ECLI:NL:GHARL:2023:8628

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
200.329.743
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en rechtmatigheidstoets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking en schorsing van de uitvoerbaarheid. De kinderen, geboren in 2016, 2019 en 2020, verbleven bij de moeder, maar er waren ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van de kinderen. De kinderrechter had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door het hof werd bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende in staat was om een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden, ondanks de inzet van intensieve hulpverlening. De moeder had problemen met het bieden van structuur en zorg voor de kinderen, en er waren zorgen over haar communicatie met hen. Het hof concludeerde dat de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing moest worden getoetst, ook al waren de periodes waarvoor de machtiging was verleend inmiddels verstreken. Uiteindelijk werd de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, en werd de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar schorsingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.329.743/01 en 200.329.743/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 554879)
beschikking van 10 oktober 2023
in de hoofdzaak en op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.J. Daniëls te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna ook: de kinderrechter), van 20 april 2023 en 25 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 25 mei 2023 wordt hierna ook de ‘bestreden beschikking’ genoemd.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 juli 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers namens de GI, en
- mr. Daniels namens de vader.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 te [woonplaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 te [plaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2020 te [plaats1] .
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (gezamenlijk ook te noemen: de kinderen). De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 13 september 2021 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.3
Bij de beschikking van 20 april 2023 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de behandeling van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen aangehouden om de GI in de gelegenheid te stellen:
- desgewenst nadere stukken ter onderbouwing van haar zorgen met betrekking tot de kinderen over te leggen, maar in ieder geval het eindverslag van [naam1] ;
- te onderzoeken of er alternatieven zijn voor uithuisplaatsing van de kinderen (in een
neutraal pleeggezin), bijvoorbeeld door een uitgebreidere zorgregeling met de vader,
het inzetten van deeltijd pleegzorg of plaatsing van de kinderen in het netwerk van
moederszijde;
en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige3] bij de vader, met ingang van 25 mei 2023 tot 13 september 2023;
- [de minderjarige1] in een netwerkpleeggezin, te weten bij grootouders vaderszijde, en [de minderjarige2] bij een netwerkpleeggezin, te weten oma moederszijde, onder de voorwaarde dat de screening van dit netwerk positief is afgerond, tot 13 september 2023.
3.5
Bij beschikking van 2 augustus 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in hetzelfde netwerkpleeggezin als [de minderjarige1] , te weten bij grootouders vaderszijde.
3.6
Bij beschikking van 4 september 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige3] in een neutraal pleeggezin.
3.7
[de minderjarige1] is op 7 juli 2023 geplaatst bij grootouders vaderszijde.
[de minderjarige3] is op 1 juli 2023 geplaatst bij de vader. Daar heeft hij verbleven tot 29 augustus 2023, waarna hij in een neutraal pleeggezin is geplaatst.
[de minderjarige2] is op of rond 2 augustus 2023 geplaatst in het netwerkpleeggezin van grootouders vaderszijde. Tot die datum woonde [de minderjarige2] bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt om, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in de hoofdzaak: die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI af te wijzen;
  • in incident: de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen, subsidiair voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing die ziet op [de minderjarige2] .
4.2
De GI voert verweer en zij verzoekt de door de moeder ingestelde verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Namens de vader is op de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij zich achter het hoger beroep van de moeder schaart.

5.De motivering van de beslissing

het schorsingsverzoek
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder het schorsingsverzoek ingetrokken, zodat dat verzoek geen nadere bespreking behoeft door het hof.
de machtiging tot uithuisplaatsing
wettelijk kader
5.2
De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is voor [de minderjarige2] verstreken op 2 augustus 2023. Voor [de minderjarige3] en [de minderjarige1] is die periode verstreken op respectievelijk 4 september 2023 en 13 september 2023.
Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing over de drie verschillende periodes (van 25 mei 2023 tot 2 augustus 2023 voor [de minderjarige2] , van 25 mei 2023 tot 4 september 2023 voor [de minderjarige3] en van 25 mei 2023 tot
13 september 2023 voor [de minderjarige1] ) te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periodes waarvoor de maatregelen golden, inmiddels zijn verstreken.
5.3
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
oordeel van het hof
5.4
Op grond van de stukken en wat op de zitting bij het hof is besproken, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht heeft verleend. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter daarom in stand laten. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
5.5
Gebleken is dat de moeder op het moment van de bestreden beschikking onvoldoende in staat was om de kinderen een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. Het lukte de moeder niet om de kinderen te bieden wat zij nodig hadden. Zij kon hun ontwikkeling onvoldoende aansturen en ondersteunen. Er waren problemen met het bieden van een dagstructuur en de verzorging van de kinderen was onvoldoende. Het lukte de moeder niet om aan te sluiten bij de belevingswereld van de kinderen en zij beschikte over onvoldoende opvoedvaardigheden. Over de communicatie tussen de moeder en de kinderen bestonden grote zorgen. De moeder verviel snel in schreeuwen en schelden tegen de kinderen en het lukte haar niet goed om haar aandacht op de kinderen te richten en deze gelijkwaardig over hen te verdelen. Het hof neemt bij zijn oordeel ook in aanmerking dat de kinderen een verzwaarde opvoedvraag hebben. Er is sprake van een achterblijvende taal- en spraakontwikkeling bij de drie kinderen, met name bij [de minderjarige2] . Bij hem is ook op andere ontwikkelgebieden sprake van een achterstand. Daarnaast waren er zorgen over de veiligheid van de kinderen. Zo reed de moeder zonder rijbewijs met de kinderen in de auto en bleef zij dit ook na waarschuwingen door de GI en de politie doen.
5.6
Er zijn sinds de ondertoezichtstelling verschillende vormen van intensieve hulpverlening ingezet in het gezin van de moeder. Ook is al eerder door de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht, maar kon een uithuisplaatsing op dat moment worden voorkomen doordat de ouders samen stappen in de goede richting wisten te zetten. Nadat de moeder met de kinderen apart van vader is gaan wonen is zij, ondanks de inzet van intensieve hulpverlening, niet in staat gebleken om de situatie voldoende te verbeteren en de zorgen over de veiligheid van de kinderen en de haar ontbrekende opvoedvaardigheden weg te nemen. De opvoedondersteuning door 10 voor Toekomst is in december 2022, na een jaar betrokkenheid bij het gezin, gestopt. Er werd onvoldoende verbetering in de thuissituatie gezien en 10 voor Toekomst wilde geen verantwoordelijkheid meer nemen voor de onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder. Sinds februari 2023 werd intensieve opvoedkundige gezinsbehandeling door [naam1] ingezet maar ook deze hulp heeft onvoldoende resultaat gehad. Volgens de moeder had [naam1] duidelijker en concreter moeten zijn in de aanwijzingen die werden gegeven en haar hulpvragen moeten beantwoorden. Maar het hof moet constateren dat de moeder onvoldoende openstond voor deze hulpverlening en dat daardoor geen goede samenwerking tot stand kon komen. De hulpverlener van [naam1] werd regelmatig door de moeder niet toegelaten tot de woning. Na een schriftelijke aanwijzing in maart 2023 liet de moeder de hulpverlener van [naam1] uiteindelijk vaker toe in de woning, maar zij negeerde de aanwezigheid van [naam1] en hield het contact af. De moeder stond er niet voor open om haar opvoedvaardigheden met [naam1] te bespreken en met hulp van [naam1] verder te ontwikkelen. Inmiddels heeft ook [naam1] haar hulpverlening beëindigd.
5.7
Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat ontzorging van de moeder de situatie niet of onvoldoende ten goede zou hebben veranderd. Ook wanneer de kinderen in het kader van een omgangsregeling meer bij de vader en diens ouders zouden verblijven of wanneer slechts twee kinderen uit huis zouden zijn geplaatst, zou de moeder naar alle waarschijnlijkheid onvoldoende in staat zijn geweest om de kinderen voldoende veiligheid, stabiliteit en rust te bieden. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de moeder zou kunnen aansluiten bij hun (verzwaarde) opvoedvraag. Het hof verwijst daartoe naar wat hiervoor is overwogen. Het is voldoende gebleken dat het de moeder ontbrak aan opvoedvaardigheden en inzicht in wat alle drie de kinderen nodig hadden. De moeder was daarin onvoldoende leerbaar. Ook intensieve hulpverlening heeft geen of onvoldoende verandering gebracht. Het hof merkt daarbij op dat de kinderen vóór de uithuisplaatsing al vijf dagen per week op school dan wel de kinderdagopvang verbleven waardoor de moeder dus al voor een deel van de tijd werd ontzorgd. Desondanks bleven de zorgen ten aanzien van de opvoedsituatie voor alle drie de kinderen bestaan. Dat de moeder aanvoert dat zij nog wel voor één kind had kunnen zorgen, overtuigt het hof niet. Dat komt door de grote zorgen die er zijn over de vaardigheden van de moeder als opvoeder. Die zijn er voor het grootste gedeelte ook nog als de moeder maar voor één kind zou moeten zorgen. Daarbij komt dan ook nog dat voor alle drie de kinderen - dus ook voor één kind - geldt dat ze extra zorg en aandacht nodig hebben
5.8
Op grond van wat is overwogen falen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar schorsingsverzoek;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 mei 2023;
- voor zover die betreft [de minderjarige1] voor de periode van 25 mei 2023 tot 13 september 2023,
- voor zover die betreft [de minderjarige2] voor de periode van 25 mei 2023 tot 2 augustus 2023, en
- voor zover die betreft [de minderjarige3] voor de periode van 25 mei 2023 tot 4 september 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en S. Kuijpers en is op 10 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.