In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van belanghebbende, een B.V., met betrekking tot eerdere aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2012 en 2013. De Inspecteur van de Belastingdienst had ambtshalve aanslagen opgelegd, die door de Rechtbank Gelderland in eerdere procedures waren gehandhaafd. Belanghebbende had in beroep bij de Rechtbank de aanslagen en verzuimboetes betwist, maar deze werden ongegrond verklaard. De Rechtbank had de verzuimboetes verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank in 2020. Na een cassatieprocedure bij de Hoge Raad, die het beroep ongegrond verklaarde, diende belanghebbende op 23 oktober 2021 een herzieningsverzoek in bij het Hof.
In het herzieningsverzoek stelde belanghebbende dat het Hof in de eerdere uitspraak de deelnemingsvrijstelling niet had toegepast, dat er nieuwe feiten waren over de opname in de Fraude Signaleringsvoorziening (FSV), en dat niet de gehele administratie was geretourneerd na een strafrechtelijk onderzoek. Het Hof oordeelde dat de deelnemingsvrijstelling bekend was bij beide partijen en dat dit geen grond voor herziening vormde. Wat betreft de opname in de FSV, oordeelde het Hof dat dit feit niet leidde tot een andere uitspraak, omdat de rechtmatigheid van de aanslagen niet werd aangetast door de wijze van gegevensverwerking. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur onzorgvuldig had gehandeld door te stellen dat alle inbeslaggenomen stukken waren geretourneerd, maar dat dit niet leidde tot een gegrond herzieningsverzoek. Het Hof wees het verzoek om herziening af, maar gelastte wel dat de Inspecteur het betaalde griffierecht vergoedde.