ECLI:NL:GHARL:2023:8615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
200.326.147
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van verzuim in hoger beroep bij ontslag bewindvoerder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij [verzoekster1] als bewindvoerder van [verzoekster2] ambtshalve is ontslagen. De verzoekers, [verzoekster1] en [verzoekster2], hebben hoger beroep ingesteld omdat zij het niet eens zijn met deze beslissing. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 5 april 2023, en de mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 12 september 2023. Het hof constateert dat [verzoekster2] niet door de kantonrechter is gehoord, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet voldeed aan de eisen van hoor- en wederhoor, en dat er geen gewichtige redenen waren voor het ontslag van [verzoekster1]. Het hof herstelt het verzuim door [verzoekster2] alsnog in de gelegenheid te stellen haar standpunt toe te lichten. Uiteindelijk vernietigt het hof de beschikking van de kantonrechter en herstelt de benoeming van [verzoekster1] als bewindvoerder van [verzoekster2], met ingang van 1 november 2023. De verzoeken van de verzoekers worden afgewezen, en [naam1] moet rekening en verantwoording afleggen over de periode waarin hij als bewindvoerder heeft gefunctioneerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.326.147/01 en 200.326.147/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 10404461)
beschikking van 10 oktober 2023
inzake
[verzoekster1],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats1] ,
verder te noemen: [verzoekster1] ,
en
[verzoekster2],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [verzoekster2] ,
verzoekers in hoger beroep,
gezamenlijk verder ook te noemen: de verzoekers,
advocaat: mr. W.H. Bussink te Assen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam1] B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: [naam1] ,
en
  • [naam2](moeder van [verzoekster2] ), wonende te [woonplaats2] ,
  • [naam3](broer van [verzoekster2] ), wonende te [woonplaats3] , en
  • [naam4](broer van [verzoekster2] ), wonende te [woonplaats4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna ook: de kantonrechter), van 5 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 april 2023, en
  • journaalberichten van mr. Bussink van 10 augustus 2023 met producties en van 1 september 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 september 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [verzoekster1] en mr. P.A. Holsappel (waarnemer van mr. Bussink).
Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de overige belanghebbenden niet aanwezig.

3.De feiten en achtergronden

3.1
Bij beschikking van 18 oktober 2022 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [verzoekster2] met benoeming van [verzoekster1] tot bewindvoerder.
3.2
Bij e-mailbericht van 21 juni 2022 is namens de kantonrechter [verzoekster1] bericht dat de ingediende stukken onvolledig zijn ingediend ten aanzien van de ondertekening en bespreking van de stukken met rechthebbenden, dat dit voor de reeds ingediende stukken zal worden geaccepteerd maar dat dat voor de nog in te dienen stukken moet worden aangevuld.
3.3
Op 15 augustus 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster1] en een juridisch medewerker van de rechtbank. Bij die gelegenheid is [verzoekster1] gewezen op de door de kantonrechter geconstateerde achterstanden aangaande het indienen van stukken bij de rechtbank. De bewindvoerder is in de gelegenheid gesteld de stukken uiterlijk 1 januari 2023 alsnog in te dienen.
3.4
Bij e-mailbericht van 24 november 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland aan de kantonrechter bericht over hun bevindingen over het functioneren van [verzoekster1] , zoals het zonder bericht niet-verschijnen op een zitting en dat zij slecht bereikbaar zou zijn voor betrokken zorgverleners.
3.5
Bij e-mailbericht van 11 december 2022 heeft [verzoekster1] aan de kantonrechter medegedeeld dat zij sinds oktober van dat jaar problemen heeft met haar softwareleverancier en hierdoor de achterstallige tussentijdse evaluaties niet voor 1 januari 2023 kan indienen.
3.6
Op 6 januari 2023 heeft een gesprek plaatsvonden tussen [verzoekster1] en de kantonrechter. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt die per brief van 6 januari 2023 aan [verzoekster1] bevestigd zijn. Het betreft de volgende afspraken:
  • vanaf 6 januari 2023 is [verzoekster1] op niet-benoembaar gezet, in ieder geval totdat de achterstanden zijn ingelopen;
  • [verzoekster1] zal een plan van aanpak opstellen over de organisatie binnen het kantoor, in het bijzonder met het oog op de aanwezigheid ter zittingen;
  • de termijn voor het indienen van bovenstaande is uiterlijk 3 maart 2023;
  • indien er na voornoemde datum stukken ontbreken, zal [verzoekster1] worden ontslagen in de dossiers waarin nog steeds achterstanden zijn.
De termijn van 3 maart 2023 is op verzoek van [verzoekster1] gewijzigd in 6 maart 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ambtshalve met ingang van 1 mei 2023 [verzoekster1] ontslagen als bewindvoerder van [verzoekster2] en met ingang van dezelfde datum [naam1] als opvolgend bewindvoerder benoemd.
4.2
[verzoekster1] en [verzoekster2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en hebben daarvan hoger beroep ingesteld. [verzoekster1] en [verzoekster2] verzoeken het hof:
aangaande het verzoek tot schorsing:
I. de werking van de bestreden beschikking bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang te schorsen;
en in de hoofdzaak:
II. de bestreden beschikking te vernietigen;
III. [verzoekster1] met ingang van een door het hof te bepalen datum te benoemen als (opvolgend) bewindvoerder van [verzoekster2] ;
IV. de thans benoemde bewindvoerder [naam1] met ingang van de sub III te bepalen datum te ontslaan;
V. de jaarbeloning vast te stellen overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren en
VI. de beloning voor overname werkzaamheden vast te stellen op een door het hof te bepalen bedrag.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.326.147/02
5.1
Bij brief van 15 mei 2023 heeft mr. Bussink namens de verzoekers het verzoek de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking te schorsen ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de gronden in het schorsingsverzoek niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat het hof de verzoekers niet-ontvankelijk zal verklaren in dit verzoek.
In de zaak met nummer 200.326.147/01
5.2
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.3
Het hof zal eerst de grief van de verzoekers bespreken dat de rechtbank aan [verzoekster2] geen informatie heeft verstrekt inzake de voorgenomen wijziging in het bewind en geen gelegenheid aan [verzoekster2] heeft geboden om zich over het bewind uit te laten.
5.4
Vast staat dat [verzoekster2] niet door de kantonrechter is gehoord en ook niet op de hoogte is gesteld van het voornemen de bewindvoerder ambtshalve te ontslaan. Het hof vindt dat geen juiste gang van zaken bij een beslissing als deze, waarvan de gevolgen verder strekken dan alleen de onderhavige zaak. Weliswaar staat in de wet niet welke procedure moet worden gevolgd wanneer de kantonrechter ambtshalve overgaat tot ontslag van een bewindvoerder en dat een mondelinge behandeling gepland moet worden alvorens te beslissen, maar gelet op artikel 809 lid 2 in verbinding met lid 1 Rv moet een onderbewindgestelde door de rechter vooraf in de gelegenheid worden gesteld zijn/haar mening kenbaar te maken bij in beginsel elke beslissing die de rechter neemt. Bovendien geldt - op grond van artikel 1:435 lid 3 BW - dat de kantonrechter alvorens te beslissen zich een beeld had moeten vormen van de uitdrukkelijke voorkeur van [verzoekster2] bij de benoeming van de nieuwe bewindvoerder. Vooral door de afhankelijke positie van de onderbewindgestelde is de persoonlijke relatie met de bewindvoerder erg belangrijk en is zorgvuldigheid geboden bij wijzigingen. Gelet op het vorenstaande en nu niet gebleken is dat er sprake was van een noodsituatie of van grote tijdsdruk, had [verzoekster2] naar het oordeel van het hof door de kantonrechter in de gelegenheid moeten worden gesteld te worden gehoord. Grief III is dus terecht voorgesteld, maar het hof verbindt hieraan geen gevolgen. Het hof heeft dit verzuim hersteld door [verzoekster2] alsnog in de gelegenheid te stellen haar standpunt toe te lichten.
5.5
De andere twee grieven (I en II) van de verzoekers zien op het oordeel van de kantonrechter dat - kort gezegd - sprake is van voldoende gewichtige redenen die aanleiding zijn om tot ontslag van [verzoekster1] als bewindvoerder over te gaan. Het hof is echter, anders dan de kantonrechter, op grond van de inhoud van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, van oordeel dat daarvan geen sprake is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.6
Om een bewindvoerder te ontslaan moet (zie hiervoor onder 5.2) sprake zijn van ‘gewichtige redenen’. Dat is een streng criterium en dat brengt mee dat ontslag niet lichtvaardig mag worden verleend en dat daaraan voorafgaand een zorgvuldige procedure van hoor-en-wederhoor moet worden gevolgd.
Uit het dossier blijkt dat een medewerker van de kantonrechter op 15 augustus 2022 en de kantonrechter zelf op 6 januari 2023 gesprekken heeft gevoerd met [verzoekster1] over de geconstateerde achterstanden wat betreft het indienen van stukken bij de rechtbank en dat daarover afspraken zijn gemaakt. [verzoekster1] heeft op de mondelinge behandeling toegelicht wat zij sinds het gesprek op 15 augustus 2022 heeft gedaan om de achterstand in een grote hoeveelheid zaken in te lopen. Hieruit blijkt dat de achterstand op 6 januari 2023 nog ongeveer honderd zaken betrof en gelet op de ontslagbeschikkingen van de kantonrechter nog ongeveer tien procent van deze achterstand niet was weggewerkt op 6 maart 2023. Het hof leest in het verslag van het gesprek van 6 januari 2023 (Hof: eerste aanleg, productie 5, bladzijde 6) dat twee maanden nadien een gesprek zou plaatsvinden indien het [verzoekster1] niet gelukt zou zijn om de achterstand in te lopen:
[…] [verzoekster1] : komt er dan weer een gesprek? Ktr: Als het niet is ingelopen, dan wel. Zware maatregel natuurlijk, maar ik wil ook horen als het niet gelukt is en waarom […]. Dat gesprek heeft niet plaatsgevonden: in plaats daarvan heeft de kantonrechter bij brief van 21 maart 2023 aan [verzoekster1] bericht dat zij nog steeds niet in alle dossiers had voldaan aan haar verplichtingen als bewindvoerder en dat in elf dossiers ontslag zal volgen, zonder daarbij overigens te vermelden waar het in deze elf dossiers aan schortte. Uit overgelegde e-mailberichten blijkt dat [verzoekster1] geprobeerd heeft te achterhalen bij de kantonrechter om welke dossiers het ging, omdat zij in de veronderstelling was dat alles op tijd was ingediend, maar de kantonrechter heeft volstaan met een bericht aan [verzoekster1] dat zij de beslissing in de beschikking moest afwachten.
Uit de ontslagbeschikking blijkt - zo stelt het hof vast - niet meer dan dat de kantonrechter constateert dat [verzoekster1] na 6 maart 2023 niet alle ontbrekende stukken heeft ingediend, dat de kantonrechter het onvolledig aanleveren van rekeningen en verantwoordingen ernstig opneemt en dat op deze wijze de toezichthoudende taak van de kantonrechter onvoldoende kan worden uitgevoerd.
5.7
In het licht van de vereiste (procedurele) zorgvuldigheid kon de kantonrechter naar het oordeel van het hof niet volstaan met een standaardmotivering. Het ontbreken van een deugdelijke, op de zaak toegespitste motivering klemt temeer nu onduidelijk is welke stukken volgens de kantonrechter missen. Gebleken is dat in deze zaak de boedelbeschrijving te laat is ingediend. Het hof stelt voorop dat het hier gaat om een relatief eenvoudig bewind, waarin het vermogen van [verzoekster2] nog geen jaar onder bewind staat en er geen schulden zijn. [verzoekster1] heeft toegelicht dat zij niet op tijd een boedelbeschrijving kon aanleveren omdat het lang heeft geduurd voordat de aangevraagde Wajong-uitkering voor [verzoekster2] werd toegekend door het UWV. Tot dat moment was feitelijk van een boedel geen sprake wegens het ontbreken van inkomsten. [verzoekster1] heeft dit met stukken onderbouwd. Pas op 10 februari 2023 heeft het UWV beslist op de op 25 mei 2022 aangevraagde ‘Beoordeling arbeidsvermogen’. Vervolgens heeft [verzoekster1] een boedelbeschrijving ingediend, gedateerd op 14 april 2023. Het hof is van oordeel dat het feit dat de boedelbeschrijving te laat is ingediend, mede gelet op hetgeen hierover door [verzoekster1] naar voren is gebracht, geen gewichtige reden is om [verzoekster1] (ambtshalve) te ontslaan als bewindvoerder.
5.8
Het hof is van oordeel dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het ontslag van een bewindvoerder, nu niet is gebleken dat [verzoekster1] de vermogensrechtelijke belangen van [verzoekster2] niet goed behartigde. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter [verzoekster1] te ontslaan als bewindvoerder daarom vernietigen.
Als gevolg van deze beslissing is [verzoekster1] met ingang van 1 november 2023 weer de bewindvoerder van [verzoekster2] en eindigt de benoeming van [naam1] als zodanig (artikel 1:448 lid 4 jo 1:348 BW). Ontslag van [naam1] als bewindvoerder en het vaststellen van de beloningen zoals verzocht, is daarom niet nodig. Die verzoeken zullen worden afgewezen. Ten overvloede merkt het hof op dat [naam1] over de periode van 1 mei 2023 tot 1 november 2023 rekening en verantwoording dient af te leggen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoekster1] en [verzoekster2] niet ontvankelijk in hun verzoek de werking van de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 april 2023 bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang te schorsen;
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 april 2023, voor zover daarbij [verzoekster1] als bewindvoerder is ontslagen en [naam1] tot opvolgend bewindvoerder is benoemd, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [verzoekster1] met ingang van 1 november 2023 wederom bewindvoerder is over de goederen van [verzoekster2] , geboren [in] 2004 te [woonplaats2] ;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, S. Kuijpers en D.J.I. Kroezen en is op 10 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.