovengenoemde verhoren.
Op 7 oktober 2018 ontving verdachte, zoals hij ter terechtzitting van de rechtbank en van het hof heeft verklaard, van [medeverdachte 1] 7800 euro in contant geld. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij op 27 oktober 2018 opnieuw 7000 euro van [medeverdachte 1] heeft gekregen. Op 6 november 2018 wordt in de woning van verdachte aan de [adres 1] in [plaats 1] een bedrag van in totaal 11.650 euro aangetroffen.
Identificatie van de gebruikers van de Ironchat-accounts
Voor de bewijsvoering in deze zaak komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen chatberichten. Er werd gebruikgemaakt van telefoons van met name het merk Wileyfox en laptops waarop de applicatie Ironchat was geïnstalleerd. Met die telefoons en laptops werden chatberichten verzonden met of aan onder meer de volgende accounts, alle eindigend op [internetadres 1] :
- [accountnaam 1] ;
- [accountnaam 2] ;
- [accountnaam 3] ;
- [accountnaam 4] ;
- [accountnaam 5] ;
- [accountnaam 6] ;
- [accountnaam 7] .
Op grond van de feiten en omstandigheden, die door de politie in de processen-verbaal van bevindingen van identificatie en in de ter aanvulling daarop opgemaakte processen-verbaal zijn opgenomen, stelt het hof vast dat de accounts als volgt aan de verschillende verdachten in het onderzoek Metaal toe te schrijven zijn:
- [accountnaam 1] en [accountnaam 2] -> [medeverdachte 3]
- [accountnaam 3] en [accountnaam 4] -> [medeverdachte 1]
- [accountnaam 5] -> [medeverdachte 4]
- [accountnaam 6] -> [medeverdachte 5]
- [accountnaam 7] -> verdachte ( [verdachte] ).
Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting bij de rechtbank van 11 februari 2020 verklaard dat hij vanaf de aanhouding van zijn broer in mei 2018 gebruik heeft gemaakt van de Wileyfox die bij zijn aanhouding bij hem is aangetroffen, en van het daarbij bijbehorende account [accountnaam 7] .
De accounts van verdachte en de medeverdachten figureerden onder diverse namen in de
contactenlijst en berichten van medeverdachten. Alle berichten van de accounts zijn aan de verschillende verdachten toe te schrijven, volgens de hierboven genoemde verdeling. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de respectievelijke accounts (ook) door anderen dan de betreffende verdachte werden gebruikt.
Het hof zal de gebruikers van de accounts hierna steeds aanduiden met de naam van de persoon waaraan het account naar het oordeel van het hof toe te schrijven valt.
[bijnaam verdachte]
In het dossier bevinden zich schermafdrukken van de Wileyfox van [medeverdachte 1] , die gesprekken bevatten tussen [medeverdachte 1] en een zekere [bijnaam verdachte] in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018.
Op 25 november 2017 schrijft [bijnaam verdachte] thuis een verjaardagsfeest van [persoon 1] te hebben. Aan de
[adres 1] in [plaats 1] staat behalve verdachte ook ingeschreven [persoon 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006 in [plaats 1] .
Op 27 november schrijft [medeverdachte 1] aan [bijnaam verdachte] aan te nemen dat ‘jouw broertje’ niet vliegt en vraagt of het een idee is om naar Marokko te gaan.
Op 13 december 2017 wil [bijnaam verdachte] 2K (het hof begrijpt: 2000 euro) overmaken naar
[medeverdachte 2] , maar dat lukt niet. Er werd gevraagd naar loonstroken en een identiteitskaart. [bijnaam verdachte] zegt dat hij altijd geld overmaakt inclusief onkosten en dat hij ‘daar’ de uitbetaling in Dirham doet.
Verdachte zelf heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 11 februari 2020 verklaard dat [medeverdachte 2] zijn enige broer is.
Contante geldbedragen (schermafdrukken)
Op 6 oktober 2017 komt [medeverdachte 1] langs bij verdachte en overhandigt hem 20K (het hof
begrijpt: 20.000 euro). Op 19 oktober 2017 wil [medeverdachte 1] 800 brengen naar verdachte omdat
er geld overgemaakt moet worden voor de huur in Duitsland. Op 14 november 2017 vraagt
[medeverdachte 1] of 40K (het hof begrijpt: 40.000 euro) klaar is. Verdachte geeft aan dat hij
moest wachten van [bijnaam medeverdachte ] . [bijnaam medeverdachte ] geeft de opdracht aan verdachte. Verdachte geeft vervolgens
de opdracht aan [medeverdachte 1] dat hij de auto van verdachte moet nemen. Verdachte geeft
akkoord aan [medeverdachte 1] voor het ophalen van 40K (het hof begrijpt: 40.000 euro). Op
7 oktober 2017 redt [medeverdachte 1] het niet om eerst langs huis te gaan. Hij moet werken bij [bedrijfsnaam 1]
en vraagt aan verdachte of hij het geld in de auto mag laten liggen. Dit mag niet.
Verdachte wacht [medeverdachte 1] op de parkeerplaats van [bedrijfsnaam 1] op, zodat verdachte dit geld mee
kan nemen.
Taps
Op 7 mei 2018 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en laat hem weten dat hij met de recherche in Nederland wil praten en dat [medeverdachte 1] in overleg met de broer van [medeverdachte 2] een lijstje moet maken.
Op 28 mei 2018 belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] laat weten dat zijn broer veel brieven
krijgt van de bank en dat ze hem willen spreken. [medeverdachte 2] zegt: dan bel je ze (het hof begrijpt: de bank) op, zeg ze wil je hem spreken, is lastig hij is op vakantie, klaar. [medeverdachte 1] laat weten dat er op de privérekening veel druk zit.
Op 29 mei 2018 wordt met het telefoonnummer dat geregistreerd staat op naam van
verdachte gebeld met de Rabobank. De beller stelt zich voor als [medeverdachte 2] en zegt dat hij uit het buitenland, uit Spanje belt. De beller vraagt waar het om gaat: “u heeft het over
transakties gaat het om geld, wat ik contant op de rekening heb gestort?” De medewerker van de Rabobank laat weten dat [medeverdachte 2] vaak stort en dat dat niet mag op een particuliere rekening.
Op 5 juni 2018 belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] en zegt: ik heb tegen mijn broer gezegd, bel
[bijnaam persoon 4] , dan kun je alles horen.
Op 18 juni 2018 belt verdachte met [medeverdachte 2] . Verdachte vraagt of [medeverdachte 2] [bijnaam 1] gesproken heeft. [bijnaam 1] praat te veel. [medeverdachte 2] zegt dat verdachte aan “die mensen” moet doorgeven dat wat hij zegt aan elkaar doorgegeven moet worden. Ook op 18 juni 2018 geeft [medeverdachte 2] aan dat verdachte op de app moet zetten dat hij wil weten of “ [bijnaam 2] ” door iemand is meegenomen, of iemand hem iets heeft aangedaan. Verdachte moet ook aan [bijnaam 2] doorgeven dat [medeverdachte 2] hem wil spreken, [bijnaam 2] moet zijn telefoon opnemen als hij belt.
Op 22 juni 2018 belt [medeverdachte 2] naar verdachte en moet verdachte pen en papier pakken. Verdachte moet aan [bijnaam persoon 4] een aantal punten doorgeven. Er is met spoed geld nodig voor een advocaat. Ook moet verdachte aan [bijnaam persoon 4] (het hof begrijpt dat dit dezelfde persoon is als “ [bijnaam persoon 4] ”) doorgeven dat [persoon 2] te weinig geld heeft gekregen voor zeep en bier. Daarbij worden geldbedragen genoemd. Verder moet zus weten dat er geen nieuwe jelebba’s gemaakt moeten worden: ze moeten gelijk weg en ze moet het geld pakken als deze dezelfde prijs zijn. Aan [persoon 3] moet ook iets worden doorgegeven. Tegen het einde van het gesprek zegt [medeverdachte 2] : Geeft dit door aan [bijnaam persoon 4] , zij weet wel. Geef die punten door aan [bijnaam persoon 4] en die punten van [persoon 3] geeft die door aan [persoon 3] . Geef door aan zus en aan hem. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 6 november 2018 zijn briefjes met aantekeningen gevonden die passen bij de in deze tap genoemde punten.
Op 12 september 2023 heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat met [bijnaam persoon 4] [persoon 4] wordt bedoeld.
Op 30 juni 2018 laat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] weten dat zijn broer de Duitse advocaat heeft gemaild
om het dossier op te vragen. [medeverdachte 2] ’ broer is bezig met de advocaten.
Geldwissel van 7 oktober 2018
Op 4 oktober 2018 chatten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 4] op 5 oktober 2018 in [plaats 2] geld gaat ophalen, 40K (het hof begrijpt: 40.000 euro). Omdat de driver van de geldwisselaar niet komt opdagen, wordt er niet gewisseld.
Op 7 oktober 2018 komt het wel tot een wissel. Die dag vinden chatgesprekken plaats tussen
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] spreken af elkaar in [plaats 3] te
ontmoeten. [medeverdachte 5] laat [medeverdachte 4] weten dat hij, [medeverdachte 5] , er bij moet zijn. Ze spreken af
bij de [straatnaam 1] . Om 14:00 uur meldt [medeverdachte 5] dat hij daar is en vraagt hij aan [medeverdachte 4] : “Zie je me lopen”. Het observatieteam ziet hoe [medeverdachte 4] rond diezelfde tijd parkeert aan de [straatnaam 1] in [plaats 3] en contact maakt met [medeverdachte 5] . Het observatieteam ziet beide
mannen vervolgens de [straatnaam 2] in lopen en daar contact maken met twee onbekend gebleven mannen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] lopen met één van de mannen, [onbekend persoon 1] , [bedrijfsnaam 2]
in en ontmoeten daar een derde onbekend gebleven man, [onbekend persoon 2] . Zij blijven daar samen van
14:12 uur tot 14:38 uur. Daarna ziet het observatieteam deze personen [bedrijfsnaam 2] verlaten.
Een volgende van belang zijnde observatie is om 15:54 uur: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [onbekend persoon 1] en [onbekend persoon 2] komen naar buiten bij [bedrijfsnaam 3] in [plaats 3] . [medeverdachte 4] heeft een papieren tas in zijn handen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] lopen weg in de richting van de [straatnaam 1] .
Op 7 oktober 2018 vinden, gedurende deze observatie door de politie, ook chatgesprekken
over de bitcoinwissel en de verdeling van gelden plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] en
tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 5] geeft om 14:17 uur aan [medeverdachte 3] het
bitcoinadres [bitcoinadres 1] door. [medeverdachte 3] stuurt om 14:18
uur dat adres van zijn telefoon naar zijn laptop. [medeverdachte 3] laat [medeverdachte 5] weten dat er voor 40k euro (het hof begrijpt: 40.000 euro) en jou 0.4 btc moet worden gewisseld en vraagt
aan [medeverdachte 5] hoeveel bitcoins hij moet sturen en welke koers wordt gehanteerd. [medeverdachte 5] chat
om 14:28 uur: 7670. [medeverdachte 3] laat om 14:29 uur weten dat hij het in delen gaat sturen
omdat hij meerdere wallets heeft. [medeverdachte 3] chat met [medeverdachte 4] over “die wallet” en geeft aan [medeverdachte 4] door hoe het geld, een totaalbedrag van 40.000 euro, verdeeld moet worden: 10.600 voor [medeverdachte 5] 13.850 voor [persoon 5] , 15.000 voor [medeverdachte 4] en 550 voor de rit van [medeverdachte 4] . Om 14:38 uur vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] : “OK heb je het?” en antwoordt [medeverdachte 4] : “Nee word nu gebracht”. Om 15:41 uur chat [medeverdachte 4] met
[medeverdachte 3] dat hij het geld heeft en antwoordt [medeverdachte 3] op de vraag of het 40 moest zijn:
ja. Ook heeft [medeverdachte 4] intussen contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt of hij niet eerst naar
[plaats 4] gaat waarop [medeverdachte 4] laat weten dat hij erbij was omdat het de eerste wissel was
en de man niet wilde met onbekenden en dat hij hem het deel zo geeft, dat ze aan het
wachten zijn en dat een ander het aan het ophalen is.
[medeverdachte 4] laat [medeverdachte 1] verder weten dat het niet allemaal briefjes van 500 zijn, maar van 20 en 50. Wanneer [medeverdachte 4] chat dat hij vertrekt, krijgt hij van [medeverdachte 1] een adres door, [adres 2]
Het observatieteam ziet [medeverdachte 4] vervolgens naar [bedrijfsnaam 2] aan de [adres 2]
rijden. Daar stapt [medeverdachte 1] met een zwarte rugzak bij [medeverdachte 4] in de auto. Ze rijden samen weg tot achter het [tankstation] . [medeverdachte 1] , met rugzak, stapt uit en stapt daarna in zijn eigen auto en vertrekt. Een kwartier later staat zijn auto ter hoogte van de [adres 3] in [plaats 1] en gaat [medeverdachte 1] daar zijn woning binnen, met zijn rugzak.
Ruim een half uur later komt verdachte de [adres 3] inrijden. [medeverdachte 1] loopt in de richting van verdachte en komt later weer terug.
Voorafgaand aan de ontmoeting met verdachte laat [medeverdachte 1] hem via de chat weten dat hij 6.8K (het hof begrijpt: 6800 euro) heeft voor [bijnaam medeverdachte 2] , dat hij dat zo snel mogelijk weg wil hebben en dat hij thuis is. Verdachte antwoordt dat hij er in zijn auto aankomt. Een half uur na de ontmoeting tussen verdachte en [medeverdachte 1] bericht verdachte [medeverdachte 1] dat hij het geld heeft en dat het 7.8K (het hof begrijpt: 7800 euro) was. [medeverdachte 1] antwoordt dat daarvan 1.000 voor verdachte is.
Op 7 oktober 2018 heeft er een bitcointransactie plaatsgevonden ter waarde van 7,670
bitcoins, omgerekend € 43.662,11, op het bitcoinadres dat door [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 3]
werd doorgegeven op het moment dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] in de [bedrijfsnaam 2] waren. Dit
bitcoinadres heeft de 7,670 bitcoins ontvangen van een tweetal bitcoin-adressen (uit cluster X): [bitcoinadres 2] en [bitcoinadres 3] .
Op 9 oktober 2018 chat verdachte met [persoon 4] : “ [bijnaam medeverdachte 1] heeft tot nu voor
broertje net advocaatkosten gedekt”. [persoon 4] vraagt of verdachte wel alles in handen heeft over de laptop, of hij de voorraad in de gaten houdt of dat [bijnaam medeverdachte 1] alles zelf doet, “want we moeten advocaten betalen, je weet nog niet hoe lang”. Het hof begrijpt dat met “ [bijnaam medeverdachte 1] ” [medeverdachte 1] wordt bedoeld omdat hij op 7 oktober 2017 aan verdachte het tenlastegelegde geldbedrag had gegeven.
Cluster X
Op 3 oktober 2018 vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] of hij [gebruikersnaam 1] of [gebruikersnaam 2] doet. [medeverdachte 1] laat
vervolgens weten dat hij berichten voor [medeverdachte 3] had weggewerkt en dat “eergisteren
[gebruikersnaam 3] ook keer 2.5K (het hof begrijpt: 2.500) FE”.
Vanuit pseudokoop is van [gebruikersnaam 3] op de website van [website naam] via de mail
[internetadres 2] het bitcoinadres [bitcoinadres 2] voor betaling verkregen. In de blockchain datatool Chainalysis is dit bitcoinadres geclusterd: cluster X, met root-adres: [bitcoinadres 2] .
Dit cluster X is nader onderzocht.
Uit dit onderzoek is gebleken dat cluster X in de periode van 3 april 2017 tot en met 5 november 2018 in totaal 881.433 bitcoins had ontvangen in 4.446 transacties (outputs). De waarde hiervan op het moment van de transactie was $ 3.297.239,27, ongeveer € 2.814.785,10.
Verder is met behulp van een analysetool een inschatting van de oorsprong van de gelden gemaakt. Een deel van de bitcoins die binnen kwamen bij de bitcoinadressen/wallets van cluster X waren afkomstig van zogenaamde Darknet Markets, zoals in dit geval [sitenaam 1] en [sitenaam 2] . Er is gebleken dat de direct exposure met betrekking tot de Darknet Market 207.230 bitcoins / $ 382.270,31 bedroeg. Dit is onder meer afkomstig van [sitenaam 1] (54,624 bitcoins / $ 122.031,90, ongeveer € 104.025,15).
Na 5 november 2018 hebben er geen transacties meer plaatsgevonden in cluster X.
Bij een geldwissel door medeverdachten op 14 oktober 2018 wordt cluster X-2 gebruikt om voldoende saldo over te boeken. Dit cluster X-2 bleek in de periode van 3 november 2017 tot en met 5 november 2018 in totaal 14.918 bitcoins te hebben ontvangen in 156 transacties (outputs). Met behulp van het programma Chainalysis is een inschatting gemaakt van de waarde. Het bleek te gaan om een waarde van $ 112.957,26, ongeveer € 95.129,91.
Ook in dit cluster hebben na 5 november 2018 geen transacties meer plaatsgevonden.
Na inbeslagname van bitcoins in de woning [adres 4] te [plaats 5] op 6 november 2018 bleek dat de ruim 1717 in beslag genomen bitcoins afkomstig waren van cluster X-3.
Dit cluster X-3 bleek in de periode van 2 november 2017 tot en met 5 november 2018 in totaal 35.071 bitcoins te hebben ontvangen in 390 transacties (outputs). De waarde ervan werd vastgesteld op $ 268.435,52, ongeveer € 226.089,04.
Ook in dit cluster hebben na 5 november 2018 geen transacties meer plaatsgevonden.
De clusters X, X2 en X3 werden in totaal door 928.874 bitcoins gevoed. De waarde van deze bitcoins bedraagt € 3.122.245.
Geldwissel van 27 oktober 2018
Op 27 oktober 2018 haalt verdachte [medeverdachte 1] op. Ze rijden naar [plaats 5] . [medeverdachte 1] neemt
daar geld in ontvangst van een bitcoinwissel. [medeverdachte 1] bericht om 15:35 uur aan verdachte: “7K (het hof begrijpt: 7000). vanaf volgende maand wordt tegen 3-5K (het hof begrijpt 3.000 - 5.000) voor [bijnaam medeverdachte 2] voor buffer etc”. [medeverdachte 1] vraagt later die dag aan verdachte of het geld klopte. Verdachte laat weten dat het geld klopte. [medeverdachte 1] chat: “perfect heb een je een buffer iig”.
Diverse chats
Op 10 oktober 2018 chat verdachte met [medeverdachte 3] over een klus die hij voor [medebetrokkene] (het hof begrijpt: [medebetrokkene] ) heeft.
Op 12 oktober 2018 chat verdachte met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] haalt binnenkort een stick, zet alle back-up erop en bewaart die bij verdachte. Verdachte moet drie wachtwoorden die hij van [medeverdachte 1] krijgt bewaren en aan [bijnaam medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) geven als die terug is.
Verdachte vraagt op 18 oktober 2018 wat hij met de laptop en het stickje moet doen als hij vliegt naar Marokko. [medeverdachte 3] antwoordt dat hij het in zijn koffer kan doen, want er wordt toch niet gecontroleerd.
Op 26 oktober 2018 chat verdachte met [medeverdachte 1] over het feit dat zijn OTR-abonnement bijna afgelopen is. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij dat wel verlengt. Verdachte vraagt ook of [medeverdachte 1] en zijn collega al betaald gekregen hebben de laatste maanden.
Op 28 oktober 2018 chat verdachte met [medeverdachte 1] over de inval in één van de huizen in [plaats 6] . Verdachte zegt dat hij het al hoorde via [persoon 6] en vraagt [medeverdachte 1] of het pakhuis bekend was bij mensen uit onze kring. Verdachte vraagt of er wel nog andere pakhuizen zijn die verder werken. Verdachte geeft aan dat [medeverdachte 1] het nog stil moet houden voor [bijnaam persoon 4] . Hij gaat overleggen met [bijnaam medeverdachte 2] . Misschien is het een goede reden om [bijnaam persoon 4] eruit te gooien.
Overwegingen
Verdachte heeft ontkend [bijnaam verdachte] te zijn die in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018 gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 1] , maar op basis van de feiten en omstandigheden die hierboven onder de kop
[bijnaam verdachte]zijn weergegeven stelt het hof vast dat verdachte dezelfde persoon is als [bijnaam verdachte] in die gesprekken. De in die gesprekken door [bijnaam verdachte] genoemde identificerende gegevens zijn zodanig concreet en specifiek, dat het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat dit verdachte betreft. Deze vaststelling zal hierna ook bijdragen aan de conclusie dat verdachte in de periode voorafgaand aan mei 2018 al weet had van de drugshandel van zijn broer [medeverdachte 2] .
Ten aanzien van feit 1
Wat betreft het door de verdediging ten aanzien van feit 1 gevoerde verweer dat het tenlastegelegde geldbedrag niet middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is overweegt het hof als volgt.
Het beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving
van art. 420bis/420quater, eerste lid, onder a en b, Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit
enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het
desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor
een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp -middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin
bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden
niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf
afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het voorwerp geeft. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Overwegingen en conclusie
Het hof is van oordeel dat de uit het dossier naar voren komende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en binnen de context van een onderzoek naar grootschalige internationale drugshandel bezien het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag van € 11.650,00 dat bij verdachte in zijn woning is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder dat het bij verdachte aangetroffen geld niet bij elkaar maar in pakketjes verdeeld lag, dat de verklaringen die verdachte over de herkomst ervan heeft afgelegd niet met elkaar overeenkomen en dat de hoogte van de bedragen die door verdachte genoemd worden varieert.
Gelet op dit vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft voor de herkomst van de geldsom die bij hem is aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij 750 euro in contanten had liggen omdat hij klussen had uitgevoerd, dat hij een gedeelte van het aangetroffen bedrag voor zijn verjaardag heeft gekregen, en dat de rest door familie en een vriend bijeengebracht geld is om de advocaat van zijn broer te betalen.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat het aangetroffen bedrag van € 750,00 verkregen is door het uitvoeren van een klus aannemelijk, nu de door verdachte gegeven verklaring voor de herkomst ervan, een voor derden uitgevoerde klus, geloofwaardig is, omdat deze verklaring past bij de reguliere werkzaamheden van verdachte in de bouw en gelet op het feit dat dit bedrag apart werd aangetroffen van de andere – aanmerkelijk grotere – bedragen.
De verklaring over het verjaardagsgeld is naar het oordeel van het hof onvoldoende
concreet en niet verifieerbaar. Verdachte heeft niet aangegeven om hoeveel geld dit exact gaat en van wie hij het zou hebben ontvangen.
De verklaring van verdachte dat hij geld had gekregen van familie en een vriend voor het betalen van de advocaatkosten van zijn broer is op zichzelf aan te merken als een deels verifieerbare verklaring. Verdachte heeft verklaard dat zijn familieleden en vriend de bedragen al in contanten in huis hadden voor een ander doel, maar op enig moment, kort voor 6 november 2018, aan verdachte hebben overhandigd voor de rechtszaak van [medeverdachte 2] .
De verklaring betreffende het door familieleden en een vriend bijeengebrachte bedrag acht het hof evenwel in strijd met een aantal bevindingen in het dossier. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De enige beschikbare factuur betreffende de advocaatkosten is van juli 2018 en was reeds betaald, zo heeft getuige [getuige] verklaard bij de raadsheer-commissaris. Er zijn geen andere schriftelijke stukken waaruit zou kunnen blijken dat er betalingen aan een advocaat zijn gedaan. De bij verdachte thuis aangetroffen geldbedragen komen daarnaast – afzonderlijk of bij elkaar opgeteld – niet overeen met de bedragen waarover de familieleden en vriend van verdachte hebben verklaard bij de raadsheer-commissaris. Ook heeft verdachte geen verklaring gegeven voor het feit dat het geld in aparte stapeltjes lag.
Voorts is relevant dat verdachte op 9 oktober 2018 chat dat de advocaatkosten (het hof begrijpt: de advocaatkosten van [medeverdachte 2] ) gedekt zijn. Het hof leidt uit deze chat af dat er tot opdat moment blijkbaar geen probleem was met het betalen van de advocaatkosten: die werden immers voldaan door ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ). Daarna ontvangt
verdachte op 27 oktober 2018 weer geld van [medeverdachte 1] , 7000 euro. Ook dit is voor de
advocaatkosten van [medeverdachte 2] . Dan heb je een buffer, chat [medeverdachte 1] . Daarbij laat [medeverdachte 1]
weten dat er vanaf de volgende maand tegen 3-5K (3000 tot 5000 euro) wordt gebracht als
buffer voor [bijnaam medeverdachte 2] . Uit het dossier blijkt dat de broer van verdachte ook wel [bijnaam medeverdachte 2] genoemd
wordt. Het bedrag van 7000 euro dat is aangetroffen in de ladekast bij verdachte thuis komt overeen met het volgens de chats van [medeverdachte 1] ontvangen bedrag.
Verder hebben de familieleden van verdachte verklaard dat zij het eind oktober aan verdachte overhandigde geld allen al langer in huis hadden liggen (sinds juli, augustus, september). Het hof acht niet geloofwaardig dat zij alle drie hun voor andere doeleinden opgenomen geld nog hadden klaarliggen en eind oktober daadwerkelijk aan verdachte overhandigd hebben.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de inhoud van het dossier zelf reeds op zoveel punten strijdig is met het verifieerbare gedeelte van de verklaring van verdachte over de aard, het doel en de herkomst van (het overgrote deel van) het bij hem aangetroffen geldbedrag, dat niet kan worden gezegd dat deze verklaring als geheel een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring vormt. Naar het oordeel van het hof wordt het vermoeden van witwassen derhalve onvoldoende weerlegd door de verklaring van verdachte met betrekking tot het geldbedrag dat van familie en een vriend verkregen zou zijn.
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden, beschouwd in samenhang met de daarvoor onder het kopje ‘I. Feiten en omstandigheden’ gedane vaststellingen met betrekking tot criminele activiteiten waarbij verdachte mede betrokken was, acht het hof bewezen dat verdachte wist van de criminele herkomst van een gedeelte van het aangetroffen geld ten bedrage van € 10.900,00 en dat daarmee sprake is geweest van witwassen. Verdachte heeft de geldbedragen, wetende dat zij van criminele herkomst waren, bij hem thuis onder zich gehouden.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het door de verdediging ten aanzien van feit 2 gevoerde verweer dat verdachte geen wetenschap had van de criminele herkomst van het geld overweegt het hof als volgt.
Afkomstig uit enig misdrijf
Voor een veroordeling ter zake van art. 420bis en 420quater, eerste lid, onder a en b, Sr is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De medeverdachten van verdachte hebben zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van
drugsdelicten. De drugs werden via het zogenoemde Darkweb verhandeld, onder andere
onder de vendornaam [gebruikersnaam 3] . Betalingen aan [gebruikersnaam 3] werden gestort op het
bitcoinadres: [bitcoinadres 2] . Zoals hierboven al is vastgesteld,
werden bij de trade op 7 oktober bitcoins vanuit dit adres en/of vanuit het daarmee
samenhangende cluster doorgeboekt naar een bitcoinadres van een wisselaar die het bedrag
vervolgens in euro’s aan [medeverdachte 4] gaf. Daarna werden de euro’s verdeeld onder een aantal personen. Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat die bitcoins en het
contante geld waarin het werd gewisseld uit de handel in drugs en dus uit enig misdrijf zijn
verkregen.
Wetenschap
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen is verder van belang dat
verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij er op 7 oktober 2018 van uit is gegaan dat de 7800 euro die hij van [medeverdachte 1] kreeg afkomstig was uit legale inkomsten van [onderneming] , het bedrijf van zijn
broer. Hij verklaarde ook dat hij wist dat zijn broer sinds 1 mei 2018 vastzat op verdenking
van strafbare feiten. Dat het om drugsfeiten ging, zou hij pas eind oktober 2018 hebben
gehoord.
Het hof is van oordeel dat deze verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig is. Het hof vindt voor dat oordeel het volgende van belang.
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat verdachte als [bijnaam verdachte] chatgesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 1] . Die gesprekken vonden plaats van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Op dat moment was [medeverdachte 2] nog niet gedetineerd, maar ook toen al speelde verdachte een rol bij transacties van grote geldbedragen. Verdachte geeft daarvoor geen verklaring, maar het maakt zijn verklaring dat zijn betrokkenheid bij de transacties na mei 2018 louter te maken hadden met het vergaren van gelden voor de advocaatkosten, zonder dat hij wist wat de werkelijk bron van inkomsten was, ongeloofwaardig, mede gelet op het feit dat het in casu ging om aanzienlijke bedragen die in contanten heen en weer gingen.
Bovendien was het op het adres van verdachte ingeschreven bedrijf [onderneming] al op 1 september 2018 uitgeschreven uit het handelsregister. Dat er in oktober 2018 nog inkomsten uit werden gegenereerd is hierdoor evenmin plausibel.
De inhoud van de chatgesprekken in 2017 is bovendien van dien aard, dat enig verband met
legale activiteiten van het inmiddels niet meer bestaande [onderneming] niet aannemelijk is.
Uit diverse door verdachte gevoerde telefoongesprekken blijkt verder dat verdachte voor zijn broer contactpersoon voor diens advocaten was en ook contact onderhield met de ‘ [bijnaam persoon 4] ’ ook wel ‘ [bijnaam persoon 4] ’, genoemd, bijvoorbeeld op 9 oktober 2018, zoals hiervoor vermeld. Deze persoon kan op basis van de bevindingen van de politie geïdentificeerd worden als [persoon 4] , wier (ex)partner [persoon 7] blijkens het dossier in Duitsland vastzit voor drugshandel, net als [medeverdachte 2] .
Daarbij komt dat toen eind oktober 2018 een werkhuis van zijn broer en medeverdachten in [plaats 6] door de politie werd ontmanteld, ook verdachte daarvan op de hoogte werd gebracht. Het hof overweegt dat uit de reactie van verdachte op het betreffende bericht ook blijkt dat verdachte al wist van de werkelijke inkomstenbron van “ [onderneming] ”.
Verdachte onderhield daarnaast voor de medeverdachten contact met zijn broer, zo leidt het hof af uit de chatgesprekken over bijvoorbeeld de naar Marokko mee te nemen stick en het opgerolde werkhuis in [plaats 6] .
Tijdens het verhoor door de rechter-commissaris in de tegen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] lopende ontnemingsprocedure tenslotte, heeft verdachte verklaard dat hij in het tweede kwartaal van 2018 weet heeft gekregen van het feit dat tegen zijn broer een serieuze verdenking van drugshandel liep.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat verdachte al ruim voor 7 oktober 2018 wist dat zijn broer zich met drugshandel bezighield en daarmee geld verdiende, en dat verdachte in die drugshandel een faciliterende rol had, in elk geval voor zover het de in deze zaak tenlastegelegde feiten betreft.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte wist dat het geld dat hij voorhanden had afkomstig was uit enig misdrijf, gepleegd door onder andere zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] . Het onder 2 tenlastegelegde feit acht het hof daarmee bewezen.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Het hof maakt geen gebruik van enige van de door getuige [medebetrokkene] bij de politie afgelegde verklaringen. Op het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden zodat getuige [medebetrokkene] gehoord kan worden door de raadsheer-commissaris, behoeft derhalve geen beslissing te worden genomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op
of omstreeks6 november 2018 te [plaats 1]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van in totaal 10.900
(ongeveer) 11.650euro,
althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad
, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig misdrijf;
2.primair
hij
op of omstreeks7 oktober 2018 te [plaats 1]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van
(ongeveer)7.800 euro,
althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad
, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig misdrijf
;.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens: witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsman heeft bepleit het feit dat [medebetrokkene] niet is vervolgd te laten meewegen bij het bepalen van de hoogte van de straf, indien het hof niet beslist tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen persoonlijk gewin heeft gehad bij de hem tenlastegelegde feiten, een baan heeft en niet eerder strafbare feiten heeft gepleegd. Verder heeft de raadsman gewezen op het feit dat slechts sprake is van beperkte bedragen die tenlastegelegd zijn en op het feit dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 18.700,00.
Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit.
Verdachte wist dat de witgewassen bedragen van grootschalige en georganiseerde criminaliteit afkomstig waren. Door de handelingen van verdachte hadden deze opbrengsten buiten het zicht van politie en justitie kunnen blijven. Het handelen van de verdachte heeft er daarnaast toe bijgedragen dat door anderen gepleegde misdrijven hebben geloond en dat deze onderliggende ernstige vormen van criminaliteit zijn gefaciliteerd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit werkt derhalve niet strafverhogend.
Mede gelet op de straffen die door rechters in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, is het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Naar het oordeel van het hof past een geheel voorwaardelijke straf niet bij de ernst van de feiten, de rol van verdachte in het geheel en de weigering van verdachte meer openheid van zaken te geven.
In beginsel zou het hof – gelet op al het voorgaande – een taakstraf van 120 uren, passend en geboden achten. Verdachte heeft op 4 mei 2020 hoger beroep ingesteld. De datum van uitspraak van dit arrest is 12 oktober 2023. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hof houdt bij de bepaling van de straf rekening met de termijnoverschrijding en zal met toepassing van compensatie een taakstraf van 100 uren opleggen.
Beslag
De advocaat-generaal heeft verzocht te beslissen conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht de geldbedragen aan de rechthebbenden te retourneren
Het hof oordeelt als volgt:
Geldbedrag € 10.900,00
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp behoort aan verdachte toe. Het zal worden verbeurdverklaard aangezien het onder 1 primair bewezenverklaarde met betrekking tot dit voorwerp is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Wileyfox-telefoon
Het hierna te noemen in beslag genomen voorwerp, dat nog niet is teruggegeven, behoort aan de verdachte toe. Het is bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 1 primair en 2 primair begane misdrijven aangetroffen. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien de bewezenverklaarde feiten mede met behulp van dit voorwerp zijn begaan en het voorwerp – mede gelet op het feitelijke gebruik dat ervan gemaakt kan worden – van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Geldbedrag 750 euro
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag van 750 euro.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 10.900 euro.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een Wileyfox-telefoon.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 750 euro.
Aldus gewezen door
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
mr. A. van Maanen en mr. J. Corthals, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.P. Keuker, griffier,
en op 12 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.