Overwegingen
Verdachte heeft ontkend [bijnaam verdachte] te zijn die in de periode van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018 gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 1] , maar op basis van de feiten en omstandigheden die hierboven onder de kop
[bijnaam verdachte]zijn weergegeven stelt het hof vast dat verdachte dezelfde persoon is als [bijnaam verdachte] in die gesprekken. De in die gesprekken door [bijnaam verdachte] genoemde identificerende gegevens zijn zodanig concreet en specifiek, dat het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat dit verdachte betreft. Deze vaststelling zal hierna ook bijdragen aan de conclusie dat verdachte in de periode voorafgaand aan mei 2018 al weet had van de drugshandel van zijn broer [medeverdachte 2] .
Wat betreft het door de verdediging ten aanzien van feit 1 gevoerde verweer dat het tenlastegelegde geldbedrag niet middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is overweegt het hof als volgt.
Het beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving
van art. 420bis/420quater, eerste lid, onder a en b, Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit
enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het
desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor
een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp -middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin
bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden
niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf
afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het voorwerp geeft. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Overwegingen en conclusie
Het hof is van oordeel dat de uit het dossier naar voren komende feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en binnen de context van een onderzoek naar grootschalige internationale drugshandel bezien het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag van € 11.650,00 dat bij verdachte in zijn woning is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder dat het bij verdachte aangetroffen geld niet bij elkaar maar in pakketjes verdeeld lag, dat de verklaringen die verdachte over de herkomst ervan heeft afgelegd niet met elkaar overeenkomen en dat de hoogte van de bedragen die door verdachte genoemd worden varieert.
Gelet op dit vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft voor de herkomst van de geldsom die bij hem is aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij 750 euro in contanten had liggen omdat hij klussen had uitgevoerd, dat hij een gedeelte van het aangetroffen bedrag voor zijn verjaardag heeft gekregen, en dat de rest door familie en een vriend bijeengebracht geld is om de advocaat van zijn broer te betalen.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat het aangetroffen bedrag van € 750,00 verkregen is door het uitvoeren van een klus aannemelijk, nu de door verdachte gegeven verklaring voor de herkomst ervan, een voor derden uitgevoerde klus, geloofwaardig is, omdat deze verklaring past bij de reguliere werkzaamheden van verdachte in de bouw en gelet op het feit dat dit bedrag apart werd aangetroffen van de andere – aanmerkelijk grotere – bedragen.
De verklaring over het verjaardagsgeld is naar het oordeel van het hof onvoldoende
concreet en niet verifieerbaar. Verdachte heeft niet aangegeven om hoeveel geld dit exact gaat en van wie hij het zou hebben ontvangen.
De verklaring van verdachte dat hij geld had gekregen van familie en een vriend voor het betalen van de advocaatkosten van zijn broer is op zichzelf aan te merken als een deels verifieerbare verklaring. Verdachte heeft verklaard dat zijn familieleden en vriend de bedragen al in contanten in huis hadden voor een ander doel, maar op enig moment, kort voor 6 november 2018, aan verdachte hebben overhandigd voor de rechtszaak van [medeverdachte 2] .
De verklaring betreffende het door familieleden en een vriend bijeengebrachte bedrag acht het hof evenwel in strijd met een aantal bevindingen in het dossier. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De enige beschikbare factuur betreffende de advocaatkosten is van juli 2018 en was reeds betaald, zo heeft getuige [getuige] verklaard bij de raadsheer-commissaris. Er zijn geen andere schriftelijke stukken waaruit zou kunnen blijken dat er betalingen aan een advocaat zijn gedaan. De bij verdachte thuis aangetroffen geldbedragen komen daarnaast – afzonderlijk of bij elkaar opgeteld – niet overeen met de bedragen waarover de familieleden en vriend van verdachte hebben verklaard bij de raadsheer-commissaris. Ook heeft verdachte geen verklaring gegeven voor het feit dat het geld in aparte stapeltjes lag.
Voorts is relevant dat verdachte op 9 oktober 2018 chat dat de advocaatkosten (het hof begrijpt: de advocaatkosten van [medeverdachte 2] ) gedekt zijn. Het hof leidt uit deze chat af dat er tot opdat moment blijkbaar geen probleem was met het betalen van de advocaatkosten: die werden immers voldaan door ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ). Daarna ontvangt
verdachte op 27 oktober 2018 weer geld van [medeverdachte 1] , 7000 euro. Ook dit is voor de
advocaatkosten van [medeverdachte 2] . Dan heb je een buffer, chat [medeverdachte 1] . Daarbij laat [medeverdachte 1]
weten dat er vanaf de volgende maand tegen 3-5K (3000 tot 5000 euro) wordt gebracht als
buffer voor [bijnaam medeverdachte 2] . Uit het dossier blijkt dat de broer van verdachte ook wel [bijnaam medeverdachte 2] genoemd
wordt. Het bedrag van 7000 euro dat is aangetroffen in de ladekast bij verdachte thuis komt overeen met het volgens de chats van [medeverdachte 1] ontvangen bedrag.
Verder hebben de familieleden van verdachte verklaard dat zij het eind oktober aan verdachte overhandigde geld allen al langer in huis hadden liggen (sinds juli, augustus, september). Het hof acht niet geloofwaardig dat zij alle drie hun voor andere doeleinden opgenomen geld nog hadden klaarliggen en eind oktober daadwerkelijk aan verdachte overhandigd hebben.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de inhoud van het dossier zelf reeds op zoveel punten strijdig is met het verifieerbare gedeelte van de verklaring van verdachte over de aard, het doel en de herkomst van (het overgrote deel van) het bij hem aangetroffen geldbedrag, dat niet kan worden gezegd dat deze verklaring als geheel een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring vormt. Naar het oordeel van het hof wordt het vermoeden van witwassen derhalve onvoldoende weerlegd door de verklaring van verdachte met betrekking tot het geldbedrag dat van familie en een vriend verkregen zou zijn.
Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden, beschouwd in samenhang met de daarvoor onder het kopje ‘I. Feiten en omstandigheden’ gedane vaststellingen met betrekking tot criminele activiteiten waarbij verdachte mede betrokken was, acht het hof bewezen dat verdachte wist van de criminele herkomst van een gedeelte van het aangetroffen geld ten bedrage van € 10.900,00 en dat daarmee sprake is geweest van witwassen. Verdachte heeft de geldbedragen, wetende dat zij van criminele herkomst waren, bij hem thuis onder zich gehouden.
Ten aanzien van het door de verdediging ten aanzien van feit 2 gevoerde verweer dat verdachte geen wetenschap had van de criminele herkomst van het geld overweegt het hof als volgt.
Afkomstig uit enig misdrijf
Voor een veroordeling ter zake van art. 420bis en 420quater, eerste lid, onder a en b, Sr is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De medeverdachten van verdachte hebben zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van
drugsdelicten. De drugs werden via het zogenoemde Darkweb verhandeld, onder andere
onder de vendornaam [gebruikersnaam 3] . Betalingen aan [gebruikersnaam 3] werden gestort op het
bitcoinadres: [bitcoinadres 2] . Zoals hierboven al is vastgesteld,
werden bij de trade op 7 oktober bitcoins vanuit dit adres en/of vanuit het daarmee
samenhangende cluster doorgeboekt naar een bitcoinadres van een wisselaar die het bedrag
vervolgens in euro’s aan [medeverdachte 4] gaf. Daarna werden de euro’s verdeeld onder een aantal personen. Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat die bitcoins en het
contante geld waarin het werd gewisseld uit de handel in drugs en dus uit enig misdrijf zijn
verkregen.
Wetenschap
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen is verder van belang dat
verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte heeft verklaard dat hij er op 7 oktober 2018 van uit is gegaan dat de 7800 euro die hij van [medeverdachte 1] kreeg afkomstig was uit legale inkomsten van [onderneming] , het bedrijf van zijn
broer. Hij verklaarde ook dat hij wist dat zijn broer sinds 1 mei 2018 vastzat op verdenking
van strafbare feiten. Dat het om drugsfeiten ging, zou hij pas eind oktober 2018 hebben
gehoord.
Het hof is van oordeel dat deze verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig is. Het hof vindt voor dat oordeel het volgende van belang.
Hiervoor heeft het hof al vastgesteld dat verdachte als [bijnaam verdachte] chatgesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 1] . Die gesprekken vonden plaats van 6 oktober 2017 tot en met 3 januari 2018. Op dat moment was [medeverdachte 2] nog niet gedetineerd, maar ook toen al speelde verdachte een rol bij transacties van grote geldbedragen. Verdachte geeft daarvoor geen verklaring, maar het maakt zijn verklaring dat zijn betrokkenheid bij de transacties na mei 2018 louter te maken hadden met het vergaren van gelden voor de advocaatkosten, zonder dat hij wist wat de werkelijk bron van inkomsten was, ongeloofwaardig, mede gelet op het feit dat het in casu ging om aanzienlijke bedragen die in contanten heen en weer gingen.
Bovendien was het op het adres van verdachte ingeschreven bedrijf [onderneming] al op 1 september 2018 uitgeschreven uit het handelsregister. Dat er in oktober 2018 nog inkomsten uit werden gegenereerd is hierdoor evenmin plausibel.
De inhoud van de chatgesprekken in 2017 is bovendien van dien aard, dat enig verband met
legale activiteiten van het inmiddels niet meer bestaande [onderneming] niet aannemelijk is.
Uit diverse door verdachte gevoerde telefoongesprekken blijkt verder dat verdachte voor zijn broer contactpersoon voor diens advocaten was en ook contact onderhield met de ‘ [bijnaam persoon 4] ’ ook wel ‘ [bijnaam persoon 4] ’, genoemd, bijvoorbeeld op 9 oktober 2018, zoals hiervoor vermeld. Deze persoon kan op basis van de bevindingen van de politie geïdentificeerd worden als [persoon 4] , wier (ex)partner [persoon 7] blijkens het dossier in Duitsland vastzit voor drugshandel, net als [medeverdachte 2] .
Daarbij komt dat toen eind oktober 2018 een werkhuis van zijn broer en medeverdachten in [plaats 6] door de politie werd ontmanteld, ook verdachte daarvan op de hoogte werd gebracht. Het hof overweegt dat uit de reactie van verdachte op het betreffende bericht ook blijkt dat verdachte al wist van de werkelijke inkomstenbron van “ [onderneming] ”.
Verdachte onderhield daarnaast voor de medeverdachten contact met zijn broer, zo leidt het hof af uit de chatgesprekken over bijvoorbeeld de naar Marokko mee te nemen stick en het opgerolde werkhuis in [plaats 6] .
Tijdens het verhoor door de rechter-commissaris in de tegen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] lopende ontnemingsprocedure tenslotte, heeft verdachte verklaard dat hij in het tweede kwartaal van 2018 weet heeft gekregen van het feit dat tegen zijn broer een serieuze verdenking van drugshandel liep.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat verdachte al ruim voor 7 oktober 2018 wist dat zijn broer zich met drugshandel bezighield en daarmee geld verdiende, en dat verdachte in die drugshandel een faciliterende rol had, in elk geval voor zover het de in deze zaak tenlastegelegde feiten betreft.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte wist dat het geld dat hij voorhanden had afkomstig was uit enig misdrijf, gepleegd door onder andere zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] . Het onder 2 tenlastegelegde feit acht het hof daarmee bewezen.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Het hof maakt geen gebruik van enige van de door getuige [medebetrokkene] bij de politie afgelegde verklaringen. Op het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden zodat getuige [medebetrokkene] gehoord kan worden door de raadsheer-commissaris, behoeft derhalve geen beslissing te worden genomen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op
of omstreeks6 november 2018 te [plaats 1]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van in totaal 10.900
(ongeveer) 11.650euro,
althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad
, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig misdrijf;
2.primair
hij
op of omstreeks7 oktober 2018 te [plaats 1]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een
)voorwerp
(en), te weten:
- een geldbedrag van
(ongeveer)7.800 euro,
althans een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) waren/was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en/of die/dat voorwerp(en) heeft verworven,voorhanden heeft gehad
, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat
die/dat voorwerp
(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig misdrijf
;.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens: witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsman heeft bepleit het feit dat [medebetrokkene] niet is vervolgd te laten meewegen bij het bepalen van de hoogte van de straf, indien het hof niet beslist tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen persoonlijk gewin heeft gehad bij de hem tenlastegelegde feiten, een baan heeft en niet eerder strafbare feiten heeft gepleegd. Verder heeft de raadsman gewezen op het feit dat slechts sprake is van beperkte bedragen die tenlastegelegd zijn en op het feit dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 18.700,00.
Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit.
Verdachte wist dat de witgewassen bedragen van grootschalige en georganiseerde criminaliteit afkomstig waren. Door de handelingen van verdachte hadden deze opbrengsten buiten het zicht van politie en justitie kunnen blijven. Het handelen van de verdachte heeft er daarnaast toe bijgedragen dat door anderen gepleegde misdrijven hebben geloond en dat deze onderliggende ernstige vormen van criminaliteit zijn gefaciliteerd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit werkt derhalve niet strafverhogend.
Mede gelet op de straffen die door rechters in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd, is het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Naar het oordeel van het hof past een geheel voorwaardelijke straf niet bij de ernst van de feiten, de rol van verdachte in het geheel en de weigering van verdachte meer openheid van zaken te geven.
In beginsel zou het hof – gelet op al het voorgaande – een taakstraf van 120 uren, passend en geboden achten. Verdachte heeft op 4 mei 2020 hoger beroep ingesteld. De datum van uitspraak van dit arrest is 12 oktober 2023. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hof houdt bij de bepaling van de straf rekening met de termijnoverschrijding en zal met toepassing van compensatie een taakstraf van 100 uren opleggen.
Beslag
De advocaat-generaal heeft verzocht te beslissen conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht de geldbedragen aan de rechthebbenden te retourneren
Het hof oordeelt als volgt:
Geldbedrag € 10.900,00
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp behoort aan verdachte toe. Het zal worden verbeurdverklaard aangezien het onder 1 primair bewezenverklaarde met betrekking tot dit voorwerp is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Wileyfox-telefoon
Het hierna te noemen in beslag genomen voorwerp, dat nog niet is teruggegeven, behoort aan de verdachte toe. Het is bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 1 primair en 2 primair begane misdrijven aangetroffen. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien de bewezenverklaarde feiten mede met behulp van dit voorwerp zijn begaan en het voorwerp – mede gelet op het feitelijke gebruik dat ervan gemaakt kan worden – van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Geldbedrag 750 euro
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag van 750 euro.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 10.900 euro.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een Wileyfox-telefoon.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 750 euro.
Aldus gewezen door
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
mr. A. van Maanen en mr. J. Corthals, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.P. Keuker, griffier,
en op 12 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.